School: obs Strijp Dorp

‘Het was moeilijk om alles achter te laten in Marokko’

Rochane, RJ en Ricardo ontvangen Zahra Boureddaya op hun school, basisschool Strijp Dorp. Mevrouw Boureddaya is in 1953 in Taza, een stadje in Marokko, geboren. Op 44-jarige leeftijd kwam ze naar Nederland door haar huwelijk met een Marokkaanse man, die al in Nederland woonde.

 

Was Nederlands een moeilijke taal om te leren?
‘Ik vind de Nederlandse taal heel moeilijk. Ik heb wel spijt dat ik te weinig tijd heb besteed aan het leren van Nederlands toen ik pas in Nederland was. Ik had te weinig tijd want ik moest ook werken. Nu is het te laat. De taal is moeilijk, maar Nederland is wel een goed en een mooi land. Ik heb in Marokko leren lezen en schrijven. Ik heb alleen basisschool. Doen jullie goed je best op school? Goed opletten op school en je diploma halen, want je blijft niet altijd klein!’

Welk Marokkaans eten vindt u lekker en welk Nederlands gerecht?
‘Mijn lievelingseten is couscous en gebakken aardappelen. Ik maak het ook graag klaar: couscous, macaroni, spaghetti, pizza… Ik kan hier alles eten en koken wat ik in Marokko ook klaarmaakte, omdat ik ingrediënten kan kopen in de Turkse winkel of supermarkt. In Marokko was geen boerenkool, geen andijvie en ook geen friet of taco’s. Van het Nederlandse eten vind ik erwtensoep heel lekker, maar ook boerenkool.

Ik eet halal: kip, vlees, alles moet halal zijn. Ik doe ook mee aan de ramadan nu het nog kan. Als je heel oud wordt, hoeft dat niet meer. Het is een beetje moeilijk, maar wel fijn. Je mag dan dertig dagen niet eten en drinken, alleen als het donker is. Dan eet je bijvoorbeeld soep, koffie, thee, eieren en dadels. Ik heb nu een moestuin, waar ik van alles verbouw. Fruit en allerlei soorten groente, zoals aardappelen, paprika, sperziebonen, tuinbonen, radijs, prei, knoflook en uien. En al die groente en al dat fruit verwerk ik in mijn gerechten. Vanaf april kun je komen kijken in mijn moestuin.’

Hoe was het toen u naar Nederland kwam?
‘Mijn man was al eerder in Nederland gekomen met zijn ouders en toen hij een keer op vakantie was in Marokko, heb ik hem leren kennen. Toen we trouwden, ben ik ook naar Nederland gegaan. Het was moeilijk om alles achter te laten in Marokko en het meeste miste ik de kinderen van mijn oom. Zijn vrouw was overleden toen hun kinderen nog heel klein waren. Ik heb die kinderen verzorgd en opgevoed, dus je begrijpt dat het voor mij moeilijk was om hen achter te laten. Ik ga regelmatig terug naar mijn familie in Marokko, maar het blijft altijd moeilijk om na een vakantie afscheid te nemen van elkaar. Ja, heel moeilijk, ik huilen, zij huilen…

Maar ik zou niet meer willen wonen in Marokko. Ik heb een Nederlands paspoort. Mijn gezin is hier en ik heb het hier goed, er zijn bijvoorbeeld goede medische voorzieningen. Ik blijf hier tot de dood.’

School: obs Strijp Dorp

‘Ik ging naar de universiteit in Tunesië en behaalde twee masters’

Door de sneeuw gaan de vier leerlingen van basisschool Strijp Dorp op weg naar het huis van Zakia Hasni. Ze woont in ‘Philipsdorp’. Mevrouw Hasni ontvangt Dante, Kelsey, Akshadha, en Ninjin heel hartelijk. Ze krijgen drinken en ze zet intussen allerlei lekkers op tafel. Mevrouw Hasni is in 1952 in Syriënne in Tunesië geboren. Ze vertelt veel over discriminatie en racisme en het belang van een goede opleiding.

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik kon goed leren en kreeg op mijn zestiende, na het behalen van mijn vwo-diploma, een beurs aangeboden om in Frankrijk te gaan studeren. Dat wilde ik erg graag maar mijn vader vond mij te jong. Dus ging ik naar de universiteit in Tunesië en behaalde twee masters, wiskunde/scheikunde/natuurkunde en economie.

Ik wilde graag naar Nederland toen ik afgestudeerd was want ik had gehoord dat het een land was met veel vrijheid. De ambassade gaf me meteen een visum. Ik was hoog opgeleid en dan ben je overal welkom. Ik reisde naar Venlo omdat ik daar een vriendin kende. Zo snel mogelijk wilde ik de Nederlandse taal leren. Engels, Frans en Arabisch sprak ik al maar geen Nederlands. Als je de taal niet kent dan ken je de mensen niet. In drie maanden leerde ik Nederlands

Ik kreeg direct werk bij een groot internationaal bedrijf. Ze wilden mij graag hebben als tolk omdat het bedrijf met Arabische landen samenwerkte. Ik heb bij veel grote bedrijven gewerkt. Daar werkte ik vaak in een mannenwereld. Soms vonden mannen het moeilijk dat ik daar als vrouw werkte maar ik liet me niet wegjagen. Ik liet me als vrouw niet discrimineren. Ik ben niet bang en ga altijd het gesprek aan, ook als ik gediscrimineerd word.

