Erfgoeddrager: Timo

Shakuntala’s oma werd in India opgepakt, in een loods gegooid en de volgende dag op de boot gezet naar Suriname om daar als contractarbeider te werken op de plantages

Bojana, Levi en Timo zijn het laatste groepje dat gaat interviewen. Bij Shakuntala moeten eerst de schoenen uit en heeft ze lekkere geurtjes en kaarsjes in een schaal met water en  bloemblaadjes  voor een goede energie. De pers is erbij dus het is extra spannend! Ze interviewen zelfs zonder briefjes!

Hoe was het op school?

Ik ging naar een Hindoestaanse school, maar kinderen uit allerlei culturen gingen daarnaartoe.

Suriname is een smeltkroes van allerlei culturen omdat tijdens de slavernijperiode mensen vanuit allerlei landen naar Suriname gebracht zijn om te werken op de plantages.

De tot slaaf gemaakte werden meestal afschuwelijk behandeld en het was heel hard werken. Er waren er ook die weigerden en de bossen invluchten, zij heten de Marrons. De Marrons woonden nog steeds in de bossen toen ik daar opgroeide en ze kwamen af en toe bij mij in de klas. Ook Boutersen ging bij ons naar school.

Op school stonden de ramen altijd open en in de klas zat je in de knappe rij, de midden rij, de domme rij of de hele domme rij. Als je in de hele domme rij zat was dat heel erg, want dan wist iedereen dat.

**

U was Hindoestaanse; waarom besloot u om moslim te worden?

Ik kreeg een goede vriendin die moslim was. Toen zij ging vasten nam ze me daarin mee. Dat vond ik zo geweldig, die discipline van het vasten. Zelf ben ik van geboorte hindoestaanse. Maar wanneer we vroeger met hindoestaanse rituelen bezig waren giechelde we heel erg en werden we vaak weggestuurd.

De traditie van het vasten maakte ik echt met haar mee en kon ik serieus nemen.

**

Welke culturen en geloven waren er in Suriname?

Er waren Indianen die natuurgodsdiensten hadden en in bomen goden zagen. Er waren Afrikanen dei hun eigen natuurreligie hadden. En er waren kolonialisten, de Nederlanders, die rooms-katholiek waren en de natuurvolken probeerden te kerstenen, kerstenen is deze volken laten bekeren naar het christendom. Maar ook waren er Hindoestanen uit India en Boeddhisten uit Indonesië.

Wat vindt u van die geloven?

Ik herinner me dat ik een tijdje op een Rooms-katholiek internaat zat. Daar waren heel veel beelden. Heel eng! En dan moest je ook nog knielen voor al die beelden!

Maar ik heb veel onderzoek gedaan naar de overeenkomsten tussen de verschillende geloven. Dat is interessant, om te zoeken naar overeenkomsten i.p.v. naar verschillen en elkaar daarmee te lijf gaan.

**

Welke tradities heeft u meegenomen naar Nederland?

Ik hou ervan om lampjes te branden. Ik doe daar geklaarde boter in met een lontje die we branden voor zonsopkomst. We hebben ook een lichtjesfeest eind oktober waarbij we de maanstanden gebruiken.

De schalen op tafel met water, bloemblaadjes en kaarsjes zijn om een fijne energie in huis te creëren. Dat doen we ook met geuren.

Wat deden jullie met verjaardagen in Suriname?

Iedere verjaardag werd er een verjaardags-bus gehuurd waarmee we door de stad gingen touren met veel lawaai!

**

Uw oma kwam naar Suriname om op de plantages te werken. Hoe kwam ze daar terecht?

Mijn oma woonde in India en was Hindoestaanse. Bij de hindoestanen is het zo dat de schoonouders van de man met wie je trouwt alles met je mogen doen, dus zij mochten je slaan en mishandelen. Mijn oma had een dochtertje van 3 en werd dus zwaar mishandeld door haar schoonouders. Keer op keer keerde ze terug naar haar ouders, maar die stuurden haar meteen weer terug naar haar man en schoonfamilie.

Op een dag was ze onderweg naar huis en ontmoette ze mensen die haar zeiden kom lekker hier zitten. Toen ze nee zei hebben ze haar gewoon opgepakt, in Calcutta in een loods gegooid en de volgende dag op de boot gezet en naar Suriname. Die reis duurde 99 dagen!

Er werden in die tijd hele groepen van straat geplukt in India. Er werd ze gezegd dat ze naar god siram gingen. Dat geloofden de mensen maar later kwamen ze erachter dat het heel zwaar werk was in Suriname. Na 5 jaar zware arbeid op de plantages mochten de contractarbeiders weer terug en kregen ze een gratis ticket naar huis. Maar als je een kind had moest je voor dat kind wel de overtocht betalen. Als je dan geen geld had bleef je in Suriname. Wel kreeg je dan in plaats van het ticket een stukje grond.

