Erfgoeddrager: Simon

‘Als ik buiten ging spelen nam ik altijd een lepel mee’

Nayjah, Simon, Timo en Wisse halen nog even een ‘goeie’ stoel voor Ruurd Kooistra want als je zo oud bent mag je op een lekkere stoel zitten. De stoel is binnen, meneer Kooistra zit en de leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost stellen hem meteen de eerste vraag.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Er kwamen heel veel vliegtuigen over en daaraan zag ik dat het oorlog was. Mijn vader had bij de Grebbelinie gezeten en was daar weggelopen. Hij is toen gaan onderduiken op een boerderij in de Wieringermeer. Hij wilde niet dat de Duitsers hem zouden oppakken en dat hij dan misschien wel in Duitsland moest gaan werken. Soms kwam hij ‘s avonds naar ons toe, helemaal lopend vanuit de Wieringermeer. Omdat er te weinig te eten was en hij op een boerderij zat waar ze varkens hadden, smeerde hij zich in met reuzel. Hij smeerde dat op zijn armen en deed daaroverheen weer een trui aan. Als hij dan bij ons thuis aankwam haalden wij de reuzel van zijn armen af. Als ik buiten ging spelen met mijn broertje dan namen we altijd een lepel mee in onze broekzak. Want soms kwam je dan grote gamellen tegen – van die hoge bakken waren dat, daaruit werd eten opgeschept voor de mensen. Wij schraapten dan de laatste restjes met een lepel uit die bakken en zo hadden we dan toch nog iets te eten.’

Was het niet gevaarlijk om buiten te spelen?
‘Ja, het kon wel gevaarlijk zijn. Ik ben een keertje met mijn broer aangehouden door de politie. We hadden een grote boomstronk gevonden en wilden die mee naar huis nemen. Er was bijna geen hout in de oorlog om mee te kunnen stoken. We moesten toen met de politieagent mee naar het bureau en de boomstronk ging ook mee. Mijn broer holde op een gegeven moment weg en toen ben ik hem achternagegaan. Een andere keer waren we aan het spelen bij het spoor. Ineens stopte er een vrachtwagen van de Duitsers. Uit de vrachtwagen werden jonge mannen gehaald die op een rij moesten staan. Wij moesten ook blijven staan van de soldaten. Toen zijn die mannen neergeschoten en wij moesten blijven kijken van de Duitsers. Een van de mannen bleek aan de overkant te wonen. Zijn moeder kwam uit het huis gehold en gilde heel hard. Ze heeft toen een laken over haar zoon gelegd. Dat was heel erg. Op die plek is nu een monument voor die mannen die zijn doodgeschoten, hier in Oost, bij het spoor.’

Hoe was de Bevrijding?
‘In de speeltuin werd er feest gevierd toen we bevrijd waren. Er stonden kratjes cola, dat kenden wij helemaal niet. Het was zo lekker zoet… in de oorlog was er echt geen snoep of suiker. Ook kregen we van de Canadezen chocoladerepen, die gooiden ze naar ons toe toen ze over de Berlagebrug Amsterdam inkwamen. En kauwgom, chewing gum, dat was ook nieuw voor ons. In de speeltuin waar het feest was, hadden we in de oorlog nog cokes opgegraven – een soort kolen zijn dat. Daar konden we dan de kachel mee aansteken. We gingen zaklopen en andere spelletjes doen. Dat was zo bijzonder want tijdens de oorlog was er natuurlijk niets te doen en zeker niet dat je allemaal mensen weer buiten op straat zag.’

Erfgoeddrager: Simon

‘Jochie, breng jij deze brief even weg?’

Als Gert Jansen het lokaal op de H.J.Piekschool binnenloopt, blijft het even onwennig stil. Maar leerlingen Edith, Mira, Simon en Maxim hebben zich goed voorbereid en kunnen al snel van start. Gert Jansen is geboren in 1930 en woonde toen aan de Van Uvenweg. Hij was dus maar net ietsje jonger dan de leerlingen nu toen de oorlog begon.