Ik verdiende meer dan mijn man. Ik had een topbaan. Toen mijn man overleed moest ik een moeilijke beslissing nemen: kiezen tussen mijn carrière en mijn drie kinderen. Ik wilde dat die goed terechtkwamen. Ik zag dat mijn middelste dochter een beetje begon te ontsporen. Toen ben ik gestopt met fulltime buitenshuis werken en ben freelance aan huis gaan werken. Ik stond er alleen voor met drie kinderen. Kinderen hebben veel sturing en begeleiding nodig in de pubertijd en vanaf dat moment werkte ik thuis als tolk/vertaler. Ik heb er geen spijt van dat ik die keuze gemaakt heb. Misschien waren mijn kinderen als ik voor mijn carrière had gekozen, op straat terechtgekomen.’

Hoe leerde u zo snel Nederlands?
‘Ik wilde het heel graag. Als je een land wil leren kennen, dan moet je de taal leren. Als je iets wil dan kan je het. Je hoeft niet heel slim te zijn. Maar als je ècht wil dan kan je alles bereiken. Dat geldt voor jullie ook! Jullie kunnen nog meer bereiken dan ik. Je moet in jezelf geloven. Als je niet in jezelf gelooft bereik je niks. Onthoud dat goed. Als iemand tegen jou zegt: ‘ je kan het niet’ dan moet je zeggen: ‘ik kan het wel’.’

Wat mist u van Tunesië?
‘De warmte en het samenleven. In Tunesië was er veel meer verbinding met elkaar in de buurt, de mensen leefden meer samen. Je hebt bijvoorbeeld geen toestemming nodig om bij mensen op bezoek te gaan zoals hier in Nederland. Je bent er altijd welkom en kan altijd binnenlopen en mee-eten. In Nederland zijn mensen een beetje op zichzelf. In Tunesië kijkt niemand op straat naar waar je vandaan komt. Je bent daar welkom waar je ook vandaan komt.’

Wat zijn de voor- en nadelen van Nederland?
‘Elk land heeft voor- en nadelen. Ik vind Nederland een goed land. Door de tijd is Nederland wel achteruitgegaan. Er is minder begrip voor elkaar en meer discriminatie en racisme. Dat komt ook doordat mensen de geschiedenis niet kennen. Als je de geschiedenis kent kun je elkaar beter begrijpen en elkaar leren kennen en dan gaat het goed.’

Hoe gaat u met discriminatie om?
‘Toen ik hier kwam waren er bijna geen buitenlandse mensen. Het was heel anders. Ik had hoge diploma’s, en werd snel geaccepteerd. En ik ben een vechter: ik leg me niet bij alles zomaar neer, maar vraag uitleg. Maar als je hoog opgeleid bent word je niet gediscrimineerd.’

School: obs Strijp Dorp

‘Toen de boeken in aanraking kwamen met het vuur, vlogen ze de lucht in’

Mikel, Seyan en Daveney hebben in hun school, basisschool Strijp Dorp in Eindhoven, een gezellig interviewhoekje ingericht. Hun gast is Piet Hoppenbrouwers, geboren aan het Stratums Eind in 1934. Hij kan veel vertellen over de oorlog in Eindhoven.

Wat heeft veel indruk op u gemaakt in de oorlog?
‘Op een dag toen ik zangles had gehad, liep ik met enkele andere jongens naar huis. We kwamen langs het kerkhof bij de brandweerkazerne, toen we iemand hoorden huilen. Het was een jongen die verstrikt zat in het prikkeldraad. We hebben die jongen voorzichtig losgemaakt en naar zijn ouders gebracht. Het was de zoon van onze reservedokter, dokter Slager, en die familie woonde op de Wal. Het was een Joodse familie en daarna heb ik er nooit meer iets over gehoord. Tot ik tien jaar geleden eens op het internet ging zoeken. Het bleek dat het gezin was gedeporteerd naar kamp Auschwitz, de moeder van het gezin is kort voor de bevrijding gestorven. De vader, dokter Slager, en zijn zoon Jack en zijn dochter zijn teruggekeerd naar Nederland. De zoon, Jack, die wij dus uit het prikkeldraad hadden bevrijd, is later ook huisarts geworden, in Buren (Gelderland). In de stad liggen allemaal van die Struikelsteentjes. Op hun oude adres aan de Wal zou er ook een komen, voor de overleden moeder. Ik heb toen contact opgenomen met de weduwe van Jack, want hij was inmiddels overleden, en gevraagd of ik mijn verhaal mocht doen over dat prikkeldraad. De weduwe was heel verrast, want ze had dat nog nooit gehoord. Toen de Struikelsteen officieel werd neergelegd, heb ik mijn verhaal mogen houden.’

Waarom moesten de ramen worden verduisterd?
‘De klok was anders, het was heel lang licht, de hele oorlog lang. Mijn vader plaatste een behangplank, van zo’n behangerstafel, voor de deur. En drie grote planken voor de grote ramen. Want de Engelse vliegtuigen mochten ’s nachts geen licht zien. Dat was een maatregel van de Duitsers. Toen we op 18 september bevrijd waren, dachten we dat het niet meer nodig was om de ramen te verduisteren. Bij de eerste bom die er viel op 19 september, schoten bij ons in de keuken alle ramen eruit. Mijn broer was in de keuken en mijn vader pakte hem bij zijn kladden en sleepte hem de huiskamer in. En meteen pats, vlogen alle ramen eruit.

Een van de soldaten, die ons bevrijd hadden, had kiespijn en wij hadden een drogisterij. Ons vader zag het en gaf deze soldaat twee pijnstillertjes. Na een minuut of tien was de kiespijn weg. Hij was bevrijd van zijn kiespijn en wij waren bevrijd van de oorlog. Dat speciale moment was voor mij het gevoel van de bevrijding.

