Erfgoeddrager: Yasmina

‘Ik was echt bright, ik had een fotografisch geheugen’

Carla Rigters is nu 83 en geboren in Suriname, vertelt ze aan Jay, Yasmina, Sharikson van het Roc Top in Amsterdam. Thuis mocht ze nooit Surinaams praten alleen maar Nederlands. Yasmina’s moeder wil wel graag dat ze Marokkaans leert, maar het is moeilijk vindt ze zelf. Ze kan het wel gewoon verstaan. Bij Sharikson (19) thuis praten ze altijd Papiaments, hij komt uit Curaçao en woont nog niet heel lang in Nederland. Bij Jay thuis praten ze ook Papiaments en Dominicaans. Het is een gezellige ontmoeting in hun school aan de Wibautstraat.

Waar in Suriname bent u geboren?
‘Mijn moeder heeft tien kinderen gehad, waarvan zes meisjes. Ik had een tweelingbroer. We waren de middelste, wat de ouderen en ook de jongsten kregen, dat kregen wij niet. Het was altijd wat minder. Maar ik was thuis wel een van de beste in leren. Ik ben in het district Nickerie geboren op 26 november 1939. Het was toen oorlog in Nederland, maar wij hebben daar niets van gemerkt. Je zag alleen maar Zeppelins heel laag vliegen. Oorlogsvliegtuigen en bombardementen kennen wij gelukkig niet.’

Wat leerde je allemaal op school in Suriname?
‘Ik was echt bright, ik had een fotografisch geheugen. Voordat de juffrouw begon te vertellen, ik weet niet waar ik het vandaan haalde, wist ik het vaak al. Ik was toen ongeveer 6 jaar oud. We kregen bijbelonderwijs, Nederlands, rekenen, aardrijkskunde, eigenlijk alles wat jullie hier leerden, kregen wij daar ook. Het was een vrij kleine gemeenschap waar ik opgroeide. Iedereen had open erven. Je kon zo van het ene erf over de weg naar het andere erf lopen naar de school. Ik was bijna 18 toen ik slaagde voor de kweekschool in Nickerie. Daarna ben ik naar Paramaribo gegaan om verder te studeren. Daar ben ik opgevangen door een oudere zus van mij die er al woonde.’

Waarom hebt u besloten om naar Nederland te gaan?
‘Ik heb het nooit slecht gehad in Suriname. Ik was getrouwd, en mijn man wilde eigenlijk steeds weer veranderen. Hij stelde eens voor om naar Nederland op vakantie te gaan. Via zijn werk had hij een vakantieregeling en die mocht je in Nederland doorbrengen: je kreeg dan drie maanden gratis vakantie. Alleen wij zijn toen gebleven…

Toen we in Nederland kwamen zijn we eerst opgevangen in Rotterdam. Mijn man vond werk in Zwijndrecht, in een staalfabriek. Daar werkte het een mengelmoes van rassen, er was geen discriminatie. Maar waar wij woonden, daar zijn we wel gediscrimineerd. Je kon het gewoon merken aan sommige ouders op school, als ik mijn kinderen wegbracht. Ze gaven me dan een bepaalde blik… Maar ik stoorde me daar niet aan. Als jij me zo wil aankijken moet je dat zelf weten, ik bleef lachen. Op den duur kwamen ze dan toch naar me toe – we bleven elkaar natuurlijk dagelijks zien – en zeiden ze: ‘en mevrouw hoe gaat het met u’. Deze mevrouw is niet haatdragend, maar ze let wel goed op, ook op haar woorden.

Ik was 32 jaar toen ik naar Nederland kwam. Mijn kinderen heb ik meegenomen, mijn jongste was toen anderhalf jaar oud de oudste 7 jaar. Hier in Nederland heb ik mijn hoofdakte gemaakt. Ik heb ook doorgeleerd om gymnastiekles te geven. Ik heb altijd gewerkt als onderwijzeres. Jammer genoeg kreeg ik reuma en moest ik stoppen toen ik 50 jaar was. 11 jaar geleden is mijn man overleden aan alzheimer.’

Was het moeilijk om je aan te passen toen u in Nederland kwam?
‘Niet zo erg. Kijk, het grootste voordeel van de Surinamers is dat ze Nederlands kunnen verstaan en praten. Bij ons thuis mocht ik geen Surinaams praten en dat gold in heel Suriname. Ik heb me later wel eens afgevraagd waarom we alleen maar Nederlands mochten spreken. Maar het is wel goed geweest, want je kon daardoor hogerop komen. Je kreeg ook geen Surinaams op school. Je had er niks aan, nergens praatten ze dat. Op geen enkel kantoor of bedrijf. We praatten het wel stiekem, hoor, gewoon onder elkaar met vriendinnen.’