Werkte u ook op plantages in Suriname?

Ja, ik werkte daar omdat ik het leuk vond! Dat was een hele andere tijd!

Zelf heb ik rijst geplant en gesneden en in de moerassen gelopen.  In de moerassen werkte ik graag als het heel heet was, lekker koel met al dat water. Ik ving vissen en garnalen in mijn handen als kommetjes.

Op de plantage was een heel irrigatiesysteem met heel veel sluizen, dus dat was heerlijk!

Hoe bent u opgevoed?

Heel streng! Ik mocht niet alleen op straat lopen omdat ze bang waren dat ik een leuke jongen tegen zou komen en een vriendje zou krijgen.

Mijn ouders hielden me constant in de gaten, daar was ik aan gewend. We mochten in de vakantie ook nergens naar toe, behalve naar de bioskoop en de klimles met een chaperonne, dus onder begeleiding. Dat klinkt vervelend maar ik wist niet beter.

Ik had wel stiekem een vriendje…. maar daar mocht ik niet mee trouwen omdat hij moslim was.

 

Erfgoeddrager: Timo

‘Als ik buiten ging spelen nam ik altijd een lepel mee’

Nayjah, Simon, Timo en Wisse halen nog even een ‘goeie’ stoel voor Ruurd Kooiman want als je zo oud bent mag je op een lekkere stoel zitten. De stoel is binnen, meneer Kooiman zit en de leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost stellen hem meteen de eerste vraag.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Er kwamen heel veel vliegtuigen over en daaraan zag ik dat het oorlog was. Mijn vader had bij de Grebbelinie gezeten en was daar weggelopen. Hij is toen gaan onderduiken op een boerderij in de Wieringermeer. Hij wilde niet dat de Duitsers hem zouden oppakken en dat hij dan misschien wel in Duitsland moest gaan werken. Soms kwam hij ‘s avonds naar ons toe, helemaal lopend vanuit de Wieringermeer. Omdat er te weinig te eten was en hij op een boerderij zat waar ze varkens hadden, smeerde hij zich in met reuzel. Hij smeerde dat op zijn armen en deed daaroverheen weer een trui aan. Als hij dan bij ons thuis aankwam haalden wij de reuzel van zijn armen af. Als ik buiten ging spelen met mijn broertje dan namen we altijd een lepel mee in onze broekzak. Want soms kwam je dan grote gamellen tegen – van die hoge bakken waren dat, daaruit werd eten opgeschept voor de mensen. Wij schraapten dan de laatste restjes met een lepel uit die bakken en zo hadden we dan toch nog iets te eten.’

Was het niet gevaarlijk om buiten te spelen?
‘Ja, het kon wel gevaarlijk zijn. Ik ben een keertje met mijn broer aangehouden door de politie. We hadden een grote boomstronk gevonden en wilden die mee naar huis nemen. Er was bijna geen hout in de oorlog om mee te kunnen stoken. We moesten toen met de politieagent mee naar het bureau en de boomstronk ging ook mee. Mijn broer holde op een gegeven moment weg en toen ben ik hem achternagegaan. Een andere keer waren we aan het spelen bij het spoor. Ineens stopte er een vrachtwagen van de Duitsers. Uit de vrachtwagen werden jonge mannen gehaald die op een rij moesten staan. Wij moesten ook blijven staan van de soldaten. Toen zijn die mannen neergeschoten en wij moesten blijven kijken van de Duitsers. Een van de mannen bleek aan de overkant te wonen. Zijn moeder kwam uit het huis gehold en gilde heel hard. Ze heeft toen een laken over haar zoon gelegd. Dat was heel erg. Op die plek is nu een monument voor die mannen die zijn doodgeschoten, hier in Oost, bij het spoor.’

Hoe was de Bevrijding?
‘In de speeltuin werd er feest gevierd toen we bevrijd waren. Er stonden kratjes cola, dat kenden wij helemaal niet. Het was zo lekker zoet… in de oorlog was er echt geen snoep of suiker. Ook kregen we van de Canadezen chocoladerepen, die gooiden ze naar ons toe toen ze over de Berlagebrug Amsterdam inkwamen. En kauwgom, chewing gum, dat was ook nieuw voor ons. In de speeltuin waar het feest was, hadden we in de oorlog nog cokes opgegraven – een soort kolen zijn dat. Daar konden we dan de kachel mee aansteken. We gingen zaklopen en andere spelletjes doen. Dat was zo bijzonder want tijdens de oorlog was er natuurlijk niets te doen en zeker niet dat je allemaal mensen weer buiten op straat zag.’