U heeft ook gezien hoe een boekhandel in de buurt in de brand vloog. Hoe was dat voor u?
‘Er was een bom gevallen op boekhandel van Piere, die zat toen nog tegenover de Catharinakerk, op de hoek van de Rechtestraat. Daardoor vloog de zaak in brand en toen de boeken in aanraking kwamen met het vuur, vlogen ze de lucht in. Het gebeurde ’s nachts en mijn vader maakte mij wakker om te gaan kijken. Het was een prachtig gezicht dat ik heel mijn leven niet vergeet. Maar wel met lelijke gevolgen. Aan de overkant van de straat, waar de achtertuinen waren, stond ook alles in de brand. Gelukkig is ’s nachts de wind gedraaid en viel die brand een beetje weg. Ze kwamen bij ons een bijl halen om de brandende bomen te kappen en een emmer water om te blussen. Rondom ons huis zijn er toen diverse doden en zwaar gewonden gevallen.

Wij zaten op een gegeven moment met veertig man in onze huiskamer, onder wie Jantje Meeuwis die gewond was geraakt. Vier mannen stonden klaar om hem op een brancard naar het ziekenhuis te brengen. Maar toen ze buiten kwamen, stuitten ze op een blindganger, dat is een bom die later ontploft. Jantje sprong snel van de brancard af en meteen zat-ie weer bij ons in de huiskamer. Midden in die beruchte nacht kwam de pastoor langs om te kijken of hij ergens kon helpen. Hij riep: ‘Zijn hier nog gewonden, zijn hier nog gewonden?’ Dat hoor ik ’s nachts nog wel eens en daar word ik soms wakker van, van die stem van die pastoor.’

School: obs Strijp Dorp

‘Opeens vielen er twee bommen vlakbij ons huis. Dat was een verschrikking’

Pal naast de dependance van basisschool Strijp Dorp aan de Koenraadlaan in Eindhoven woont Nol Kramer (91) samen met zijn vrouw in een appartement. Hij woont al zijn hele leven in deze wijk en hij wil Jens en Zaakir graag vertellen over wat hij in de oorlog allemaal heeft meegemaakt.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Ik was een jongen van 8 jaar en heb de Duitse troepen zien binnenkomen via de Kastanjelaan en de Zwaanstraat. Via het Klokgebouw reden ze richting het noorden. Ik zie de Duitse soldaten nog zo zitten met hun geweren in de aanslag. In een lange sliert reden ze voorbij, met een groot kanon achterop de tank. De soldaten droegen helmen en waren uitgerust met veel munitie.

Er kwamen steeds meer troepen uit Duitsland, de zogenoemde bezettingstroepen. Kinderen moesten uit de scholen, paters moesten uit hun kloosters. De Duitsers namen de openbare gebouwen in beslag. Ik zat op school aan de Kootwijkstraat maar wij moesten verkassen naar een oude koeienstal waar wij toen les gekregen. Andere kinderen kregen les in een voetbalclubhuis of in een schapenstal.’

Wat er gebeurde er op de locatie van onze school Strijp Dorp aan de Apeldoornstraat?
‘Op die plek zat vroeger de Philips Kleuterschool. Deze school werd door de Duitsers gebruikt als opslagruimte, onder meer voor heel veel pakken zilverpapier. De Engelsen en Amerikanen gooiden het zilverpapier vanuit de lucht naar beneden om Duitse radars te misleiden. Ze hoopten hiermee de locatie van de vliegtuigen geheim te houden. Maar sommige pakken gingen niet open en vielen op straat. De Duitsers brachten die pakken allemaal naar de kleuterschool.’

Bent u zelf gewond geraakt in de oorlog of hebt u bekenden verloren?
‘Gelukkig ben ik zelf niet gewond geraakt en mijn familie ook niet. Onze overbuurjongen is helaas wel gesneuveld. Hij zat bij ‘de ondergrondse’. Dat heette: de Partizanen Afdeling Nederland. Deze jongeman smokkelde piloten vanuit Nederland naar België, Frankrijk en Zwitserland. Terug in Eindhoven wilde hij de Amerikanen waarschuwen voor een groot kanon in de Frankrijkstraat. Hij droeg een Duitse helm en toen hij zijn hoofd bovenuit de tank stak, werd hij doodgeschoten.

Ik weet ook dat er bij bombardementen op 19 september 1944 – één dag na de bevrijding van Eindhoven – hier in de buurt verschillende doden zijn gevallen. Ik kan me nog herinneren dat het avond was en opeens vielen er twee bommen vlakbij ons huis. Een bom op de hoek van de Halve Maanstraat en de Sparrenstraat en een bom op de hoek van de Koenraadlaan en de Eikenstraat. Dat was een verschrikking. Twee harde knallen en toen was het over.’

Bent u bang geweest tijdens de oorlog?
‘Ik kan met niet herinneren dat ik echt angstig ben geweest, maar je was wel continu op je hoede. Een spannend moment was het eindbombardement in januari 1945. Tijdens het Ardennenoffensief werd het vliegveld gebombardeerd. Mijn vader riep hard: ‘Naar binnen, naar binnen’. We hadden geen schuilkelder maar moesten in de gang staan om te voorkomen dat we geraakt zouden worden door kapotte ruiten. We voelden de grond trillen door de bombardementen. Ik herinner me nog dat de helft van een bom in de speeltuin lag. De bom was niet versplinterd. Zo slecht was het Duitse materiaal.’

