Erfgoeddrager: Theresa

‘De soldaten hebben zelfs nog gespeeld met mijn kleine zusje’

Tine van Wijk is geboren in 1936. Ze woonde tijdens de oorlog in een heel fijn huis net buiten de Rivierenbuurt. Mevrouw Van Wijk kan vanwege ziekte helaas niet naar de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost komen, maar ze is via Teams wel in staat om geïnterviewd te worden door Theresa, Badr, Florian en Anna.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Dat is een grote vraag, ik was 3 jaar toen de oorlog begon en 8 jaar toen het over was. Er is veel gebeurd in die vijf jaar. Als kind gebeuren dingen gewoon: je leeft je leven, je eet, je drinkt en je gaat naar school. Pas achteraf ga je daar dieper over nadenken. Het moeilijkste was dat mijn vader had gevochten aan het front, toen hij terugkwam waren zijn zenuwen kapot. Eigenlijk had hij toen een posttraumatische stressstoornis, dat is nooit meer goed gekomen. Sinds hij gevochten had was hij eigenlijk niet echt meer mijn vader, hij was vaak ziek en zat aan de medicijnen.’

Waarom had u ‘ondergedoken auto’s’?
‘Mijn opa en mijn vader waren aannemers, dus wij hadden een groot terrein waar wij ook woonden. Dat betekende ook dat wij gereedschap hadden, we hadden graafmachines etc. Op een gegeven moment moesten alle auto’s en fietsen ingeleverd worden bij de Duitsers. Met graafmachines van ons bouwbedrijf hebben mijn vader en opa toen een grote kuil gegraven op ons terrein, en daarin hebben ze onze auto’s én die van onze Joodse buurman verstopt. Na de oorlog hebben ze de auto’s weer opgegraven. De buurman had de oorlog overleefd, dus ook hij kreeg zijn auto, een Chevrolet, weer terug. Ook de auto’s deden het nog!’

Heeft u ook met de Duitsers te maken gehad?
‘Op een gegeven moment zochten ze mannen om in Duitse werkkampen te gaan werken. Wij hadden een luik in de keukenvloer, waaronder we de aardappelen bewaarden. Toen de Duitsers bij ons kwamen zoeken, heeft mijn moeder snel mijn vader daarin gestopt. De Duitsers begonnen te schreeuwen: ‘Wo ist den Mann!!??’, waarop mijn moeder zei: ‘Er ist im Krankenhaus’. De soldaten hebben zelfs nog gespeeld met mijn kleine zusje, die in de box stond. Toen ze weer weg waren, kwam mijn vader uit de aardappelkelder. Maar plotseling werd er weer aangebeld, en weer stonden de Duitsers voor de deur. Mijn moeder begon te gillen en mijn vader dook snel de kelder terug in. Ze hadden hun geweer naast de box van mijn zusje laten staan. Die kwamen ze nog even halen.’

Heeft u na de bevrijding nog veel gedacht aan de oorlog?
‘Ik denk nog dagelijks aan de oorlog. Toen de oorlog over was moest je het eigenlijk maar wegstoppen, je moest namelijk door met het leven. Je weet ook niet wat je met die gevoelens moet doen, maar door het aan jullie te vertellen komt de oorlog weer bij mij terug. Niemand vroeg er ooit naar totdat ik twee jaar geleden het op scholen ging vertellen, toen is het weer gaan leven. Ook heb ik een boek geschreven over de oorlog, dat heet Spelen in een land van Toen, dat heb ik gedaan om de gebeurtenissen te verwerken. Ik was verbaasd hoeveel ik nog wist van de oorlog!’

Erfgoeddrager: Theresa

‘Het Surinaamse volk werd niet voorbereid om zelfkennis op te doen’

Schrijver/historicus Henry Dors werd in 1935 in Paramaribo geboren, als oudste in een gezin met uiteindelijk vijf kinderen. Hij leerde voor docent en kwam op 23-jarige leeftijd naar Nederland. Aan Keanney, Amna en Theresa, derdejaars leerlingen van het OSB (Open Schoolgemeenshap Bijlmer), vertelt hij over het onderwijs in Suriname.