Erfgoeddrager: Timo

‘Soms stond je uren in de rij voor eten en dan was het op’

De moeder van Zahid bracht Tara, Chenna, Timo en Zahid van de Amsterdamse Twiskeschool snel even met de auto naar de flat waar Ria Bakker woont. Zo hoefden ze niks van de gymles te missen. De kinderen hadden ieder een paar vragen voorbereid maar tijdens het interview bedachten ze steeds nieuwe vragen. Het was een gezellige, interessante ochtend, waarbij ook de moeder van Zahid veel hoorde wat ze nog niet eerder wist.

Wat deed u tijdens de oorlog om u te vermaken?
‘Heel weinig. Spelen met het weinige speelgoed dat we hadden. Ik weet nog dat mijn zus voor haar verjaardag twee jaar achterelkaar hetzelfde kreeg. Daar speelden we dan gewoon mee. Dat werd dan weer netjes ingepakt want er was gewoon niks. En ’s avonds vroeg naar bed, want het was koud.’

Wat had u te eten in de Hongerwinter?
‘Er was hier in het westen heel weinig eten. Mijn vader was geboren in Friesland. Hij fietste weleens vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar Friesland want daar woonde nog wat familie. Mijn vader was dan vaak wel dagen weg. Hij haalde daar aardappels en uien, en die aten we dan.

Ik kan me nog wel een keer herinneren dat ie op terugweg werd gewaarschuwd dat Duitsers bij de Hemwegpont een controle hielden. Die pakten dan alles af wat de mensen net verzameld hadden. Toen is mijn vader weer helemaal teruggefietst en bij IJmuiden over de sluizen het water overgestoken om zo de controle te ontlopen. Mijn moeder en mijn zus en ik hebben hem de trap op moeten helpen want hij kon niet meer van vermoeidheid.

Iedereen kreeg bonkaarten van de Duitse bezetters waar je eten mee kon kopen. Boter of suiker en soms ook brood. Maar stel je daar niet teveel bij voor hoor, want het brood smaakte meer naar gebakken klei. Soms stond je uren in de rij en dan was het op… had je voor niks in de rij gestaan. Ik weet nog dat ik een keer ’s morgens vroeg om een uur of vijf wakker werd van de honger en dat mijn moeder zei: ga nog maar slapen kind, want als ik je nu wat geef dan heb je straks niks meer, en de dag duurt nog lang.

Eigenlijk aten we bijna de hele oorlog aardappels met uien en daarover, zoals we dat in Amsterdam zeiden, jus van de Haarlemmerweg. Die jus noemden we zo omdat aan het eind van de Haarlemmerweg de Maggiefabriek stond. Het was gewoon water met een klein beetje Maggie erin.

Hoe kon je dan die aardappelen koken, er waren toch geen gas of kolen?
‘Nou, dat zal ik je vertellen. Wij hadden een noodkacheltje. Hieronder werden stukjes hout gelegd van bijvoorbeeld tuinhekken of kastplanken. Bomen werden zelfs gekapt voor hout. En daar werd dan het eten op gekookt. Je moest wel veel geduld hebben hoor, want het was maar een klein vlammetje.’

Hoe heeft u het gevierd toen de oorlog voorbij was?
Toen het 5 mei 1945 was en de oorlog was afgelopen, was iedereen gek van vreugde! Overal op straat werden feestjes georganiseerd met niks, want er was niks. Maar het feit dat je vrij op straat kan lopen, dat je elkaar kon ontmoeten, dat je het Wilhelmus kon zingen, dat je de vlag uit mocht hangen, nou het was een geweldig feest.’

Erfgoeddrager: Timo

‘Dat zijn treurige dingen waar ik steeds meer bij stilsta’

Rowena, Timo, Faas en Malek interviewen Edith Postma op school, De Boomgaard in Amsterdam-West. Edith is geboren in 1932 en woonde vroeger op één hoog aan de Orteliuskade 53. In de oorlog had ze een Joods vriendinnetje, maakte haar moeder een mooie jas, waar ze al snel niet meer zo blij mee was, en dacht ze haar ouders een plezier te doen met houten tramblokjes.

Hoe was het om de oorlog mee te maken?
‘Ik ben nooit bang geweest. Als kind denk je dat je ouders er wel voor zorgen dat er niks gebeurt. Natuurlijk maakten we van alles mee. Als er bombardementen waren, moesten we met de buren op de overloop schuilen. Rugzakjes met wat eten en drinken stonden al klaar voor het geval dat we zouden moeten vluchten. Het was angstig, maar ook wel een beetje gezellig. Je sprak wat met elkaar en op een gegeven moment mochten we weer naar bed, als de tweede sirene ging. Dat gebeurde een paar keer per maand. Langzamerhand maakte je meer dingen van de oorlog mee. Mijn Joodse vriendinnetje Inge van een paar huizen verder, die me elke dag ophaalde, moest in 1941 een ster dragen en later ook naar een andere, Joodse school. Op een dag, ik denk in 1943, zei mijn moeder: “Ze hebben de familie Engelander vannacht weggehaald”. Ik heb nooit afscheid kunnen nemen. Ze zijn in Auschwitz vergast. Dat zijn treurige dingen waar ik steeds meer bij stilsta. Tijdens herdenkingen komt dat allemaal weer naar boven en dan denk ik: wat hebben die het vreselijk gehad. Ik droom er soms over. Hoe haar moeder met haar twee kindjes naar die gaskamers gingen. Dan word ik bezweet wakker.’