Heeft uw familie onderduikers in huis gehaald?
‘Geen onderduikers maar wel evacués. Het ging om een familie uit het Betuwse Driel. Een vader, moeder, twee dochters en een zoon. Tijdens de Operatie Market Garden werd er in de Betuwe flink gevochten om de bruggen. Een pater-kapuchijn uit de buurt zei tegen mijn vader: Ik heb een gezin dat ondergebracht moet worden, kan dat bij jullie? Wij woonden met z’n achten in een huis met vier slaapkamers en daar kwamen toen vijf personen bij. Met z’n dertienen in één huis, dat kunnen jullie je niet voorstellen hè? Negen maanden lang hebben ze bij ons in huis gewoond en toen gingen ze naar een grote boerderij in Driel. Terug naar huis kon niet meer. Hun woning was kapotgeschoten door de Poolse luchtmacht.’

School: obs Strijp Dorp

‘Wie de grootste bomscherf bij zich had op school was de pikeur’

Het is een regenachtige middag als Kaïn, Quincy en Bram van de Eindhovense basisschool Strijp Dorp aanbellen bij de 91-jarige Gerard Daniels om hem te interviewen over zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Hij heet hen hartelijk welkom en hangt hun jassen aan de kapstok, waarna ze een plaats mogen kiezen in de grote ruime huiskamer. Meneer Daniels was 8 jaar toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn ouders en broers en zussen in de Hubertusstraat in Philipsdorp in Strijp. Zijn vader was glasblazer bij Philips. Zijn moeder was Duits en zijn vader Nederlands. De oorlog vond hij vooral spannend en avontuurlijk.

Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik was net zo’n kwajongen als jullie. We begonnen met tape op de ramen te plakken. Van dat dikke bruine plakband zodat als er bommen vielen het glas aan elkaar bleef zitten. Want de Duitsers waren in aantocht. Je wist niet wat er boven je hoofd hing. Als kinderen vonden wij het wel spannend. Er ging iets gebeuren wat we nog nooit meegemaakt hebben.’

Heeft u in een schuilkelder gezeten?
‘Nou tig keren. Vanuit de gemeente werden er schuilkelders gebouwd. Ze hadden een stuk van de achtertuinen van de huizen afgenomen en daar kelders gebouwd. Er werden van die holle blokken gezet en met zand opgevuld en daar werd dan heel veel zand bovenop gegooid, op het dak, en daar groeide weer gras op. ‘s Winters was het berenkoud. Als moeder en vader in bed bleven liggen tijdens een alarm waren wij gelukkig want dan bleven wij ook in ons warme bed, anders moest je naar de koude schuilkelder. En in de winter als het veel regende, liep de kelder ook nog vol water.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Dat kwam onverwachts tegen de middag. Wij zagen vliegtuigen overkomen en ineens hoorden we geweldige klappen. Toen hadden we nog geen schuilkelder. Overal was puin en rook. Nou, dan zit er de schrik wel in. We zijn gevlucht naar familie in Tongelre. Vervolgens hebben ze de hele Demer weggebombardeerd. Wij hoorden het ratelen van de mitrailleurs want op het dak van Philips zaten Duitse militairen. Ze hadden er ook een huisje staan, een keet. En zo gauw er vliegtuigen overvloge, liepen ze naar het afweergeschut en begonnen te schieten. Dat wisten de Engelsen ook. Die vlogen dus lager dan waar het geschut kon komen. Er zijn toen ook militairen van het dak afgesprongen. Die konden niet meer onder die vliegtuigen staan. Bij het Veemgebouw is ook een vliegtuig naar binnen gevlogen.

Wij hebben twee, drie dagen bij die familie gezeten en zijn weer teruggegaan. Er waren ook blindgangers op de hoek van onze straat gevallen. Ik ging kijken hoe de Duitsers die bom onschadelijk maakten. Dat was heel gevaarlijk want de bom kon daarbij gewoon ontploffen. Mijn ouders kregen te horen dat ik daarbij had gestaan. Ik kreeg vreselijk op mijn kop en had straf te pakken. En in die tijd waren ze nog een stuk strenger dan nu.

‘s Nachts vlogen veel Amerikaanse vliegtuigen over. Die gingen bombarderen in Duitsland. De Duitsers hadden rijdend afweergeschut, ze reden door de straten met op het dak afweergeschut. Ze gingen ergens staan, richtten hun zoeklichten op de vliegtuigen en schoten erop. Ook bij ons in de straat. Mijn vader was dan loeiend kwaad.

De Amerikaanse jagers die meevlogen met de bommenwerpers, zagen dat mondingsvuur, het licht van het schieten, en doken dan naar beneden, rammelden met hun mitrailleur over de daken heen en begonnen te schieten. Dan moest je geluk hebben dat je niet geraakt werd. De kogels vlogen vlak over het dak. We konden op die momenten niet eens meer naar de schuilkelder rennen.’

Waar speelden jullie mee in de oorlog?
‘Er was geen speelgoed, maar we speelden heel veel buiten. Na een bombardement kwamen we bijeen. Wie de grootste bomscherf bij zich had op school was de pikeur. Ook strooiden de vliegtuigen strookjes zilverpapier uit om de radar te verstoren. Die vielen op de grond als het niet regende en die verzamelden we ook.

We waren kwajongens. Ik ging met mijn vriendjes naar het vliegveld. Uit de Duitse vliegtuigen die naar beneden waren geschoten of gevallen, haalden we mitrailleurbanden. We braken de punten van die kogels af en daar haalden we het kruit uit en maakten we zelf vuurwerk van. Die punten rolden we in kranten en deden er koperdraad omheen. En dan staken we ze aan en vlogen die dingen over straat. De plexiglasramen van het vliegtuig staken we ook aan. Dat bleef branden tot het op was.