 

 

Erfgoeddrager: Yasmina

‘Het is niet alleen míjn koloniale achtergrond, maar ook óns koloniale verleden’

Als Irene Gefferie in Zoom in beeld verschijnt, groeten Sheverely, Andrea en Yasmina haar hartelijk. Eerst gaat het over de coronatijd en er is een kennismaking. “Kennismaken is heel belangrijk,” zegt Irene. “Dan krijgen we vertrouwen in elkaar en kunnen we met elkaar in gesprek gaan.” Yasmina vertelt dat haar moeder van de Filipijnen komt, haar vader uit Marokko. Andrea’s ouders zijn geboren in Ghana en Sheverely’s ouders zijn Surinaams. Irene Gefferie is geboren in Paramaribo en vertelt over haar zorgeloze jeugd, waarin ze als oudste kind van twaalf met liefde haar alleenstaande moeder hielp met de verzorging van haar twaalf broertjes en zusjes. Al snel komt het gesprek door een vraag van een student op een serieuzer onderwerp: racisme.

Heeft u wel eens discriminatie meegemaakt in Suriname of in Nederland ?
‘Jawel, dat merkte je al vroeg genoeg. Ook in Suriname. We waren daar wel in de meerderheid, dus je stoorde je er niet aan. In Nederland heb ik discriminatie meegemaakt maar ook racisme en dat is niet prettig natuurlijk. Zo is er een keer op de Rozengracht vanuit een auto naar me gespuugd en geschreeuwd. Of ik merkte dat er in een overvolle bus niemand naast mij kwam zitten. Dan vroeg ik me af: waar ligt dat aan? Al gauw genoeg had ik door dat ik teveel was, dat het om mijn kleur ging, om mijn afkomst. Op de opleiding voor detailhandel had ik ook een leraar die op een heel vervelende toon tegen me praatte en allemaal rare dingen zei over zwarte mensen. Dan vroeg ik me af: waarom legt hij dat zo uit? Toen heb ik een brief geschreven waarin ik precies zei waar ik me gediscrimineerd voelde en waar er sprake was van racisme. Ik heb de brief tijdens een les voorgelezen. Hij vond het niet prettig ermee geconfronteerd te worden. Maar ik dacht: ik laat me niet klein maken. Dat zou niet zo moeten zijn natuurlijk. We moeten met elkaar samen leven, het moet van beide kanten komen. Word ook nooit boos als je racistisch wordt behandeld, maar blijf vriendelijk. Laten we liefde gebruiken als wapen. Dat wil ik jullie meegeven.’

Heeft u die pijn van toen meegenomen of achtergelaten?
‘Tijdens mijn studie Sociaal Cultureel Werk vroegen ze of ik wel eens pijn heb gehad. Ik zei van niet. Omdat ik altijd voor mezelf opkwam, dacht ik dat die pijn niet bestond. Tijdens mijn opleiding leerde ik pas wat die pijn inhield en ben ik me er veel bewuster van geworden. Als mensen rare, racistische dingen tegen me zeiden, of anders naar me keken, ging ik die mensen observeren, naar ze luisteren. Om te begrijpen waarom ze dat deden. Ik leerde dat een deel van de Nederlandse bevolking helemaal geen weet heeft van haar koloniale verleden. Ze zijn zich er niet bewust van. Maar het is niet alleen míjn koloniale achtergrond, het is óns koloniale verleden. Ik leerde toen ik jong was dat witte mensen superieur zijn en ik minder. Maar zo moet het niet zijn. Gelijkheid, gelijke kansen, dat moeten we allemaal hebben, zodat we ons ook zo kunnen profileren: niet als witte vrouw, niet als zwarte vrouw, maar als mens. Zodat je met liefde met elkaar om kunt gaan. Nu leren kinderen op de basisschool niks over de koloniale geschiedenis. Dat zou moeten veranderen. Kinderen moeten weten waar ze vandaan komen.’

Als u nu terugkijkt op alles, bent u dan blij met de ervaringen van vroeger?
‘Ja, ik ben heel blij met wat ik allemaal heb geleerd. En dat ik het kan overdragen. Ik zou tegen jullie willen zeggen: haal uit het leven wat je eruit kunt halen. Wees onafhankelijk en blijf leren. Je hele leven lang. Dat is je kracht en maakt je leven succesvol. Ik hoop echt dat als ik jullie over een tijd tegenkom, dat jullie dan zeggen: ‘Mevrouw Gefferie, ik ben geslaagd!’

   

Erfgoeddrager: Yasmina

‘Vijfenzestig familieleden, stel je eens voor hoeveel dat is!’

