‘Als we thuis waren geweest, waren we allemaal dood’


Matteo, Evy, Esmae en Pelle vertellen het verhaal van Jenny de Jong
Bilderdijkkade 32AAmsterdam-West

Voor Matteo, Evy, Esmae en Pelle is het maar een klein stukje lopen van school, De Meidoorn, naar het huis van de 87-jarige Jenny de Jong op de Bilderdijkkade, waar zij nog altijd woont. Als we bij Jennie (“noem me maar gewoon Jenny”) de steile trap zijn opgeklommen, worden we opgewacht met voor iedereen een zakje snoep. Tussendoor gaat de telefoon. Jennie maakt dan snel even een afspraak met een klant voor de pedicuresalon die ze aan huis heeft.

Hoe was de sfeer op straat tijdens de oorlog?
‘De sfeer was anders, je kon niet meer buitenspelen. Ik was negen jaar en ze zeiden niet zoveel tegen kinderen. Ik vroeg wel wat er aan de hand was, maar dan zei mijn moeder dat het oorlog was en dat het wel mee viel. Er mocht geen straaltje licht naar buiten en we zaten allemaal rondom de kachel. Je mocht geen radio hebben, want ze hadden een systeem waarbij ze precies konden zien wie een radio had. Als het luchtalarm ging, moest je ogenblikkelijk in de schuilkelder. Ik moest een keer naar de groenteman in de Bilderdijkstraat. Ik liep net langs een schuilkelder toen het luchtalarm ging. Maar ik wilde niet naar binnen, ik wilde naar mijn moeder toe! Ik ben huilend naar huis gerend en riep tegen mijn moeder: “Nu heb ik geen bloemkool!” Ik werd steeds banger. Dan ging ik bij een luchtalarm tussen de kasten in staan, maar dat hielp natuurlijk niets. Ik heb nog wel een klein leuk verhaaltje. Ik moest naar de kerk, maar toen zijn we stiekem naar de Bijenkorf gelopen. Daar ging het luchtalarm af en werden we opgesloten in de kelder. Dat was onze straf, dacht ik.’

Heeft u nog meer erge dingen meegemaakt tijdens de oorlog?
‘We waren eens op vakantie in Gelderland toen we een telegram kregen dat we direct terug moesten naar Amsterdam. Mijn vader zou ons in de trein wel vertellen wat er gebeurd was. Er waren beschietingen geweest en er was een granaat niet ontploft, maar wel door het dak in ons huis terechtgekomen. Hij was dwars door mijn bed gegaan en die bom zat nu in de kast. Alles was kapot. Als we thuis waren geweest, waren we allemaal dood. Onze oude buurman had het niet gehoord en ook zijn vrouw was er doorheen geslapen. Ze hebben de granaat eruit gehaald, maar wij konden pas na drie maanden weer terug in ons huis. En zo waren er meer erge en ergere dingen. In mijn klas zat een meisje, Truusje, zij had opeens een ster op. Op een dag zei de juf: “Laten we eens lekker stout gaan doen en Nederlandse liedjes zingen.” Opeens werd er op de deur gebonsd en er kwamen drie soldaten binnen. Juf en Truusje moesten mee. De juf kwam terug, maar Truusje was naar een kamp gebracht en zou nooit meer terug komen, die hele familie was weg. Alleen maar omdat ze anders waren. Mijn tante werkte op de Weteringschans. Op een dag kwamen daar overvalwagens aan en moesten de mensen blijven staan om te kijken hoe gevangenen werden doodgeschoten. Mijn tante  kwam huilend bij ons thuis daarna.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘We hadden alleen nog bloembollen en suikerbieten en moesten vuur maken met vuursteentjes. Er was werkelijk geen eten meer. We hadden een gaarkeuken op school en daar kreeg je een bakje eten. Dat moest je opeten. Er was een man met een bakfiets die verkocht slagroom, opgeklopt met een fietspomp, dat was zo lekker. Ik heb nooit een lekkerder gebakje gegeten als het eerste witbrood aan het eind van de oorlog. We hebben op het dak staan kijken naar de vliegtuigen die meel gooiden. De bevrijding was zo’n groot feest, we konden weer naar buiten!’

Denkt u nog vaak aan de oorlog?
‘Vlak na de bevrijding heb ik soldaten zien schieten op de Dam. Als mijn vriendin van toen belt, zegt ze altijd: “Weet je het nog?” Ik ben wel nog steeds bang voor vuurwerk. Dan zeg ik tegen mezelf: “Het is geen oorlog, doe niet zo stom.” Ik was eens in De Hallen en al die grote tafels deden mij meteen denken aan de gaarkeuken. Ik raakte in paniek. Ik ben dan misschien een grote tuttenbol, maar ik ga er nooit meer heen. Ik wilde eigenlijk nooit naar Duitsland met die moffen, maar dat zijn toch ook maar gewoon mensen. Ik mag ook eigenlijk geen moffen zeggen. Moffen zijn nazi’s en geen Duitsers. Dat is hetzelfde als dat moslims en IS niet hetzelfde zijn. Het belangrijkste is om een ander nooit jouw geloof op te dringen. Er was eens een oudere moslimvrouw bij mijn pedicurepraktijk die vroeg of ik het erg vond dat ze haar gebed in mijn kamer deed. Ik vond dat alleen maar mooi: een zegen , is een zegen.’

Jenny stelt dan de kinderen nog een vraag: Ik speelde op die leeftijd met poppen. Wat doen jullie na school? Als de kinderen zeggen dat ze vooral creatief bezig zijn en niet met hun telefoon, vindt Jennie dat geweldig en zegt dat ze trots op ze is. Dat vinden de kinderen mooi om te horen en Jenny is nog zo actief en positief. Op de trap zwaaien ze: Dag Jenny, tot volgende keer!

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892