Mijn moeder had op een dag geen aardappels meer. Toen zei ik tegen mijn moeder: ‘Ik weet nog aardappels te staan, bij het vliegveld’. Mijn moeder en ik zijn die aardappels gaan rooien. De Duitsers waren zich net bij het vliegveld aan het terugtrekken, het was tegen het eind van de oorlog. Ze bliezen het hele munitiedepot op toen wij daar waren. Het depot vloog met een knal in brand.’

Had het invloed op jullie in de oorlog dat je moeder Duits was?
‘Nou, op een dag stopte er een grote Duitse militaire wagen met een hakenkruis erop bij ons voor de deur. Er stapte een hoge Duitse officier uit. Het was familie van mijn moeder. Hij kwam binnen en mijn moeder gaf hem koffie. Naderhand toen hij weer weg was, zei mijn vader tegen mijn moeder: ‘Dit was wel de laatste keer!’

In de school logeerden SS’ers. Moeder zei altijd tegen mij: ‘ga hen maar om brood vragen’. Zij hadden van dat soldatenbrood. Mijn moeder deed daar dan vet (reuzel) en suiker. Van een SS ’er kreeg ik een doodskop-ring van zilver met rode steentjes in zijn ogen en in zijn gebit. En ik was trots. Ik wilde bij mijn vriendjes de blits maken. Een doodskopring… dat had geen man. Ik had hem meteen omgedaan ook al was hij veel te groot, en liep het huis in. Een van mijn ouders zag de ring en zei: ‘Inleveren!’ Ik heb hem nooit meer teruggezien.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Op 18 september zijn we bevrijd. Ik was 12 en een grote kwajongen. Tegen de wil van de ouders in gingen we naar de stad om te kijken. Op 19 september, op mijn verjaardag, zagen we om een uur of half acht een hoop vuurwerk. Mijn moeder dacht dat het vuurwerk was voor de bevrijding. Maar mijn vader vloekte: ‘godverdomme, lopen jongen, dat is geen vuurwerk’. Hij zag dat het Duitse vliegtuigen waren. Toen kregen we een bombardement op onze kop. Die gooiden nog eens alles in elkaar.

Na de bevrijding kregen we drie Engelse soldaten in huis. Die vochten in Duitsland.
Ze sliepen op zolder en brachten heel veel eten mee uit Duitsland, en ook kleding.

Ik heb ook sigaretten gekocht en verkocht. Ik kocht ze op bij de Amerikanen en Engelsen. Dan ging je de stad in en scharrelde je wat sigaretten op en die verkocht ik bij de familie. Dan had je weer wat zakgeld.’

School: obs Strijp Dorp

‘Er stonden dertien man klaar om die jongens af te schieten’

Koen, Laevi en Roan van basisschool Strijp Dorp in Eindhoven worden hartelijk verwelkomd door Cor van der Linge (1937) en zijn herdershond Tara. In de gezellige huiskamer blijken nog meer dieren te wonen: twee kanariepietjes met hun jongen, een papegaai en een aquarium met tropische vissen maken het een levendig geheel. Meneer Van der Linge heeft foto’s en voorwerpen over de oorlog op tafel gelegd, waarmee hij zijn verhalen kan illustreren. Hij was 3 jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn ouders in de Barneveldstraat.

U woont hier naast een school. Wat is er in de school gebeurd tijdens de oorlog?
‘Ik ben hier in de Barneveldstraat geboren, ik ben echt een Drents-Dorpenaar. Ik heb hier zelf ook op school gezeten. In het begin van de oorlog zat ik in de Theresiastraat en daarna in een kiosk op het Brabantiaterrein. Er stonden wat stoelen en banken met planken, er was geen licht, alleen een fakkel. Daarna moesten we naar het tennispaviljoen op de Botenlaan. Tijdens de oorlog zaten de Duitsers hier in de school, ze sliepen en aten er. Op de speelplaats deden ze hun oefeningen. Wij keken er vanaf de Barneveldstraat recht op. Vanwege de verduistering moest alles zwart zijn, er mocht geen stipje licht doorkomen. Zwart karton zat er voor de ramen. Daar hadden wij een gaatje door gemaakt en daarvoor hadden wij een schuifje gemaakt dat je kon laten zakken. Zo konden wij alles in de gaten houden wat hierachter gebeurde bij de Duitse soldaten. Het waren allemaal jonge jongens van 17 tot 22 jaar. Ze kregen een opleiding als piloot. Ze maakten vliegtuigen van hout. Later kwamen de Canadezen, de Schotten en de Engelsen. Die hebben ook hier in de school gezeten.’

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt in de oorlog?
‘Achter de schutting stonden zeven jongens die iets uitgevreten hadden. Er stonden dertien man klaar om die jongens af te schieten. Toen kwam er een vrouwke van Theresia, een oma van een van die jongens, en zij heeft het voor elkaar gekregen dat die jongens niet doodgeschoten werden.

Toen de Canadezen in de school kwamen, zetten ze er een fotolaboratorium in. Ze maakten foto’s van de plekken die gebombardeerd moesten worden. Alle foto’s die in de oorlog vanuit vliegtuigen werden gemaakt, werden daar afgedrukt. Ze gebruikten de foto’s voor bombardementen. Na afloop moesten die foto’s vernietigd worden. De negatieven zaten op een grote rol en die moesten verbrand worden. Ik was daar ook bij. Ik haalde de negatieven van de rol af en er bleef dan een houten klos over en die bewaarde ik voor de kachel.’

We hoorden dat jullie een varken hadden tijdens de oorlog…
‘Wij hadden inderdaad een varken in een hok met stro. Op een dag was-ie door zijn poten gezakt en wij wisten niet wat te doen. Een soort dierenarts gaf ons advies om water en zand, modder dus, in zijn hok te doen in plaats van het stro. En de volgende dag liep hij weer. Maar op een dag was hij weggelopen. Een Duitse soldaat, Hans, bracht hem weer terug. Uiteindelijk heeft de familie hem laten slachten. Want je had altijd honger in de oorlog.’