Hoe was het om te evacueren aan het eind van de oorlog?
‘Dat was een hele reis. Op zondag 17 september was de luchtlanding op de Ginkelse Hei. Weer moesten we evacueren, maar het was niet zo georganiseerd zoals tijdens de evacuatie aan het begin van de oorlog. We hadden gelukkig een kruiwagen. Daar hebben we wat spullen opgeladen en zijn we mee richting Veenendaal gaan lopen, waar we gehuisvest werden in een groot lokaal van de Klompse School. Eten kregen we via de gaarkeuken; suikerbieten, gestampt met rode bieten. Ik at het op omdat ik honger had, maar lekker was het niet. Na een tijd gingen we op een platte boerenwagen richting Leersum en kregen we onderdak in de stal van een boerderij. Aan de ene kant stonden de koeien, aan de andere kant sliepen wij. Vanaf daar gingen we naar Zeist en daarna naar Maarssen. Mijn oudste broer en ik kwamen daar bij een directeur van een schoenfabriek terecht. Mijn ouders en de jongsten kregen elders onderdak.’

Waar haalden jullie eten vandaan tijdens de Hongerwinter?
‘Om te eten moesten we naar het tijdelijke adres van mijn ouders. Ik ging dan in de buurt op zoek naar groente en bracht dat naar mijn moeder die het in een pan met een stukje liksteen – een brok zout waar koeien aan likken – kookte. Het was hele lichte soep. Na vijf borden had je nog honger.
Uit Wageningen hadden we een fiets meegenomen en daar zaten massieve banden op; oude versneden autobanden waren dat. Het hobbelde enorm. Met mijn vader ging ik zo naar Staphorst, op zoek naar eten. Hij ruilde zijn kaplaarzen voor een zak rogge. Onze tweede tocht was naar familie in Raalte. Daar kregen we een wagentje met eten mee. Onderweg brak er een wiel, maar gelukkig konden we toen een melkkarretje lenen van een neef. Daar konden we niet mee fietsen, dus we moesten teruglopen naar Maarssen. Dat duurde twee dagen en bij aankomst was mijn moeder met de drie jongsten verdwenen. De oude tuinman vertelde dat ze naar Friesland waren gegaan, met een eenmalig geregeld transport voor evacués. Mijn vader is toen naar Leeuwarden gefietst en na vijf dagen vond hij mijn moeder in Drachten. Ik ben weer naar mijn oom en tante in Raalte gegaan en heb daar tot aan de Bevrijding gezeten.’

Heeft u ooit iets gedaan wat niet mocht van de Duitsers?
‘Niet dat ik me er bewust van was. Maar één van de verzetshelden van Wageningen woonde in de Asterstraat bij ons in de buurt. Kees Mulder heette hij. Hij kwam wel eens langs en dan zei hij: “Jochie, wil je wat voor me doen? Wil je deze brief even wegbrengen?” Ik werd eropuit gestuurd om berichtjes weg te brengen, maar ik had geen idee waarvoor. Later bleek dus dat dat berichten van het verzet waren. Of ik bang was? Toen niet. Maar wel op andere momenten. Zoals die keer van de enorme explosie in de Beekstraat in het Rode Dorp, dat ik vanuit mijn raam kon zien. En die keer toen ik met mijn vader op de fiets naar Staphorst ging en er net met geschut langs de weg werd geschoten. “Eraf!” riep mijn vader. Er stak een granaatscherf in de band. We konden het er gewoon uittrekken, maar stel dat die scherf ons had geraakt en niet de band?’

Ging u gewoon naar school tijdens de bezetting?
‘Ja, maar in de hoogste klas ben ik van school afgestuurd. Ik had wat uitgehaald en moest nablijven. Terwijl ik na school wilde voetballen. De Buurtseschool grensde aan de achterkant aan de Gravinnenstraat. Vanuit het raam kon je ontsnappen, zo door een heg heen. Toen de meester de klas naar buiten bracht, klom ik door het raam. De volgende dag op school werd ik meteen naar huis gestuurd. De leraar had gezegd dat ik niet meer terug hoefde te komen als ik geen excuses aanbood. Toen zei ik: “Nou dan kom ik niet meer”. Ik ben gaan werken, bij mijn vader in de bouw. Er waren een hoop daken waar nieuwe pannen op moesten.’