Kwam u zelf wat tekort in de oorlog?
‘Er was niet veel hout, wat je nodig had om je huis en eten warm te maken. Op een dag heb ik samen met een vriendinnetje houten blokjes die tussen de tramrails lagen gepikt. Dat deden veel mensen. Kwam ik thuis met mijn schooltas vol blokjes! Ik dacht mijn ouders daar een plezier mee te doen, maar de vader van het vriendinnetje werd heel kwaad. “Dat mag niet, dat is stelen,” zei hij. We moesten de blokjes weggooien. Mensen kwamen meteen aanrennen om ze mee te nemen. Terwijl wij ons uit de naad hadden gewerkt voor die blokjes.
Van alles was er weinig in de oorlog, dus ook kleren. Ik had een winterjas nodig en mijn moeder kon redelijk goed naaien. Van haar zwarte jas maakte ze er eentje op mijn maat. Omdat ze zwart te saai vond voor een kind voerde ze met stof van een rode broek de capuchon en jaszakjes en biesde ze de knoopsgaten ermee af. Beeldschoon in haar ogen. Maar mijn vriendinnetje Inge zei: “Bah, je ziet eruit als een NSB-kind, ik ga niet naast je lopen!” Ook op school scholden ze me uit. Ik wilde die jas niet meer aan. Mijn moeder kon niet anders dan al dat rood eraf halen. Toen heeft ze iets blauws eraan gemaakt.”

Hebben jullie ooit onderduikers in huis gehad?
“Ja, we hadden een jongen van een jaar of zestien, die later verliefd werd op mijn zusje van veertien, in huis. Hij kwam uit Den Haag en was bij een bombardement zijn huis kwijtgeraakt. Omdat hij de leeftijd had om te worden opgepakt om in Duitsland verplicht te werken, is ‘ie een tijdje bij ons gekomen. Dus toen had m’n moeder nog een mond te voeden! Hij had niet echt een schuilplaats; hij sliep op een zolderkamertje helemaal boven op drie hoog. Hij kwam ook wel op straat, maar was erg voorzichtig.’

Was het einde van de oorlog een groot feest?
‘Ja! Mijn ouders hadden de radio uit angst voor de Duitsers ingeleverd, dus we konden geen nieuws volgen. Sommige mensen luisterden stiekem naar de Engelse radio en zo hoorden we dat de oorlog afgelopen was. Die avond haalde mijn moeder de rugzakjes om te vluchten tevoorschijn en toen hebben we de leefkoeken, een soort astronautenvoer, die daar al die tijd inzaten opgegeten. Daarna gingen we naar buiten, ook onze onderduiker, en overal was het feest. Je kunt dat vergelijken met als nu Ajax heeft gewonnen. Mijn moeder zei ons voorzichtig te zijn, want er waren nog Duitsers in de stad. Een paar dagen later was mijn zusje op de Dam met die onderduiker, haar vriendje, toen er vanuit De Groote Club werd geschoten door Duitse soldaten. Veel mensen werden geraakt of zelfs gedood. Zij heeft daar al die bloedende en vermoorde mensen gezien.
De Engelsen dropten eten vanuit vliegtuigen in de weilanden. Dat moest eerlijk gedistribueerd (verdeeld) worden in de winkels. Mijn moeder ging met een kussensloop naar de kruidenier en kwam terug met een soort crackers. We hebben ons ongans gegeten daaraan, we aten het als gebak, zo heerlijk. En dat witte brood.., dat vonden we net cake!’

 

Erfgoeddrager: Timo

‘Toen zijn we met het hele gezin in de kelder gaan slapen’

Timo, Rens en Gijs van basisschool De Trinoom spreken met Willie van Oers, die vijf jaar oud was toen de oorlog in Nederland begon. Hij woonde toen aan de Lijmbeekstraat. Met een lijst met vragen gaat het gesprek van start, maar Willie heeft zoveel verhalen dat vragen nauwelijks nodig zijn. De jongens zijn zo vol aandacht, dat de camera’s van de tv-ploeg die een reportage maakt, helemaal worden vergeten.

Hoe ging het op school in de oorlog?
‘We moesten regelmatig schuilen, als het luchtalarm ging of als we ineens vliegtuigen hoorden. Dat gebeurde soms ook als we op school waren. We werden dan allemaal naar huis gestuurd om te schuilen. Meestal was het loos alarm. Boven op de school stond het alarm. Ik weet nog dat op een dag om kwart over drie het luchtalarm ging. Vreemde vliegtuigen in de lucht, betekende dat. Wij moesten snel naar huis om te schuilen. Om kwart voor vier was het weer veilig en konden we weer terug naar school. Maar de school was om vier uur uit. We zijn toen lekker thuis gebleven!’