School: obs Strijp Dorp

‘Toen onze school werd bezet, moesten wij in het café naar school’

Rayen, Tijn, Nora en Dexter van basisschool Strijp Dorp komen op bezoek bij Theo Hendriks. Als ze bij hem thuis op de bank zitten, stellen ze hem de eerste vraag. Over de oorlog, maar hij vertelt ook graag over zijn tijd bij de marine, toen hij in Nieuw-Guinea was gestationeerd. Tijdens de oorlog woonde meneer Hendriks met zijn ouders in de Brugstraat, waar nu het TUE terrein is. Hij was 7 jaar toen de oorlog begon.

Wat voor een spannend avontuur hebt u meegemaakt in de oorlog?
‘Ik vond er weinig aan, aan de oorlog. Alles was op de bon, zoals snoep en sigaretten. Die bonnen kon je onderling ruilen. Ik heb ook honger geleden. Er stonden wel knollen op het land en wortels. Die haalden we uit de grond en aten ze op. Op school zag de leraar onze vieze vingers en sloeg toen met een liniaal op onze hand.

Mensen die op straat fietsten, moesten hun fiets afgeven aan de Duitsers. Ook paarden haalden ze weg uit de stal. Toen de Duitsers even weg waren heb ik samen met mijn zus eens zeven van die afgepakte fietsen weggepakt. Zes fietsen hebben we teruggegeven aan de eigenaars. De zevende fiets heeft mijn vader gehouden, zodat hij voortaan met de fiets naar zijn werk kon.’

Ging u naar school tijdens de oorlog?
‘Wij moesten naar school. De Duitsers hebben onze school bezet en later de Engelse soldaten ook. Toen moesten wij in het café naar school en later zelfs in het kippenhok. Dat was een grote schuur en daar zaten de kippen in. Ik heb er een liedje geleerd: Toktok, toktok, we gaan weer naar het hok, het is zo fijn om kip te zijn, toktok, toktok…

Als de vliegtuigen kwamen, kon je dat horen, maar dan ging ook het luchtalarm af. Dan moest je zo snel mogelijk naar huis gaan. We gingen ook met jongens onder elkaar naar het station, daar gingen we naar die grote locomotieven kijken. Dat was heel gezellig om te zien en ook mooi. Op een dag gingen we niet naar het station en heel toevallig werd toen Eindhoven gebombardeerd. Dat was het Sinterklaasbombardement.’

Wat hebt u na de bevrijding gedaan?
‘De bevrijding was wel fijn. Ik heb de parachutespringers gezien bij Son. En we kregen chocolade en sigaretten van de Amerikaanse soldaten. Maar na de bevrijding kwam er nog een bombardement. Wij hoorden het en dachten dat het geknal voor de bevrijding was, maar de Duitsers hadden nog enkele bommen gegooid. De oudere mensen zeiden: Maak dat je weg komt. Na de oorlog werden dames, die met Duitsers waren omgegaan kaal geknipt op straat. Dat heb ik ook gezien.

Toen alles voorbij was, ging ik van de lagere school af en ben ik naar de ambachtschool gegaan en ik ben timmerman geworden. Ik heb in de bouw gewerkt, veel buiten, want ik kan goed tegen kou en hitte. Ik had nog steeds geen schrik: met antennes zetten, liep ik gewoon over het dak, zonder bescherming.’

School: obs Strijp Dorp

‘Ik vind het ook nu een moeilijke tijd’

De 91-jarige Lies Vogels heeft nog niet eerder een gesprek via de computer gevoerd, maar is zeker bereid dat te leren nu we vanwege het coronavirus niet langs mogen komen. Met de aangeleverde iPad bij haar thuis, terwijl Johan, Melissa en Simav op school achter het scherm zitten, lukt het meteen. Ze is blij verrast om de kinderen van obs Strijp Dorp te zien. Ze heeft hun kennismakingsbrieven gelezen, wat het gesprek prettiger maakt al is het op afstand. Lies Vogels was hun leeftijd toen de oorlog begon. Ze woonde als kind van een brigadecommandant toen aan de Tuinstraat in het huisje tegen de kazerne aan, waar de marechaussees woonden.

Wat vindt u van deze tijd?
‘Ik vind het een moeilijke tijd. Gelukkig woon ik in een huis met een tuin. Mijn kinderen doen de boodschappen voor me. Ik lees, puzzel, werk in de tuin, doe mijn huishouden en kook eten. Verder kun je niet veel. Ik mag niet klagen. De oorlog was erger. Toen was er weinig eten en moest je in de winkel in de rij staan. Net als nu, maar toen was vaak het eten op als je aan de beurt was. En nu moeten we ook binnenblijven, net als toen na acht uur ’s avonds.’

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader moest direct in dienst. Vanaf 10 mei 1940 trok hij een maand door België en Frankrijk. Daarna zat hij in Engeland, waar hij ook verschrikkelijke dingen, zoals bombardementen, meemaakte. Dat hij het overleefd heeft, is een wonder. Ik heb hem viereneenhalf jaar niet gezien; we misten hem heel erg. Je wist ook niet waar hij was en hij wist niet dat wij in die tijd verhuisd waren. Je had vrijwel geen contact. We konden wel brieven sturen naar een adres in neutrale landen, zoals Zweden, Zwitserland of Portugal. Dan deed je net of je aan een oom of tante schreef en dan werd je brief naar hem doorgestuurd. Die kwam dan maanden later aan en was ook voor controle door anderen gelezen. Op zo’n brief zat bij aankomst dan plakband met erop geöffnet.
Joodse kinderen hadden allemaal een ster op hun kleren. De ene dag liepen ze nog gewoon rond; ineens waren ze weg en je wist niet waar ze waren. Er was nauwelijks berichtgeving en wat er was aan nieuws was onbetrouwbaar. Alleen Radio Oranje uit Londen was betrouwbaar, maar we mochten geen radio hebben. Die moesten we inleveren.
Ik was vooral ’s nachts bang.  Dan hoorde je Engelse vliegtuigen overkomen, op weg om Duitsland te bombarderen. Dat waren angstige geluiden. Soms werd er een neergeschoten. Je wist nooit waar zo’n vliegtuig terechtkwam.’