Erfgoeddrager: Simon

‘De dakpannen lagen in mijn bed!’

Nely Haringa-Kracht is geboren in 1933 en woonde tijdens de oorlog in Harlingen dicht bij de scheepswerf. Aan Simon, Reth en Suus van OBS ’t Hunnighouwersgat op Terschelling vertelt ze over haar herinneringen aan het zoeken naar eten, de dag dat haar huis onbewoonbaar werd en de polonaise tijdens de bevrijding.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was toen zeven. En al kon ik gewoon buitenspelen, en ook nog wel regelmatig naar school, ik voelde me toch niet veilig. Je moest vaak schuilen en dat was niet prettig. Ik speelde ook wel eens in de schuilkelders en bunkers. Dat deed je gewoon als kind. Of ik haalde kattenkwaad uit; ging ik appels en perziken plukken uit de tuinen. Die smaakten helemaal niet zo lekker, maar als je honger hebt, doe je dat natuurlijk wel eens.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Soms moest ik in plaats van naar school naar de scheepswerf waar mijn vader werkte. Dan ging ik graan zoeken op de kade waar een van de schepen net was volgeladen. We liepen vaak ook hele einden om eten te halen in omliggende dorpen. En dan voor de avondklok van acht uur weer binnen zijn! Omdat er weinig te eten was, dus ook geen snoep en gebak, vierden we ook niet mijn verjaardag. Dat was natuurlijk helemaal niet leuk. Ik hoop dat jullie dat nooit hoeven mee te maken. Ook hadden we amper kolen om het warm te maken. Gelukkig nam mijn vader van zijn werk wel eens wat kolen mee. Konden we toch even de kachel aandoen. Stroom hadden we ook niet. We gebruikten in die tijd een carbidlamp. Soms ging ik met vriendinnetjes een stukje carbid in de put gooien. Dan kreeg je een grote plof. Dat was spannend en heel leuk; gewoon even wat kattenkwaad uithalen.’

Heeft u wel eens iets engs meegemaakt?
‘Omdat de scheepswerf vaak het doelwit van aanvallen was, heb ik daar vaak het luchtalarm gehoord. Op een dag was er vlakbij een bom ingeslagen. De dakpannen lagen in m’n bed! En de emmer met spinazie bij ons thuis zat vol met glas. Ons huis was onbewoonbaar. We zijn toen met ons gezin een half jaar bij opoe gaan wonen. Beetje bij beetje is het huis weer opgeknapt. Toen konden we terug. Ook spannend was dat mijn acht jaar oudere zus aan het eind van de oorlog bij Duitsers werkte. Zij bracht wel eens informatie over die ze daar hoorde.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was feest! Ik liep in polonaise door de stad en we kregen een half schaap van de bevrijders. En witte korreltjes, dat was rijdt. Ik was een verlegen meisje van twaalf jaar en was verbaasd dat ik dat toch kreeg. Mijn moeder was er ook heel blij mee. Van die rijst en het vlees kon zij lekker wat maken!’

Erfgoeddrager: Simon

‘Horen die kinderen bij u? Dan heb ik geen plek voor u!’

Fit als een hoentje stapt Cors Janssen van zijn fiets. Twee kinderen staan hem al op te wachten om hem naar het technieklokaal te brengen in de Van den Brinkschool in Wageningen. De chique theekopjes staan al klaar. Mila staat te popelen om de eerste vraag te stellen. Ze steekt al van wal, maar dan grijpen Aylen, Simon en Thomas in. Ze moeten zich eerst nog voorstellen aan meneer Janssen.

Hoe ging de evacuatie in Wageningen aan het begin van de oorlog?
‘Het was al langer bekend dat dit zou gebeuren, dus alles was geregeld. In de haven lagen veel rijnaken voor vervoer van alle mensen. Per schip gingen zo’n vierhonderd man aan boord, hutjemutje. Het waren grote stoeten mensen die naar de haven gingen. Voorheen werd steenkool en erts in die schepen vervoerd. Ze waren wel schoongemaakt, maar niet zo goed dus we werden met z’n allen heel vies. We vertrokken op 10 mei en kwamen op 13 mei aan in Streefkerk. We hadden een kinderwagen met kleren mee. Op een adres in Kinderdijk konden we ons melden. Mijn moeder belde aan en een vrouw deed open. Ze vroeg: ‘Horen de kinderen bij u?’ ‘Ja’, zei mijn moeder. ‘Dan heb ik geen plek voor u’, was het antwoord. Daar stond mijn moeder, met de kinderen. Gelukkig kwam de buurvrouw naar buiten, die had al evacuees, maar wij mochten er wel bij.’