Merkte u verschil tussen lesgeven in Suriname en Nederland?
‘Ik ben de Surinaamse leraren dankbaar dat ze in de omstandigheden van de vijftiger jaren op een buurtschool aan mij, uit een arbeidersgezin, kwaliteitsonderwijs hebben geven. Dankzij hun lessen heb ik het hoogst haalbare – doctor in de sociale wetenschappen – behaald. Naast dankbaar, ben ik ook kritisch. Het Surinaamse onderwijs was typisch Nederlands. Als we Surinaamse spraken, kregen we klappen. En bij aardrijkskunde waren de namen van de Surinaamse gebergten die je bestudeerde Eilerts de Haan, Bakhuys en Wilhelmina. Hele Nederlandse namen. Hoogezand, Sappemeer tot en met Nieuwe Pekela, de veenkoloniën in Groningen… ik som ze nog zo op. Bij geschiedenis leerden we over geroemde helden als Hugo de Groot en Michiel de Ruyter. En de opstand van de slaven zou in de huidige termen een terroristische daad genoemd worden. Wat op school zeker niet erkend werd, waren de mensen die zich probeerden te bevrijden van de onderdrukking!
Het Surinaamse volk werd zo voorbereid op een leven in Nederland; klaargemaakt om Nederland vooruit te helpen, om te produceren vóór Nederland. Niet om zelfkennis op te doen, om je eigen land te leren kennen, te waarderen en op te bouwen! Daardoor kon ik me wel op mijn 23ste naadloos invoegen in het onderwijs in Nederland. Dat was niet de bedoeling, maar wel het effect van het op Nederland gestoelde onderwijs. Hier ging ik geschiedenis studeren en me bezighouden met etnische verhoudingen. Ik heb ook  boeken geschreven voor het onderwijs in Suriname, om zo bij te dragen aan de kwaliteit van het schoolsysteem daar. Mensen onderwijzen zonder hun kennis van hun land bij te brengen, vind ik zinloos. Dat ik dat wilde veranderen, werd me niet in dank afgenomen.
Het is nu heel actueel dat je bij het kolonialiseren van een bevolking je de mensen de mogelijkheid ontneemt om te geloven in hun eigen waarde. De Surinaamse taal, het Sranan Tongo, heette eerder Taki Taki. Door een taal zo te noemen vermindert het aan kracht en laat het een waardeoordeel achter. Een oordeel dat het minder is, geen taal.’

Wilde u altijd al het onderwijs in?
‘Ik was brutaal. Wij vertalen dat nu in wijs, bewust en zelfstandig denkend. Mijn hartenwens was om Landbouw te studeren in Wageningen. In Suriname had ik op de Hendrikschool al mijn hulponderwijsakte gehaald. Voordat ik mijn middelbare schooldiploma haalde, waardoor ik al bevoegd was om het onderwijs in te gaan. En mijn ouders vonden dat er gewerkt moest worden. Dus ging ik het onderwijs in, lesgeven. Het schoolsysteem was hier erg gesegmenteerd en gerelateerd aan de ‘lagere’ en ‘hogere’ sociale klassen. De leerlingen uit de hogere klasse gingen naar betaald onderwijs en stroomden vanzelf door naar de mulo en hoger. Het mag jullie niet verbazen dat ik een activist werd. Een land hoort geen kolonie te zijn. Een land behoort zelfstandig te zijn, met hulp van derden. Ik ben blij dat Suriname een Republiek is geworden, ook al worden er fouten gemaakt.’