Hebben jullie honger gehad?
‘We waren met zes kinderen thuis. Allemaal in de groei, dus die lustten wel wat. Je kreeg per dag twee sneetjes brood en voor de middag wat aardappelen en groenten. Vlees en fruit was er bijna niet. Overal waren bonnen voor. Als die op waren, moest je wachten tot je weer nieuwe kreeg. Als je jarig was, was er geen koekje of zo, alleen een glaasje ranja. Textiel – lakens, kleding – was ook op de bon. We hadden het geluk dat we een naaister hadden die heel handig was en van oude kleren nieuwe maakte voor de kinderen. Mijn moeder kreeg dan van iemand een jurk en daar werd dan voor mij en mijn zusje iets van gemaakt. Kolen waren ook op de bon, maar schaars. Slechts één kamer in huis was verwarmd. Je had maar één kachel, waar je ook je eten op kookte. We hadden het vaak koud. Als er geen kolen meer waren, werd er met hout gestookt. Ook moest alles verduisterd worden en we hadden beperkt elektriciteit. We zaten met zes kinderen bij die ene kachel met een heel klein lampje te leren.’

Hoe voelde het toen Eindhoven was bevrijd?
‘Dat gevoel van bevrijd zijn, daar kan geen bevrijdingsfeest van nu tegenop. Eerst trokken de Amerikanen die in Son geland waren door de stad. Toen de Engelsen vanuit het Zuiden. Wij hebben de hele dag feest gevierd in het centrum, gejuicht voor de bevrijders. Dat was geweldig, dat was prachtig. Ik had een boekje waarin ik handtekeningen van de Amerikanen en Engelsen verzamelde. Veel ook van de Airborne soldaten die in Son geland zijn. Vijftig jaar later heb ik hun familieleden ontmoet. Ook ben ik hen gaan bezoeken in Amerika. Er is een mooie tv-serie over deze soldaten gemaakt. Dan zie je pas wat die jongens ervoor over hebben gehad om ons te bevrijden. Heel veel. Ik heb nog steeds veel contact. Bij de herdenking op 18 september in Eindhoven zijn zij er ook bij.’

       

School: obs Strijp Dorp

‘De oorlog was voor mij anders dan voor mijn ouders’

Jan Heijnsdijk (1934) woonde in zijn jeugd met zijn ouders, vier broers en drie zussen vlak achter basisschool Strijp Dorp aan de Zutphenstraat in Drents Dorp. Leerlingen Kayne, Boy en Mirre interviewen hem via de computer over de oorlog, die begon toen hij bijna vier was. Vanuit Heeze, waar hij woont en geen bezoek kan ontvangen vanwege corona, vertelt hij over die roerige periode uit zijn jonge leven.

Wat vindt u erger, corona of de oorlog?
‘De oorlog was natuurlijk veel erger. Er gingen toen veel meer mensen dood. Maar er gebeuren nu wel dingen die erop lijken, bijvoorbeeld dat je niet alles mag doen. In de oorlog mochten we wel naar buiten, maar als er Duitse soldaten kwamen, moest je snel naar binnen omdat je niet wist wat er ging gebeuren. Ik was toen een kind; de oorlog was voor mij anders dan voor mijn ouders. We hadden veel vrijheid. Meer vrijheid dan jullie nu in deze tijd met corona. Het klinkt gek maar eigenlijk vond ik de oorlog wel leuk en spannend. We konden niet naar school, omdat de Duitse soldaten de scholen innamen. Dat was wel leuk voor ons. In al die jaren heb ik misschien maar anderhalf jaar op school gezeten. Omdat mijn ouders boos waren op wat de Duitsers deden, mochten wij buiten lekker allemaal dingen doen tegen de soldaten, als we maar uitkeken. Dan gingen we met vriendjes in de bossen de Duitsers plagen en streken uithalen. Ik herinner me dat ze naar de sportvelden marcheerden; zingend bij ons door de Apeldoornstraat. In de winter bekogelden we ze dan met sneeuwballen. Als je goed gooide, kwam het onder hun helm. Dan renden ze op bevel van de commandant achter ons aan om ons in te peperen. Verder deden ze niets, hoor. We waren als kind hele dagen buiten. We gingen kogelhulzen zoeken in het door ons zogenoemde Hulzenbos, waar de soldaten hun schietoefeningen deden. Ook zochten we ijzeren scherven,die daar overal lagen, van bommen die waren gevallen. We hebben ook een keer een geweer gevonden. Dat hebben we verstopt in dat bos. Soms gingen we ermee schieten.’