Merkte u veel van de oorlog en bezetting in de buurt waar u woonde?
‘Al voor de Duitsers er waren, hadden we schade aan het huis. Ik woonde bij de Dijkgraaf in de buurt. Daar stonden hele grote populierenbomen. Nederlanders hadden er dynamiet omheen gedaan om de bomen op te blazen. Die kwamen over de weg te liggen als versperring tegen de Duitsers. Bij het opblazen was het gedreun zo hard dat de ruiten uit de ramen vlogen. Het was een afschuwelijk begin van de oorlog. Later was er een bombardement in het Rode Dorp. Wij woonden aan de rand van die wijk. Ik sliep aan de achterkant van ons huis en keek uit over de wijk. Op een nacht viel er een V1 bom. De hele achterkant van ons huis was verwoest. Ik heb het niet gehoord of gezien, want ik sliep rustig door. Door alle schade in het huis was mijn deur geblokkeerd en kon niemand naar binnen. Het was bovendien hartstikke donker. Mijn ouders waren bang dat ik dood was, omdat ik zo stil was na zo’n enorme aanslag. Uiteindelijk lukte het mijn vader de deur van mijn slaapkamer in te trappen, en van dat lawaai werd ik wakker.’

Kende u mensen die zijn omgekomen tijdens de bominslag?
‘Ja, er woonden veel kinderen waar ik mee naar school ging. De hele buurt achter ons was weg, er waren 29 doden. Het was afschuwelijk. Al die mensen die je hoorde lopen, gillen en puin slepen. Dat was een van de verschrikkelijkste dingen die ik heb meegemaakt. Mijn vader was op het moment van de bominslag buiten. Hij kreeg puin en glas in zijn ogen en heeft nog een tijdje in het ziekenhuis gelegen. Maar verder zijn wij er als gezin heelhuids vanaf gekomen.’

Erfgoeddrager: Simon

‘Ik duik nog steeds weg als ik een vliegtuig hoor’

Simon, Azzuro, Edanur en Jayda van de Rosa Boekdrukkerschool worden het lokaal binnengebracht door de juf, die vertelt dat de leerlingen stiekem best zenuwachtig zijn. Ze zullen zo Jopie van Hofwegen (1939) interviewen over de oorlogstijd. Jopie is ontspannen en laat het op zich afkomen. Binnen de eerste vijf minuten zijn alle van tevoren bedachte vragen al beantwoord. Gelukkig komt daarna het gesprek spontaan op gang.

Had u broers en/of zussen?
‘Ik had twee zussen. Mijn ene zus en ik keken een keer stiekem op straat. We deden het gordijn een klein stukje open en toen stonden daar twee Duitsers met hun geweren. Mijn moeder en vader trokken ons gelijk weg bij het raam, dus het is gelukkig goed afgelopen. Mijn ouders trokken ons door de hele slaapkamer heen. Ik was een jaar of vier. Dat vergeet je niet meer. Mijn zussen werden geregeld op andere plekken ondergebracht. Mijn ene zusje zat een tijd in Urk, de ander op Texel. Dat was een initiatief van de kerk voor kinderen die vermagerd waren. Ze moesten weer aansterken bij boeren. Ik was de jongste en mijn moeder wilde mij niet kwijt. Zodoende bleef ik thuis. Misschien was ik ook nog wel te klein.’

