Erfgoeddrager: Alina

‘Ik voel me hier helemaal happy’

Meneer John Hoogwoud heeft veel spullen meegenomen naar de Admiraal de Ruiterschool in Amsterdam-West; boeken, foto’s en een houten figuur, afkomstig uit het tropisch regenwoud in Suriname. Rayan, Rida, Alina en Kayin uit groep 7 worden er heel nieuwgierig van. Ze beginnen snel met het interview, omdat ze graag de verhalen van meneer Hoogwoud willen horen.

Hoe was het leven in Suriname?
‘Het leven in Paramaribo was voor mij heel fijn. Als je van school kwam, ging je lekker buitenspelen. En ik ging elke dag naar de bibliotheek. Ik ben het enige kind van mijn vader en moeder. Ik ben een buitenechtelijk kind, zoals dat heet. Mijn moeder had al vier kinderen. Ik ben opgegroeid met hun opa. Toen ik twaalf jaar was overleed mijn moeder en kwam ik bij mijn vader in huis te wonen. Hij bleek nog een eigen gezin te hebben, waar ik helemaal niets van wist. Ik was heel verbaasd toen ik daarachter kwam.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Mijn vader besloot in 1972, dat we allemaal naar Nederland moesten, omdat mijn broertje Wim geopereerd moest worden. Ik had eigenlijk helemaal geen zin om naar Nederland te komen. Ik had veel vrienden en ik zat op volleybal. Al die vrienden daar achterlaten, vond ik heel moeilijk. Ik ben toen ook weggelopen, maar uiteindelijk hebben ze me toch gevonden. We zijn met de boot naar Nederland gekomen en ik ben bij een tante in huis gekomen. De hele familie werd verspreid.’

Bent u ooit gediscrimineerd in Nederland?
‘Ja, ik kan me herinneren dat ik van de middelbare school af kwam en ik wilde gaan studeren. Maar er werd gezegd: ‘Je bent niet mondig genoeg, daarom mag je niet komen. Ik was het ook niet gewend om in discussie te gaan met volwassenen. Ook al waren mijn cijfers heel erg hoog, ik werd toch niet toegelaten. Het jaar erop wel, maar dan bij de UvA, de andere Universiteit van Amsterdam. Bij de VU waar ik zelf niet werd toegelaten, studeert nu wel mijn dochter. Mijn zoon heeft er gestudeerd en mijn vrouw werkt er ook.’

Heeft uw familie de slavernij meegemaakt?
‘Ja, dat heb ik helemaal uitgezocht. Mijn naam Hoogwoud is een slavennaam, die is gegeven door de slaveneigenaar. Hoogwoud is een plaatsje in Noord-Holland. Veel slavenhouders kwamen uit Nederland en begonnen daar een plantage en dan moesten ze een naam voor hun slaven bedenken. Met suiker en koffie kon je veel geld verdienen en daarom gingen ze daar heen. Een van mijn voorouders heette Christina, zij is vanuit Afrika naar Suriname gebracht. Ze is dus verkocht en ze moest werken op de suikerplantages. Het was heel zwaar werk. Een belangrijk deel van mijn familie, stamt af van tot-slaaf-gemaakten. Sommige mensen waren veldslaven, anderen waren huisslaven, die mochten in het grote huis werken, die hadden wat meer vrijheid.’

Hoe was het om weer voor de eerste keer naar Suriname te gaan?
‘In de jaren tachtig ben ik terug geweest en dat was hartstikke leuk. Het blijft toch het land waar ik geboren ben. Als ik daar uit het vliegtuig kom, dan ruik ik al de geur en het eten en de mensen. Dat is toch thuiskomen. Maar Amsterdam is voor mij net zo goed thuiskomen, want ik woon hier al 52 jaar en ik voel me hier helemaal happy. Ik hou ervan om met mijn fietsje door de stad heen te gaan.’