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Er was minder, maar we hebben altijd wel kunnen eten. De Duitsers namen zelf het meeste en wij kregen bonnen waarmee je eten mocht kopen. Dan moest je er vroeg bij zijn, want er was niet veel in de winkel. Een van mijn broers of mijn zus ging dan al om vijf uur voor de winkel staan om zo de eerste te zijn. Na een uur wachten kwam een andere broer of zus je aflossen. Zo konden we altijd aan boter en brood komen.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Fantastisch mooi. Al die troepen met tanks en soldaten gingen dwars door Eindhoven. Op de Boschdijk keken we toe. Iedereen zwaaide en er werd chocola uitgedeeld. ’s Avonds was er nog een bombardement. De Duitsers probeerden de Engelse troepen die ons bevrijdden te raken. Later, in december 1944, hebben de Duitsers ook nog geprobeerd met de laatste troepen de vliegvelden waar de Engelsen en Amerikanen zaten te bombarderen. Op nieuwjaarsnacht hebben ze toen het vliegveld bij ons in de buurt gebombardeerd en op vliegtuigen geschoten. De volgende dag zijn we er naartoe gerend. In een Duits vliegtuig lag nog een piloot. Hij leefde niet meer.’

        

School: obs Strijp Dorp

‘Over de brandbommen springend, rende ik naar huis’

De oorlog bracht Jan Heijnsdijk (1934) door in de straat achter de school waar leerlingen Matthew, Jarinda, Rebecca en Djawana nu op zitten, obs Strijp Dorp. Tegenwoordig woont hij in Heeze. Onder normale omstandigheden was het te ver weg om vanuit school een bezoek te brengen voor een interview. Maar nu we door corona moeten videobellen is niets te ver. De kinderen willen eerst weten hoe het hem vergaat in deze tijd. Jan vertelt dat hij gezond is en zijn kinderen en kleinkinderen ontvangt in zijn grote tuin. En om die tuin bij te houden, is hij elke dag wel twee uur bezig.

Wat vindt u van de Tweede Wereldoorlog als u er aan terugdenkt?
‘Ik kan beter vertellen wat ik toen vond. Ik was vijf en voor jonge jongens was de oorlog leuk. De scholen waren bezet door de Duitsers, dus waren we vrij. We speelden veel buiten, plaagden de soldaten, haalden kattenkwaad uit. Ze waren de vijand, dus dat mocht, al moesten we wel oppassen. Zo liepen we achter de zingende, marcherende Duitsers aan. We hielden ze voor de gek, bekogelden ze met sneeuwballen. Ook probeerden we de school, nu jullie school, binnen te komen en hebben we een tent van ze gestolen. Na de oorlog hebben we er nog vaak mee gekampeerd in Sint-Oedenrode. Het gevaarlijkste dat we in die tijd gedaan hebben was sabotage. Zand in de benzinetank van hun auto’s doen, waardoor die niet meer startten. Omdat we jong waren, durfden we veel. We liepen ook gewoon langs het terrein waar de soldaten hun schietoefeningen deden. Waarschuwingsborden die aangaven dat we ergens niet naar binnen mochten, negeerden we. Dat was niet slim. Volwassen mannen hadden ze daar onmiddellijk opgepakt; ons kinderen lieten ze met rust.’

Wat merkte u nog meer van de oorlog daar?
‘De Zutphenstraat lag vlak bij het vliegveld. Vanaf 1942 gingen de Engelsen en Amerikanen Duitsland bombarderen. De Engelsen deden dat vooral ‘s nachts en de Amerikanen vooral overdag. Die vliegtuigen zagen wij overvliegen. Tussen het vliegveld en ons huis stond afweergeschut dat je dagelijks hard hoorde dreunen, ook ‘s nachts. Op de terugweg gooiden de Engelsen vaak nog een paar bommen op het vliegveld hier. Soms kwam dat wel erg dichtbij en we zagen ook wel eens een brandend vliegtuig neerstorten. Tijdens het bombardement van 6 december 1942 zat ik met mijn neefje in een kerk vlakbij de Philipsfabriek. Er vielen bommen dwars door het dak en er ontstond rook. De meester riep: “Achter mij aan!” en toen zijn we heel voorzichtig achter hem aan de kerk uitgelopen. “En nu hard naar huis lopen!” riep hij eenmaal buiten. Over de brandbommen springend, rende ik naar huis. Het meeste lawaai gaf het opblazen van hun spullen, toen de Duitsers vlak voor de Bevrijding wegvluchtten. Dat was zo onvoorstelbaar hard. We hadden thuis meer schade daarvan dan van de bombardementen. Terwijl we sliepen, vielen de stenen van de muur over het bed heen.’

Hoe herinnert u zich de Bevrijding?
‘Het was een groot feest. Overal hingen de vlaggen uit. Engelse soldaten kwamen met tanks en vrachtwagens vanuit België Eindhoven binnen. Wij keken toe vanaf de Boschdijk. Ze deelden sigaretten en chocola uit. ’s Avonds was er een bombardement. We hadden eerst nog niks in de gaten, totdat de Engelsen “Germans! Germans!” riepen. Ineens was het feest afgelopen; ik rende naar huis. In de Halvemaanstraat hadden de Duitsers putten gemaakt om in te schuilen. Iemand trok mij in een put, maar ik klom eruit, ik wilde naar huis. Er viel een bom vlakbij en door de luchtdruk werd ik de lucht in getild. Dat was schrikken. Snel ben ik toen in de Apeldoornstraat in een van de twee grote schuilkelders geklommen.
Het contact met de bevrijders na de oorlog was leuk. Ze vonden het fijn om bij een gewoon gezin over de vloer te komen. Ze waren al lang van huis. Zo vierden ze ook Oud en Nieuw bij ons. Wij waren al bevrijd, maar de Duitsers hebben toen toch weer vliegvelden gebombardeerd. Een Duits vliegtuig is toen vlakbij neergestort. Wij jongens zijn gaan kijken. We zagen de omgekomen piloot half uit het wrak liggen.’

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892