Heeft uw familie erge dingen meegemaakt?
‘Mijn oom is op straat opgepikt en die moest in Duitsland gaan werken. Hij zat daar in een kamp. Ze hebben hem daar helemaal ingegraven in het zand zodat alleen zijn hoofd eruit stak. Ze zetten een bord eten voor hem neer waar hij natuurlijk niet bij kon. Hij had zo’n honger en ze schoven het bord steeds een beetje dichterbij, maar ja hij kon er natuurlijk niet bij. Er gebeurden rare dingen in de oorlog.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘De buurman ging vaak eten halen voor alle buren. Mijn vader en oudste zusje hadden een fiets met houten wielen en gingen ook vaak de boer op, zoals dat heette. Mijn zusje was nogal een huilebalk en als ze bij zo’n boer kwamen en zij ging huilen, dan kregen ze weer wat. Ze is ook weleens aangehouden toen ze eten bij zich had, maar ze mocht toch doorlopen. Wij deelden ook alles met de buren. Dat was het mooiste van toen, dat iedereen deelde. Tegenwoordig heb je dat niet meer, nu is het ieder voor zich. We hebben ook een keer een kat gegeten. Mijn vader had een kat gevangen en toen heeft mijn moeder hem gebakken. Het rook heerlijk, maar we wisten niet dat het een kat was. De buren aten ook mee en ze vonden het heerlijk. Ze vonden ze het niet zo leuk toen mijn vader achteraf vertelde dat het kat was. Maar het was toch lekker.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Heerlijk. We hebben gedanst door de straten. Het was feest en iedereen was verkleed. Een van de buurmannen was verkleed als grote baby. Hij lag in een kinderwagen en had een luier om waar ze mosterd op hadden gesmeerd. En ik herinner me ook nog de kauwgom, die uitgedeeld werd door de Canadezen. De oudere kinderen zoals mijn zussen kregen sigaretten en werden op de tanks gehesen. Maar er waren ook angstige momenten. Ik heb een keer gezien hoe vrouwen uit hun huizen werden gehaald en kaalgeschoren werden. Dat waren vrouwen die tijdens de oorlog een relatie hadden gehad met een Duitse soldaat. Het was onmenselijk hoe die vrouwen na de oorlog werden behandeld, maar het gebeurde. Ook weet ik nog wel dat er allemaal vliegtuigen overkwamen bij Sloterdijk. Ze kwamen brood uit Zweden brengen. Ze kwamen zo laag overvliegen dat we plat op de grond moesten liggen. Dat brood was heerlijk, dat was net cake! Toch was het voor mij een heel angstig moment. Later heb ik de film ‘Hongerwinter’ gezien en dat begon met zo’n laag overkomend vliegtuig. Ik kromp helemaal in elkaar toen ik dat weer zag.’

   

Erfgoeddrager: Simon

‘Over Suriname leerden we bijna niets’

Tatum, Esmeralda en Simon interviewen de 88-jarige Sofia Helder-Neslo bij haar thuis in De Pijp, niet ver van het Montessori Lyceum. De voordeur is aan een lange, gezellige galerij, die op een waranda lijkt, met houten vloer en voor alle bewoners tafels en zitjes voor de deur.

Hoe was uw kindertijd?
‘Ik ben geboren in Paramaribo en we waren met z’n zevenen thuis. Mijn school was een uur lopen van huis. Ik had van acht tot één uur les en ’s middags speelde ik buiten op het erf of maakte ik mijn huiswerk. Er zaten Javaanse, Hindoestaanse en Creoolse kinderen op school, geen Hollandse. Verschil tussen de kinderen was er niet. We speelden met elkaar en woonden vlakbij elkaar. Wel hadden we allemaal onze eigen taal, maar op school spraken we alleen Nederlands. Mijn moeder zei altijd dat we Nederlands moesten praten want dan zou het beter gaan op school. We leerden over de Nederlandse geschiedenis en topografie. Over Suriname leerden we eigenlijk bijna niets. Dat vonden we heel gewoon. Toen ik zeven was overleed mijn moeder, op 37-jarige leeftijd, aan een longontsteking. Vanaf die tijd zorgde mijn oma voor ons. Na de lagere school heb ik niet verder geleerd. Ik moest in het huishouden helpen en voor mijn jonge broertje zorgen.’