Hoelang moesten jullie schuilen in een schuilkelder?

‘Meestal was het dus loos alarm, dan niet zo lang. Maar de Duitsers gebruikten ook ‘vliegende bommen’. Die werden aan het eind van de oorlog gebruikt en waren bedoeld voor Londen of de haven van Antwerpen. Het waren een soort raketten, vol met explosieven en met een soort motortje eraan. Dat maakte een heel raar geluid, iedereen herkende dat en als ik het hoorde, hoopte ik dat het geluid steeds verder weg zou gaan. Maar als het motortje er eerder mee ophield, dan kwam hij naar beneden en richtte veel schade aan. Dat is in Eindhoven één keer gebeurd, bij de Gildelaan. Twee straten waren helemaal weggevaagd en een andere straat zwaar beschadigd. Mijn ouders vonden het toen niet verantwoord nog boven te blijven slapen, dus hebben we alle matrassen naar de kelder onder ons huis gesjouwd en daar nog met z’n allen tot april 1945 een paar maanden geslapen. Er was geen comfort in de kelder, we vielen over elkaar heen als we ’s nachts moesten plassen.’

Zijn jullie wel eens door Duitse soldaten aangehouden?
‘Ik herinner me dat ik een paar weken voor de bevrijding met mijn vader bij het zwembad De IJzeren Man was. Daar werd een razzia gehouden. Dan werd door de Duitsers een gebied of plek afgesloten, niemand mocht weg. Alle mannen boven de achttien jaar werden gecontroleerd en als de papieren niet in orde waren, werden ze naar Duitsland gestuurd. Mijn vader moest ook zijn papieren laten zien, maar hij gaf de Duitse soldaat ook een briefje waarop stond dat er in onze familie een besmettelijke ziekte voorkwam. Dat was al lang niet meer zo, maar vader had dat briefje gewoon bewaard en nam het altijd mee. De Duitsers waren namelijk heel bang dat zij ook ziektes zouden krijgen. Toen mochten we snel doorlopen.’
       

Erfgoeddrager: Timo

‘Een week na de begrafenis gingen mijn broer en ik met de boot naar Wieringenmeer’

Chenoa, Miles, Romy en Timo van de 3e Daltonschool gingen vanaf Amsterdam-Zuid met de metro naar Zuidoost voor een gesprek met Ans Odinot-Bon. Ze was nog heel jong in de oorlog, maar kon toch veel vertellen over, en laten zien uit die periode.

Waar was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik ben geboren in september 1940 en heb het moment dat de Duitsers Nederland binnenvielen dus niet meegemaakt. Van het laatste jaar van de oorlog kan ik me wel wat herinneren. In 1944 werd mijn iets oudere zus van zeven erg ziek en kwam te overlijden. Een hele heldere herinnering is dat ik uit boosheid toen een pop heb kapotgeslagen tegen de muur. Mijn ouders kregen rond diezelfde periode te horen dat mijn oudere broer en ik door de kerk naar buiten Amsterdam gebracht konden worden. In de stad was er erg weinig te eten op dat moment, en dus gingen mijn ouders op het aanbod in. Een week na de begrafenis van mijn zus gingen mijn broer Henk en ik vanaf Amsterdam met de boot naar Wieringenmeer, waar ik bij een boerenfamilie verbleef.’

Hoe beleefde u deze periode weg van huis?
‘Het moment dat ik bij de boer aankwam staat ook nog helder op mijn netvlies. Ik kreeg een beker hete melk, die heerlijk was om te drinken. Dat laat goed zien hoe weinig eten er aan het eind van de oorlog was in een stad als Amsterdam. Ik heb het erg fijn gehad op de boerderij en speelde veel met het dochtertje van de boer. Ook liepen er jonge mannen rond, die ik echter niet kon verstaan. Na de oorlog realiseerde ik me dat dit buitenlandse soldaten geweest moeten zijn, die zich bij de boer schuilhielden. Ik heb aan de periode buiten Amsterdam geen ellende overgehouden, hoewel je natuurlijk wel ver van je ouders bent en ik ook niet zomaar met hen in contact kon komen; geen kaartjes, geen telefoon, niets.’