Wat vindt u van de woorden neger, allochtoon en buitenlander?
‘Als je mijn naam googelt zie je dat ik daar een mening over heb. Neger betekent slaaf, ik wijs het absoluut af. Stel je voor, als slaaf ben je het eigendom van iemand anders, zonder dat die persoon gestraft wordt! Het woord neger is bedacht door witten om afstand duidelijk te maken, om te heersen en beslissen over een mens, om te beslissen over hoe je te gedragen, hoe je mond te houden en ja te knikken, hoe te arbeiden, hoe niet bij je gezin te verblijven en zo voort. Met name de blacks, de African Americans, zeggen: “Wij zijn geen slaven, wij zijn tot slaaf gemaakt”. Zij boeken met hun strijd succes. Als je aan mij vraagt wie ik ben: ik noem mezelf een Nederlander van Afro-Surinaamse afkomst. Ik ben blij dat ik niet steeds hoef te kiezen tussen Nederlander en Surinamer zijn. Ik ben nu een toerist in Suriname. In de eerste plaats ben ik Nederlander, want ik wens niet buiten deze samenleving geplaatst te worden; ik heb er teveel aan bijgedragen. Ik ben mens als ieder mens hier.’

         

Erfgoeddrager: Theresa

‘Op de dag dat de oorlog begon, had ik nota bene een proefwerk Duits!’

Het is maar een kort ritje met de bus van basisschool De Wiltzangh in Bos en Lommer naar het huis van Tini Stoovelaar in Geuzenveld. Als tiener in de oorlog woonde ze om de hoek van de school. Ze kent dus dezelfde straten als Ella, Imane en Theresa. Van haar willen ze weten hoe het was om jong te zijn in de Tweede Wereldoorlog.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Ik weet het nog heel goed. Veel mensen zeiden: ‘dat gaat nooit gebeuren’, maar wij hadden het wel aan zien komen. We hadden verhalen uit Duitsland gehoord over hoe verschrikkelijk er met Joodse mensen om werd gegaan en ook met mensen die socialistische ideeën hadden. Wij woonden in een socialistische buurt, dus voor de zekerheid werden alle socialistische kranten en boeken toen verbrand. Voor hetzelfde geld zouden de Duitsers de huizen komen doorzoeken en zouden er dan mensen worden opgepakt. Ik voelde me heel angstig.

De avond dat de oorlog uitbrak, ik was toen vijftien jaar, lag ik in bed met mijn zus. We hoorden vliegtuigen overvliegen en zeiden tegen elkaar: ‘waarom vliegen er de hele tijd zo veel vliegtuigen over?’ We voelden al aan dat er iets geks aan de hand was. De volgende ochtend kwam onze moeder boven. ‘Het is oorlog,’ zei ze. Het gekke is dat ik mij toen gewoon heb aangekleed en naar school ben gegaan, alsof er niets aan de hand was. Ik had die dag nota bene een proefwerk Duits! De schooldag verliep wel anders: toen we op school kwamen moesten we het Wilhelmus zingen en daarna mochten we naar huis.

U werkte tijdens de oorlog bij de HEMA, hoe was dat?
Toen ik van school af ging, ben ik gaan werken op het kantoor van de HEMA in de Kalverstraat. Zeventig procent van de meisjes met wie ik daar werkte was Joods. Hen heb ik nooit meer terug gezien. Dan zeiden ze: ‘morgen komen we niet werken, dan moeten we ons melden.’ Of ze waren plotseling tijdens een razzia weggehaald. Dat was heel verdrietig.

Later ben ik op het hoofdkantoor van de HEMA gaan werken. Beneden waren de magazijnen. Alles werd altijd door de Duitsers weggehaald, maar bij de HEMA hadden ze iets heel slims bedacht: ze bouwden een muur waarachter ze de spullen voor de verkoop zetten. De Duitsers konden daar niet bij. Elke maand mochten wij als werknemers daar voor tien gulden spullen van kopen. Daar gingen wij dan mee naar de boeren die buiten Amsterdam woonden en werkten. Daar ruilden we bijvoorbeeld naalden of wol voor eten.

Hoe was het om een onderduiker in huis te hebben?
De jongen die bij ons onderdook was Joods. Hij moest zich melden, omdat hij Joods was, maar wilde dat niet. Zijn moeder had hem wel aangemeld, maar hij werd boos, hij wilde absoluut niet weg. Zijn ouders zijn weggehaald door de Duitsers, hij ontsnapte en kwam zo bij ons. Het mooie van dit verhaal is dat die jongen later met mijn oudere zus is getrouwd. Toen werden we dus echt familie.  Voor hem en voor ons is het goed afgelopen, voor heel veel andere mensen niet.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892