Kunt u iets vertellen over uw afkomst?
‘Mijn vader was Chinees en mijn moeder Surinaams.  Mijn opa is uit China naar Suriname gekomen om te werken, en is ook weer teruggegaan. Ik heb hem niet gekend. Ik heb geen Chinese achternaam. Mijn achternaam Neslo heb ik van mijn stiefvader, die me heeft geëcht. Ik weet niet of ik op mijn vader lijk, maar volgens mij wel op mijn moeder. Mensen zeggen altijd dat ik boos kijk, maar ik ben helemaal niet boos. Maar dat zeg ik niet, ik ben geen prater. Als kind niet en nog altijd niet. Ik heb een foto aan de muur hangen waar ik op sta met mijn zussen en broer. Alleen mijn broer leeft nog, maar hij woont in Suriname.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Mijn man werkte in Amsterdam als metselaar en liet mij en onze kinderen in 1974 overkomen. Ook mijn kinderen wonen allemaal in Amsterdam. Ik heb 42 kleinkinderen. Ik ken ze allemaal, maar ik kan niet alle namen onthouden. Ik vind het fijn om in Nederland te wonen. Scholen zijn hier ook beter dan in Suriname. Wel houd ik meer van Surinaams eten. Ik koop het in toko’s en op de markt. Lekker is antrouwa of kousenband met zout vlees; dat maak ik graag.’

                   

Erfgoeddrager: Simon

‘Gelukkig kon mijn zus heel goed op commando huilen’

We lopen met z’n allen een stevige 25 minuten van de school Spring High naar de Geert Grootestraat waar Jopie van Hofwegen (1939) en haar man Piet wonen. Stan, Zeke en Simon staan wat onwennig voor de deur. Na het aanbellen zwaait de deur open en staat Jopie met een brede lach in de deuropening. Ze nodigt de jongens hartelijk uit om binnen te komen.

Wat vond u het ergste aan de oorlog?
‘De honger en kou. Mijn moeder stopte ons altijd vroeg in bed met een hele stapel paardendekens over ons heen. We hadden amper iets te eten en buikpijn van de honger. Slapen met dat gevoel is moeilijk. Wat we tijdens de Hongerwinter aten was vooral broodpap en soms bloembollen. Nou dat is niet lekker, hoor. Als ik er nu aan denk krijg ik nog de rillingen.
Op een dag had mijn vader een kat gevangen en die hebben we toen opgegeten. Nee, het was niet onze eigen kat… gewoon een beestje wat in de buurt liep. Ook ging mijn vader op de fiets met houten banden met mijn oudere zus naar de boeren. Gelukkig kon mijn zus heel goed op commando huilen waardoor ze altijd wel iets van de boeren meekregen. Dit deelden we dan met de buren uit ons portiek. Er was een grote mate van saamhorigheid in die tijd. Als je wat had dan deelde je het.’

Waar speelde u mee in die tijd?
‘We hadden bijna niets om mee te spelen. Een paar knijpers, dat was het. Ik had ook een pop van papier. Die kon je aankleden met een rokje, blouse en een hoed. Maar daar mocht ik alleen op zondag mee spelen, omdat de pop anders snel stuk kon gaan; hij was heel kwetsbaar. Alleen op straat spelen – we woonden in de Agatha Dekenstraat – mocht niet. Soms kwamen er vliegtuigen laag over vliegen. Dan ging het luchtalarm af en moesten we de schuilkelders in. Bij het WG-terrein, waar ik dichtbij woonde, is ooit een bom gevallen.
Laatst heb ik de film Oorlogswinter gezien waar in het begin van de film ook vliegtuigen laag over vliegen. Toen voelde ik diezelfde angst. Dat blijft je je hele leven bij.’

Kunt u zich de Bevrijding nog herinneren?
‘Jazeker! Wat was dat een feest. Er reden tanks van de bevrijders door de straten, we kregen kauwgom van Amerikaanse soldaten en er waren grote straatfeesten. Ik kan me een buurman herinneren die als baby verkleed was, in een luier met mosterd er op.
Ik vind het heel belangrijk dat de Tweede Wereldoorlog herdacht blijft worden. Ik gun geen kind de honger, angst en kou die ik ervaren heb. Het doet me verdriet te zien dat er in de rest van de wereld nog steeds kinderen lijden in oorlogsgebieden, want kinderen kunnen er natuurlijk niets aan doen. De lessen moeten getrokken blijven worden. Weet je wat mooi zou zijn. Als we in het volgende jubileumjaar, over 25 jaar, weer van die straatfeesten met verklede mensen zouden houden. Net als in mei 1945.’