Erfgoeddrager: Alina

‘Uit al die kleine verhaaltjes bestaat de oorlog’

Gerard Stigter, pseudoniem K. Schippers, is dichter en woonde tijdens de oorlog in de Van Speijkstraat. Hij komt daarom graag naar zijn oude buurt om Ensar, Alina en Aurora van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over wat hij nog weet van de oorlog. Hij heeft een aantal van zijn boeken meegenomen. De leerlingen vonden één van zijn boeken ook in de schoolbibliotheek.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was nog geen vier, dus ik was nog te klein. Het was voor mij gewoon, er veranderde niks. Ik ging naar school op de van Wassenaarschool. Mijn vader was effectenmakelaar op de beurs en mijn moeder was thuis. Toen mochten getrouwde vrouwen niet werken, gelukkig is dat nu anders. Ik weet wel dat als ik in bed lag met het raam open, ik Duitse soldaten hoorde zingen die naar het zwembad gingen. En dat mijn moeder wist dat haar vriendin bij de NSB zat, omdat het portret van de koningin opeens weg was.’

Kende u joodse mensen?
‘De zuster van mijn vader was met een joodse man getrouwd. Hij was op de vlucht dus logeerde soms bij ons, maar ik was pas een jaar of 7/8 toen ik door had wat er aan de hand was. Het hielp dat hij met een niet-joodse getrouwd was, dan werd je minder snel opgepakt. Zijn vrouw moest wel extra bewijzen dat ze niet joods was door afstammingsonderzoek via kerken. Zijn ouders zijn wel vermoord in Polen.’

En mensen van het verzet?
‘Ja en nee. Ik kende ze wel, maar ik wist niet dat ze van het verzet waren. Alles was bedekt, het was niet zo dat ze een speldje droegen. Het is stom als je dat aan kinderen gaat vertellen, want ik vertelde ook wel dat wij thuis nog een radio hadden. Zo bleek een vriend van mijn vader, een vrolijke man, ook van het verzet. Maar hij praatte teveel erover, dat is bloedgevaarlijk, hij is ook gearresteerd. De vader van mijn vrouw is in Dachau geweest. Hij kwam eens thuis met vrienden van wie één in het verzet zat. Ze zijn toen allemaal opgepakt, ook de ouders van mijn vrouw. Zij is toen bij de buren gebracht.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Ik stond eens met mijn broer op de Admiralengracht, we hadden eten gehaald en daar zaten maden in. We hebben het toen in het water gegooid, maar mijn vader geloofde ons niet. Er zaten veel winkels in onze straat. Daar viel vanuit het scherm een nest musseneieren, die hebben we toen gebakken. En ik herinner mij dat aan het eind van de oorlog witbrood smaakte naar cake. Uit dat soort kleine verhaaltjes bestaat de oorlog.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Dat herinner ik me nog heel goed. Mijn moeder maakte me wakker, maar ik ben er niet voor op gestaan. De bevrijding was buitengewoon spannend, het was iets tussen vieren en helemaal niet vieren. Er waren wedstrijden in hardlopen en zaklopen, dan kon je een lap stof winnen. Maar heel Amsterdam was uitgewoond als een leeggehaalde kast. Er werden meisjes op karren gesleurd, die werden kaalgeknipt en kregen een hakenkruis op hun hoofd. Dat is mij altijd bijgebleven. Je mag nooit eigen rechter spelen, iedereen maakt wel eens fouten. Dat waren vaak mensen die helemaal niet in het verzet zaten, maar nu liepen ze voorop. Tegenover de school wilden ze ook een meisje uit huis halen, maar haar vriend (een Duitse soldaat) was nog binnen en begon te schieten. Een man op straat viel neer, volgens mij was hij dood. Ook zijn wij na de bevrijding naar de Dam gegaan. In de Paleisstraat werd geschoten. We zijn toen naar de Jan van Galenstraat gerend, want er kon overal wel geschoten worden.

Hoe heeft u uw leven opgepakt na de oorlog?
‘Het is wel lang geleden, zeker voor jullie, maar er zijn nog steeds overal sporen te vinden. Ik raak daardoor in vervoering, want alles is vlak om de hoek gebeurd. Je moet er alleen oog voor hebben, er op een andere manier van kijken. Zo liep ik net langs nummer 36 en daar is het huisnummer geschilderd met kalk. We kunnen zo wel even kijken of we het nog kunnen vinden. Dat schilderde ze, omdat alles verduisterd was en je dan de huisnummers niet kon zien. Dat is voor mij een openbaar monument van onvrijheid, dat de Duitsers zelfs het licht hebben verduisterd. Daarom geef ik dat ook graag door aan jullie. Wij zijn van de laatste generatie die het nog weten en moeten ervoor zorgen dat het niet vervaagt. Jullie moeten nu het stokje overnemen en dat breed gaan toepassen in wat jullie ook gaan doen later.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892