Waren er mensen die u kende Joods of NSB’er?
‘Nee, maar mijn moeder is tijdens de oorlog een keer in de Mesdagstraat staande gehouden. Ze moest verplicht kijken hoe Joden uit hun huis werden weggehaald. Na de oorlog bleek ook dat de overburen van mijn ouders twee Joodse vrouwen op zolder hadden schuilgehouden. Het moet erg moeilijk zijn geweest om dat vol te houden. Omdat ik zo jong was, passeerden die spanningen van de oorlog mij enigszins, maar later leerde je meer over de mensen die de oorlog niet overleefd hebben. Mijn jongste broer is getrouwd geweest met een Joodse vrouw en ter ere van een huwelijksjubileum was er na de oorlog een groot feest. Ik kan me goed herinneren dat het een geweldig feest was, maar er heerste ook een melancholieke sfeer. De mensen die omgekomen waren en een hoop ellende hadden meegemaakt werden genoemd en besproken, waardoor ze op een bepaalde manier er toch weer even bij waren.’

Hoe beleefde u de bevrijding?
‘Er was een gevoel van vrijheid, het gevoel dat de druk er vanaf is en dat je dingen kunt doen en kan leven. Je kunt je dat tegenwoordig moeilijk voorstellen, wij vinden dat nu heel gewoon. Maar pas na de bevrijding kwam de oorlog ook echt binnen en kon je zien hoeveel schade was aangericht en hoeveel er verloren was gegaan. Dat zorgde voor veel verdriet,  ook bij mijn ouders. Toen realiseerden ze zich pas echt dat hun dochter was overleden en niet meer terug zou komen. Dat gevoel hadden veel mensen die anderen waren kwijtgeraakt ook.’

               

Erfgoeddrager: Timo

‘Als het luchtalarm afging, moest je dekking zoeken’

‘Wat een aardige meneer was dat’, zeggen Onne, Timo en Shabaan van de Twiskeschool na afloop van het interview met Jan van de Linden. ‘En het huis was ook heel netjes.’ Alleen, toen Jan van der Linden een beetje emotioneel werd tijdens het gesprek, wisten de kinderen even niet meer wat ze moesten doen… Mevrouw Van der Linden was een beetje stil tijdens het bezoek, maar bracht wel telkens lekkere Fristi, kaasblokjes en tomaatjes.

Kon u gewoon buiten spelen tijdens de oorlog?
‘Jawel hoor, dat was geen probleem. Tenzij er een luchtalarm was natuurlijk, want dat gebeurde ook regelmatig. Als het luchtalarm afging, moest je dekking zoeken want dan konden ze gaan schieten. Nou, bij de Fokkerfabriek aan de Papaverweg stond een hele batterij van afweergeschut. En als ze dan gingen schieten, gingen er allemaal granaten de lucht in en kwamen grote brokken ijzer naar beneden. Daar moest je niet onder staan natuurlijk, dus je moest zorgen dat je binnen was.’

Heeft u erge dingen meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn vader heeft twee keer een hongertocht gemaakt om op het platteland eten te halen. De tweede keer moet in het voorjaar zijn geweest en toen is ‘ie helemaal gefietst naar Anna Paulownapolder, bij de Wieringermeer in Noord-Holland. Op de terugweg is hij staande gehouden en moest hij wachten, samen met andere passanten. Even later kwam er een vrachtwagen aan met tien mannen erop, die van de vrachtwagen werden afgedonderd, op een rijtje werden gezet en allemaal werden doodgeschoten. Mijn vader moest dus daar naar kijken. Ik kan me nog steeds het moment van zijn thuiskomst herinneren… Toen hij terugkwam hoorde ik hem het hele verhaal aan mijn moeder vertellen en dat is altijd in mijn hoofd blijven zitten. Mijn moeder was in paniek omdat mijn vader zo bang was. Hij was helemaal de weg kwijt. Ik weet nog dat mijn moeder hem toen naar boven heeft gebracht. Pas veel later heb ik uitgezocht dat het een vergeldingsmaatregel is geweest bij de Zijpersluis voor een mislukte aanslag op een Duitse colonne.’

Waren er ook familieleden in de oorlog gestorven?
‘Mijn oom is overleden. Hij zat samen met zijn broers in de illegale slachterij, het vlees brachten ze ook rond. Slachten als je geen slager was… dat mocht natuurlijk echt niet van de Duitsers. Mijn vader heeft er ook nog een blauwe maandag aan meegedaan, maar die is er gauw mee opgehouden. Hij vond het risico te groot. Maar mijn oom is er iets te lang mee doorgegaan en is verraden. Hij is in kamp Amersfoort terechtgekomen en later in Vught in de gevangenis, waar hij ziek werd en overleed. In onze familie is daar lange tijd niet over gepraat.’

     

Erfgoeddrager: Timo

‘Feest toen mijn vader terugkwam uit Vught’

Mevrouw van den Ende was 2 jaar toen de oorlog begon en komt uit een gezin met 12 kinderen. Haar oudste broer zat in dienst en was het huis al uit. Aan huis hadden haar ouders een schrijfmachinehandel. Ze kan zich niet herinneren echt bang geweest te zijn tijdens de oorlog, ze was te jong om dat zo te ervaren.