            

Erfgoeddrager: Simon

‘’Toen mijn vader terugkwam uit de onderduik, wist ik niet wie die man was’’

Joop Waterman speelde vroeger, net als wij, in de speeltuin De Waag. Hij heeft, met de andere leerlingen van de Oude Schansschool, de bomen geplant de er nu staan. Onderweg naar ons toe ging hij even kijken of ze er nog staan.

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Als kind was ik helemaal niet bang. Ik heb natuurlijk wel angsten gehad. We hadden een klein karretje in de oorlog, een vierwielertje. Ik kan me niet herinneren dat mijn vader weggehaald werd, maar ik weet wel dat we terugkwamen van het Waterlooplein en naast ons was een grote schutting van hout. Daar stond mijn moeder op een gegeven moment te huilen en met haar hoofd tegenaan te rammen. Ik zat in dat karretje. Hij is weggehaald in 1942 en is een maand of vijf, zes weggeweest. Toen is hij teruggekomen en meteen daarna is hij ondergedoken.
Ik weet ook nog dat we over de Tugelaweg liepen. Rechts was een groene berm en links waren huizen, ik zat weer in hetzelfde karretje. We liepen voorbij een huis, de voordeur was eruit, de ramen waren eruit, de gordijnen wapperden. Mijn moeder begon verschrikkelijk hard te huilen en liep meteen door, want daar woonden familieleden en die waren allemaal weggehaald. Dat soort dingen, dat waren de angsten, die heb ik altijd bij me gehouden.’

Heeft u nog voorwerpen uit de oorlog?
‘Ik heb een foto van waar mijn vader ondergedoken zat. En dat is wel grappig. Mijn vader heeft ondergedoken gezeten bij een dame van lichte zeden.
Hij moest ook wel te eten krijgen, want ‘tante’ Zedie had niets te eten. Dus mijn ome Jan, ging daarnaartoe, als hij eten had gehaald bij de boeren. Maar ja, hij moest ook naar binnen.
Een vrouw in de straat zag dat en ging naar mijn tante Netje toe: “Je man gaat vreemd.” Mijn tante, die natuurlijk wist waarom haar man daarnaartoe ging zei: “Ik vind het prima, als hij maar bij me blijft”. Mijn vader heeft daar, als gelovige Jood, vreemde tijden meegemaakt. Daar werd pas na de oorlog over gepraat. Er kwam een keer visite, dat waren ook Joodse mensen. Ze zaten zo onbetamelijk te lachen en toen hoorde ik dat allemaal.’

Herinnert u zich de bevrijding?
‘Ik heb de bevrijding meegemaakt, nog steeds met hetzelfde rare wagentje. We gingen met z’n allen naar de Dam en er waren heel veel mensen. Ik zag helemaal niks, want ik zat beneden in het karretje. Ineens begonnen ze te schieten. Er brak een verschrikkelijk paniek uit, mijn moeder gillen en iedereen begon te rennen. We kwamen uiteindelijk uit in de Nes. Mijn moeder bonkte tegen iedere deur, nergens werd opengedaan. Toch ging er een deur open, in de Nes kon je erin, liep door het hele huis en dan kwam je uit op de Oudezijds Voorburgwal. Op het Waterlooplein was mijn moeder nog steeds aan het gillen. Maar bij de Korte Houtstraat stonden mensen die ons tegenhielden. We konden niet meer verder, want de Duitsers schoten hier ook, vanaf de Amstel, door de Korte Houtstraat heen naar de Jodenbreestraat. Daar zijn nog mensen doodgeschoten.

Mijn vader zat ondergedoken, maar op een gegeven moment was mijn vader er weer. Althans, er was een man in huis: “Dat zal dan wel mijn vader zijn,” nam ik aan. Ik heb niet zo’n moment gehad van: “Mijn vader is thuis!” Want ik wist niet wie die man was.’

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892