Erfgoeddrager: Ahmed

‘We kropen naar de wc, de veiligste plek’

Ahmed, Damian, Berat en Selman interviewen Els Burger in een lokaal van Basischool De Botteloef. Mevrouw Burger is 82 jaar, en heeft 6 kleinzoons, een zoon en een dochter. Ze was vroeger verpleegkundige. Al vele jaren gaat ze naar scholen om haar verhaal te vertellen over haar familie.

Hoe was het voor uw vader toen de oorlog begon?
‘Mijn vader was net als mijn moeder ongeveer 29 jaar en mijn vader kreeg opdracht, via een brief van de gemeente Amsterdam dat hij moest werken in Duitsland op een munitiefabriek. In die eerste maanden hoorden ze dus helemaal niks van mijn vader en toen is zijn broer, mijn oom er achteraan gegaan om te zoeken naar mijn vader.  Hijzelf moest toen ook werken in die munitiefabriek. Ze hadden daar een tekort aan arbeiders en riepen mannen uit Nederland op om daar te gaan werken.’

 Hoe was het bombardement voor uw familie?
‘Mijn moeder ging met de fiets naar Purmerend om eten te halen toen er gebombardeerd werd in onze straat.  We kropen naar de wc, de veiligste plek. Na het bombardement werd er heel hard op de deur gebonsd en stonden er mannen in overalls. Alles was kapot en hing scheef en de deur zat klem. Die beukten ze heel hard open. Er was een touw gespannen en er liepen mensen in overalls. Dat bleken mensen te zijn uit de fabrieken die waren gekomen om de mensen onder het puin vandaan te halen. We moesten ook ons huis uit na die tijd omdat alles gerepareerd moest worden.

Kijk, hier op de foto zien jullie de Spechtstraat waar ik woonde kom maar dit was het huis en links en rechts is het In de oorlog gebombardeerd. Het hele middengedeelte van de straat was verdwenen en ook in straten in de buurt waren allemaal bommen gevallen.Dit is een foto van de kleuterschool ook In de oorlog en wat valt jullie op? Ja, we dragen allemaal donkere kleren en we lachen eigenlijk niet. Een geheime kamer hadden we niet om ons in te verstoppen, maar de veiligste plek was de wc als er een bombardement was. Daar gingen we schuilen, of onder een tafel of een bed. Ik was ongeveer 3 jaar en jaren later herinnerde ik mij de kelder bij mijn opa en oma. Daar was een badkuip en daarachter hadden ze de radio verstopt. Ik luisterde samen met mijn opa en hij zei tegen mij dat ik hier nooit met iemand over mocht praten. ‘Dat is ons geheim’.

Had u Joodse vriendinnetjes?
‘Op school kreeg ik een vriendinnetje, Marleen. Ze was een Joods meisje, en iedereen in haar familie was naar concentratiekampen gegaan, behalve haar moeder, een zusje en Marleen. Ik kwam bij haar thuis en als we naar boven kwamen, zei Marleen altijd: ‘Mama ik ben het hoor, Marleen.’ In de keuken stond alleen een tafeltje, twee stoelen en een linnenkast.  Verder was het helemaal kaal. Als Marleen haar riep, ging de deur open en kwam haar moeder voorzichtig uit de kast. Zij was zo vreselijk  bang om opgepakt te worden. Ik ben dat nooit vergeten. Dat maakte heel veel indruk op mij: dat hele kale huis, het tafeltje met twee stoelen en verder helemaal niks.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Bij de munitiefabriek zei een man uit Blijham tegen mijn vader : ‘als je vrouw en kinderen hulp nodig hebben kunnen ze terecht bij mijn ouders.’ Zo kwamen we terecht in dat dorpje bij Groningen In de buurt, Blijham. Kijk, op deze foto zie je de mensen die ons opvingen en die wij, mijn zusje en ik, ‘opa en oma’ noemden. Om bij te komen verbleven wij op dat boerderijtje. Ik heb nog steeds contact met mensen uit Blijham. Mijn oom was wel heel ziek na de oorlog, ze hebben hem uit de gevangenis gehaald na twee jaar. Hij had tubercolose. Foto’s: hier zie je mijn vader die toen helemaal vanuit Duitsland naar Nederland is gaan lopen. Mijn oom was daar ook, Belgen, een Kroaat, Fransen..het was heel internationaal in die fabriek waar ze werkten.
Op deze klassenfoto van na de oorlog kunnen jullie het verschil zien: we dragen lichte kleding en kijken vrolijk.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Ahmed