Heeft u tijdens de oorlog veel honger geleden?
‘We hebben niet veel honger gehad, maar mijn moeder had wel moeite om zoveel kinderen te voeden. Mijn vader was een handige man en wist toch altijd aan geld en eten te komen. Er waren ook gaarkeukens, in een soort wijkgebouw. Bij ons was het in de kleuterschool in de Rijnstraat. Daar werd eten gekookt en je kon er eten. Dat was niet zo uitgebreid en je moest zelf met een kommetje komen. Mijn vader ging altijd op stap om voor eten te zorgen en mijn oudste zus was heel handig met koken, die maakte van niets nog iets. Ik kan me niet herinneren dat er echt weinig eten was.’

Zijn er familieleden van u opgepakt of ondergedoken tijdens de oorlog?
‘Mijn broers hadden de leeftijd dat ze op moesten komen voor werken in Duitsland en zijn toen ondergedoken in een huis bij het Van der Helstplein. Mijn vader had Joden geholpen en is toen verraden. Hij is opgepakt, maar omdat mijn jongste zusje nog geboren moest worden, mocht mijn vader eerst de geboorte afwachten. Toen mijn zusje was geboren moest mijn vader voor drie maanden naar de concentratiekampen in Vught en Amersfoort. Ik was vijf jaar maar dat kan ik me goed herinneren. Ik weet nog dat mijn ouders op 4 april, 25 jaar getrouwd waren. Ik zie mijn moeder, die in de keuken stond te koken, nog huilen op die dag. Ik herinner mij ook dat toen mijn vader weer thuiskwam het feest was. Hij had een kaal hoofd en heeft niet veel gezegd over die tijd in het concentratiekamp. Het enige wat hij daarover vertelde was dat ze naakt op een buitenplaats moesten douchen. Dat was heel koud en hij zei dat je altijd in het midden moet blijven, want daar heb je de warmte. Hij was een kleine man met een grote mond, maar wist dat hij zich daar wel gedeisd moest houden.’

Wat is u het meeste bij gebleven van de bevrijding ?
‘De bevrijdingsfeesten, die waren geweldig. Ik was toen zeven jaar en het duurde geloof ik wel een week lang. Iedereen liep op straat te feesten: er waren mannen die verkleed gingen voetballen. Ik zie nog een man voor me die verkleed was als baby met een luier om en een grote speen. Mijn broer had een hoge hoed gemaakt met alles wat met de oorlog en het feest te maken had, zoals de Amerikaanse vlag. Met z’n allen gingen we de stad in. Ik wist niet precies dat we bevrijd waren maar wel dat we een Zweeds wittebrood en boter kregen. Mijn moeder gaf ons allemaal eentje en we mochten zelf weten wat we ermee gingen doen.’

Erfgoeddrager: Timo

‘Terug in de tijd’

Wij interviewden meneer Jack Weil over het dagboekje en de foto’s van zijn moeders eerste man, Jules Loszynski. Meneer Weil vond deze unieke papieren nog niet zo lang geleden op de zolder van zijn overleden moeder. Een groot deel van de foto’s maakte Jules tijdens de oorlog in het Lloyd Hotel. Het hotel is vlakbij onze school, we spelen daar weleens verstoppertje. Jules heeft de oorlog niet overleefd, maar meneer Weil kon ons veel vertellen over hem en zijn bijzondere foto’s.

Hoe heeft u de foto’s en het boekje gevonden?
“Toen ik de zolder van mijn moeder aan het opruimen was, vond ik tussen haar koffers en oude lampen een paar enveloppen waar negatieven in zaten. Die bleken van foto’s te zijn die haar eerste man, Jules, had gemaakt in de oorlog toen hij een bijbaantje had in het Lloyd Hotel. Het zijn foto’s van Duits-Joodse vluchtelingen die daar werden opgevangen. Niemand had tot nu toe foto’s gezien van het Lloyd Hotel uit die tijd, heel veel mensen sprongen dan ook een gat in de lucht toen ik ze gevonden had.”

Wie staan er op de foto’s?
“Duits-Joodse vluchtelingen voor wie het na de Kristallnacht niet meer veilig was in Duitsland. Jules maakt van iedereen foto’s, van kleermakers, schoenmakers, bakkers en koopmannen. Het bijzondere aan de foto’s is dat je echt een idee krijgt van hoe het toen was. Bovenin het hotel waren grote slaapzalen. Zo zie je op een foto van de slaapzaal een man in bed liggen. Je ziet kleermakers aan het werk, in kleermakerszit. Op de foto van de keuken zie je grote pannen, er moesten ongeveer driehonderd man te eten krijgen. Ook is er een foto van een kinderfeestje. Daar wordt Poerim gevierd, een soort Joods carnaval, waarbij alle kinderen verkleed zijn. Een kindje is verkleed als piraat.”