Op de zomerschool van de Dapperschool nemen Sandra de Bood (71) en leerlingen Vincent, Yasmina, Jessica, Dilivan en Ilias plaats onder een boom op het schoolplein. Sandra zet een aantal zwart-wit foto’s van haar opa, oma, moeder, vader en zusje behoedzaam naast zich neer. Als ook pakjes limonade en koekjes voor de kinderen. En dan vertelt ze aan de hand van de vragen het verhaal van haar Joodse familie.

Hoe hebben uw ouders de oorlog overleefd?
‘Mijn moeder was Joods en vijftien toen de oorlog begon. Ze trouwde in februari 1943 met mijn niet-Joodse vader. Aan het begin van de oorlog zorgde zo’n gemengd huwelijk er nog voor dat je nog niet meteen werd opgepakt. Maar toen zij trouwden, was het al verboden om als niet-Jood met een Jood te trouwen. Dus dat was best moedig van mijn vader. Hij moest zelf als jongeman geregeld onderduiken als er razzia’s in de buurt waren. De Duitse bezetter wilde hem naar de werkkampen in Duitsland sturen. Gelukkig is hij nooit opgepakt. De Joodse kant van mijn familie moest ook oppassen. Mijn oma, de moeder van mijn moeder, heeft zich tijdens een razzia een keer verstopt. Via een spiegel zag een Duitse soldaat haar; hij heeft haar niet opgepakt. Zo zie je maar weer, er waren ook goede Duitsers. Terwijl de Nederlandse onderbuurman mijn ouders had verraden.’

Hoe was het tijdens de oorlog?
‘In hun kleine appartementje aan de Andreas Bonnstraat, waar ze gingen wonen na hun trouwen, namen mijn ouders onderduikers – een bevriend gezin met een jong kind – in huis. Stel je eens voor hoe moeilijk dat geweest moet zijn. Altijd stil zijn, alleen heel soms ‘s avonds naar buiten kunnen en altijd in angst leven dat je verraden of ontdekt zou worden. We hebben nu het coronavirus, waarbij de scholen een tijd gesloten waren en jullie veel binnen moesten blijven. Best moeilijk voor sommige van jullie, denk ik. Maar stel je eens voor, toen was er geen Netflix of TikTok!’

Heeft de rest van uw familie de oorlog ook overleefd?
‘Helaas niet. Ondanks dat mijn ouders eigenlijk nooit over de oorlog spraken met mij heb ik van mijn moeder begrepen dat er vijfenzestig familieleden naar de concentratiekampen zijn afgevoerd en vermoord. Stel je eens voor hoeveel dat is! Mijn moeder heeft vanaf het balkon van haar ouderlijk huis in de Pretoriusstraat gezien hoe de familie werd meegenomen door de Duitsers. Ze hadden netjes wat spulletjes verzameld om mee te nemen. Ze dachten dat ze naar een werkkamp werden gebracht. Van de elf kinderen uit het gezin van mijn oma heeft maar één nichtje de oorlog overleefd. Zij zat bij een boerengezin in Friesland ondergedoken. Mijn oma heeft haar na de oorlog in huis genomen.
Mijn ouders woonden sinds hun trouwen in het huis van Joodse mensen die waren weggehaald. Mijn moeder heeft zich daar lang schuldig over gevoeld. Hun spullen had ze bewaard en die werden door de vorige bewoonster na de oorlog opgehaald. Ze wilde niet meer in Amsterdam wonen. Joden die uit de onderduik en kampen terugkwamen, werden hier heel slecht opgevangen. Veel zijn dan ook naar Amerika of Israël geëmigreerd, zo ook deze mevrouw. Ik kwam er na mijn moeders dood achter dat zij een jarenlange vriendschap en briefwisseling met haar heeft gehad.’

Vertelden uw ouders veel over de oorlog?
‘Ik ben zelf dus na de oorlog geboren. Er werd bij ons thuis eigenlijk nooit iets over verteld. Ik denk dat het mijn ouders te veel pijn deed. Ze wilden ons ook beschermen. Mijn zusje is in 1943 geboren en heeft haar hele leven een slechte gezondheid gehad doordat ze in de oorlog te weinig eten heeft gekregen. Helaas is ze waarschijnlijk daardoor niet oud geworden, slechts zevenendertig.
Mijn moeder en oma huilden veel, herinner ik me. Ze waren zenuwziek, zoals ze dat toen noemden. Als kind luisterde ik ’s avond wel eens aan mijn slaapkamerdeur naar de gesprekken tussen mijn ouders en vrienden over de oorlog. Dan hoorde ik wel eens wat. Pas later, na het overlijden van mijn ouders, ben ik het hele verhaal gaan begrijpen. Aan de hand van gesprekken met mensen die mijn ouders gekend hebben en door brieven die ik tussen hun spullen heb gevonden.  Ondanks hun oorlogsverleden heb ik een hele fijne jeugd gehad. Ik vind dat heel knap van mijn ouders.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892