‘We zaten dagenlang in de hitte in geblindeerde treinen’

Jonathan, Ahmed, Ezra en Shaima van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer (OSB) zitten klaar in het klaslokaal en hebben het doosje chocola, het bedankje voor bij het afscheid, goed verstopt. Ze hebben nog even hun vragen doorgenomen en wachten tot mevrouw Nora Valk binnenkomt. Best spannend, dus stellen ze zich met zachte stem voor. Dat moet opnieuw want mevrouw Valk hoort niet zo goed. Ze vraagt of ze de vragen die ze haar willen stellen daarom extra luid willen stellen.

U bent geboren in Indië, kunt u iets over uw jeugd vertellen?
‘Ik ben in 1930 op Bandung in Indië geboren. Ik was enig kind. Mijn vader werkte voor de Nederlandse staat, mijn moeder was van Engelse afkomst. We hadden bediendes, zoals alle Hollanders. Onze vrouwelijke bediende hielp in het huishouden en paste op mij. De mannelijke bediende ging mee op de fiets, naar het zwembad en andere uitjes. Tot mijn elfde had ik een fijne tijd. Ik ging gewoon naar school, naar de Bandungse schoolvereniging en zat met Indische en blanke kinderen in de klas. We spraken er Nederlands. Voor de inlanders waren er andere scholen. School was van zeven tot twee; daarna was het te warm. Ik heb alleen tot de vierde klas op school gezeten.’

Wat gebeurde er toen?
‘De oorlog brak uit en de Japanners bezetten Indië. Ons normale gezinsleven was voorbij. Mijn vader moest naar een mannenkamp. Mijn moeder en ik gingen steeds naar andere kampen. We zaten dagenlang in geblindeerde treinen, in de volle  hitte. Zo woonden we een tijd met tien gezinnen in een huis en daarna in een school waar we met veertig vrouwen en kinderen in één klaslokaal zaten. In het begin was er nog wel eten, maar  het werd steeds minder tot er niets meer was. Geen eten, maar ook geen medicijnen. Mijn moeder is in het kamp overleden, dat is het allerergste dat mij is overkomen. In de maand augustus, toen de oorlog eindigde, is ook mijn oma door uithongering overleden. Als ze alleen maar een ei had gehad dan had ze het misschien overleefd.’

Hoe ging uw leven toen verder zonder uw moeder en oma?
‘De oorlog was afgelopen en ik kwam in Surabaya terecht. Ik hoopte dat mijn vader nog leefde. Hij was vliegenier en zat in Japan en had gehoord dat zijn vrouw was overleden en ging zodra het kon op zoek naar mij. Er was toen geen internet. Hij zocht mij via het Rode Kruis, door kantoortjes te bezoeken en op lijsten te kijken. Gelukkig heeft hij mij gevonden. Jammer genoeg brak er weer een moeilijke tijd aan voor ons. Toen de Japanners zich hadden overgeven, wilden de Indonesiërs onafhankelijkheid. Ze vochten voor vrijheid en terecht. Ze wilden geen blanken meer zien. Het ligt ingewikkeld. Ik weet bijvoorbeeld zeker dat mijn ouders geen slechte mensen waren. Ze behandelden de bediendes goed en gaven nooit straffen. Het koloniale systeem moet je echt in de tijd zien. Dat maakt het niet goed, maar je kunt niet iedereen veroordelen.’

Hoe ging uw leven verder nadat u herenigd was met uw vader?
‘Het werd in Indië gevaarlijk voor ons nu de Indonesiërs voor hun onafhankelijkheid vochten. Voor onze veiligheid moesten we weer in kampen wonen. Mijn vader wilde me in het buitenland in veiligheid brengen, maar vond Nederland te ver weg. Hij stuurde me naar een kostschool in Australië. Daar moest ik in de rij staan voor eten, net als in het concentratiekamp. Ik vond dat heel erg en protesteerde door tegen iedereen te zeggen dat het er net zo is als in het kamp waar ik in had gezeten. Na twee jaar stuurde mijn vader me naar Nederland. Ik was opstandig en had geen zin om naar school te gaan. Gelukkig heb ik de opleiding Schoevers kunnen doen en kwam het toch goed met mij. Ik heb leuk gewerkt bij de Amerikaanse Ambassade, ben getrouwd en heb drie kinderen gekregen.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892