Hoe zijn de spullen van Jules bewaard gebleven?
“Op een gegeven moment is Jules opgepakt, net als mijn moeder. Ze zijn toen via kamp Westerbork naar het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen vervoerd. Hier moest hij werken voor de Duitsers. Hij hield tegelijkertijd stiekem een dagboekje bij, wat in die tijd heel dapper was. Dat mocht helemaal niet! In het boekje schrijft hij het meest over eten en sigaretten. Ook dit boekje heb ik gevonden op de zolder van mijn moeder. Uiteindelijk is Jules op 3 december 1944 overleden in het kamp, nadat hij heel ziek werd. Maar zijn foto’s had hij toen allang verstopt bij vrienden in Amsterdam. Mijn moeder, die Bergen-Belsen wel heeft overleefd, is na de oorlog de foto’s gaan halen. Het dagboekje had ze uit het kamp mee teruggenomen.”

Welke foto spreekt u het meeste aan?
“Ze zijn eigenlijk allemaal heel bijzonder, want fotografie was in die tijd nog een hele toestand. Maar vooral de foto van Jules zelf spreekt mij erg aan. Het is een beetje een aparte vogel, met z’n vlinderdasje. Ook vind ik de foto’s van de werkplaatsen heel interessant. Ze nemen je echt terug in de tijd. Heel veel mensen die op de foto’s staan hebben de oorlog niet overleefd. Misschien maar een op de tien, zoals mijn moeder. Twee fototoestellen, dat boekje, wat brieven en deze bijzondere foto’s: dat is alles wat er over is van Jules Loszynski.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Timo

‘Iemand kwam ons vertellen dat mijn vader was doodgeschoten, maar een week later kwam hij ineens thuis. ’

Annelien is 3 jaar als de oorlog begint. Haar moeder zorgt alleen voor het gezin; haar vader is opgepakt omdat hij in het verzet zit. Dan moet Annelien ook nog weg uit Den Haag omdat er geen eten meer is.

Wat is uw allereerste herinnering aan de oorlog?
We hoorden veel lawaai. Ik ging naar buiten om te kijken en ik zag heel veel vliegtuigen aan komen vliegen vanaf zee. Boven Scheveningen en Den Haag werden er parachutisten gedropt, Duitse soldaten. Dat weekend, op 10 mei 1940, was het Moederdag. Er waren logees bij ons in huis uit Oosterbeek, dat ligt net achter de Grebbelinie. Ze dachten dat hun huis veilig zou zijn, aangezien de Duitsers over het land zouden optrekken. Toen ze thuiskwamen, bleek hun hele huis platgeschoten. Er was niets meer van over. Ik kan me ook nog goed herinneren dat er V2-bommen afgeschoten werden. Na 5 seconden maakten die een draai in de lucht richting Engeland. Als kinderen zaten we te kijken en telden we die seconden af, totdat de bom de draai zou maken. Dat ging ook wel eens mis, we moesten dan wegduiken, omdat de barsten in de ramen sprongen, zodra de bom neerkwam.

Kende u joden of NSB’ers?
Ik wist wel dat een joods gezin in de buurt woonde. Ik kende ze niet, omdat ik niet met die kinderen op school zat. Ik weet nog wel, dat ik tijdens de oorlog langs hun huis liep en een gedekte tafel zag met allerlei ontbijtspullen. Raar, want het was al middag. Ze moesten dus met haast zijn weggegaan. Ik weet niet of ze zijn opgepakt of dat ze zijn ondergedoken, maar ze hebben wel alle vier de oorlog overleefd. Ik kende ook een vrouw die NSB’er was. Zij woonde met haar zoon op de eerste verdieping. Wij hadden een hekel aan die jongen. Hij liep altijd in een zwart uniform, maar we durfden niets te zeggen. In de tijd dat er veel razzia’s waren doken er veel jongens onder in kleine huisjes die in de duinen stonden. Die vrouw had dat gezien vanuit haar raam en heeft die jongens toen verraden.

Hoe heeft uw gezin de oorlog beleefd?
Het was een heftige tijd voor ons gezin in de oorlog. Mijn vader zat in de beginjaren van de oorlog in het verzet. Hij vond de onderdrukking onrechtvaardig. In 1942 werd mijn vader opgepakt en is naar het Oranjehotel gebracht. Mijn moeder was toen nog maar alleen om voor de kinderen te zorgen, dus ze besloot dat er 2 kinderen naar het platteland moesten, omdat daar meer te eten was. Eigenlijk zou mijn broer weggaan, maar omdat hij niet wilde, ben ik met een ander broertje gegaan. Na de oorlog zijn we allebei weer teruggekomen. Toen de oorlog voorbij was, kwam er een man aan de deur die vertelde, dat mijn vader was doodgeschoten in het Oranjehotel. Maar nog geen week later kwam mijn vader ineens thuis. Hij leefde toch nog! Hij heeft er nooit meer over gepraat.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892