Erfgoeddrager: Silke

‘De Japanners toonden geen begrip of empathie’

Nadat Sophie, Kira en Silke een paar keer verkeerd zijn gereden, komen ze dan toch aan bij het huis van Cecile van Wijck. De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven worden hartelijk verwelkomd door haar. Mevrouw Van Wijck is geboren op 20 april 1936 in Padang op Sumatra, in Indonesië. Haar overgrootvader was Hollands. Toen de Japanners Nederland-Indië binnenvielen, werden haar oudere broers en haar vader naar mannenkampen gebracht.

Wat gebeurde er toen u naar een kamp moest?
‘Een paar van mijn oudere broers waren al naar het mannenkamp gestuurd, een rubberplantage. Wij moesten naar de trein lopen. Dat was een paar kilometer verderop, dus veel te ver voor jonge kinderen en er was niet veel eten. We liepen met dertien kinderen in totaal, acht van ons gezin en nog vijf van mijn oom die gestorven was. Er was ook een baby die nog geen jaar oud was. Daarna werden we in een trein gestopt, net zoals Anne Frank.’

‘Na de oorlog konden we nog niet weg van het kamp want we moesten nog beschermd worden voor de Indonesiërs. Ondertussen waren onze moeders aan het zoeken naar hun kinderen, die in het kamp waren opgesplitst. Waar zouden ze zijn? Leefden ze überhaupt nog? Dat wisten ze niet, ze konden alleen maar hopen dat ze hun kinderen weer zouden zien.’

Wat zijn uw ervaringen in het Jappenkamp?
‘We werden met een vrachtwagen opgehaald en naar een lege school gebracht. Elk gezin kreeg een lokaal, er lagen wel matrassen op de grond. Hier zagen we voor het eerst een Jap, ze zagen er best anders uit dan de Indonesische mannen. De Jappen kozen hier ‘troostmeisjes’, in andere woorden: ze gingen meisjes zoeken om prostituees van ze te maken. Ik was zelf niet oud genoeg om een troostmeisje te worden, maar mijn oudere zussen wel. Maar gelukkig had mijn moeder een plan: ze zou haar oudste dochters in matrassen wikkelen. Dus elke keer als er een check was, konden de Jappen mijn zussen niet te vinden. Ook in het Jappenkamp deed mijn moeder de ‘matrassentruc’. Het grootste probleem dat we daar hadden was dat er vrijwel geen eten was, we aten wormen, ratten en soms slangen om te overleven. Ik heb vreselijke dingen gezien. De Japanners toonden geen begrip of empathie, niet eens menselijkheid. Elke keer als iemand een Jap zag, moesten we allemaal buigen en ‘arigato’ zeggen. Arigato betekent ‘dankjewel’, maar waarom moesten we de Jappen bedanken? Voor al het ‘heerlijke’ eten? Of de gezondheid van alle mensen daar? Of de goede slaapplekken? Een keer had een vrouw wat eten meegesmokkeld voor haar kinderen. Jammer genoeg werd ze gesnapt door een Jap en in elkaar getrapt voor de neus van spelende kinderen. Zo’n kleine vrouw door een grote Jap… Bedankt voor wat?’

Hoe was de aankomst in Nederland?
‘Eerst gingen we met de boot naar Colombo, althans, dat was ons verteld. In plaats daarvan gingen we naar Java. We moesten in hele lange rijen staan om in vrachtwagens te gaan zitten, alsof we vee waren. Na de reis ging ik bij mijn zus wonen in Batavia. Ik ben er stenotypiste geworden. Uiteindelijk werd het er te gevaarlijk voor mensen met een witte huidskleur, dus moesten we naar Nederland. Want als je ook maar een druppel Nederlands bloed leek te hebben, zou je vermoord worden, gespiesd door een vlijmscherpe speer of mes. Ik ging op de boot, helemaal alleen, en wel 30 dagen lang. In Napels werd ik op de trein naar Venlo gezet, waar ik mijn broer ontmoette. Helaas werd er in Nederland best hevig gediscrimineerd. Zo wilde ik een keer opstaan in de bus om mijn stoel aan een wat ouder iemand aan te bieden, maar die zei: je hoeft niet op te staan, ik wil je plaats niet, je stinkt. Naderhand is de discriminatie wel wat minder geworden.’

De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven hebben de teksten geschreven en de foto’s gemaakt.

Erfgoeddrager: Silke

‘Ze sprak geen woord Duits, maar bleef op de Duitsers inpraten’

Maud, Silke en Charlotte van de H.J. Piekschool in Wageningen interviewen de 87-jarige Cors Janssen. Toevallig tennist hij iedere week met de oma van Maud en Charlotte, die nichtjes zijn. Ook zingen ze in hetzelfde koor en een dag eerder was ze nog bij hem op bezoek. Nadat meneer Janssen galant van alle dames de jas heeft aangenomen, ontvangt hij glimlachend de complimenten van de meisjes over zijn mooie huis.

Zong u ook in de oorlog?
‘Ja zeker! Tijdens de tweede evacuatie belandden we eerst in De Kraats. Toen de Duitsers daar kwamen, zijn we naar Veenendaal gegaan en verbleven we in een school. De hygiëne was er slecht. We moesten ons wassen met Lysol, overal stonk het naar dat ontsmettingsmiddel. Daarna vertrokken we met een kar naar Leersum en sliepen we bij een klein kneuterig boertje. Daar was genoeg eten en drinken en het was er ontzettend gezellig. We hielden thuis veel van zingen en hadden een bundel met Katholieke liedjes. Als ’s avonds het licht uit moest voor de Duisters zongen we de hele avond. Het oude boerinnetje vroeg of onze kamerdeur open kon blijven. Ze vond het zo prachtig klinken.
Daarna moesten we verder naar Zeist. Dat was aan de verkeerde kant van de IJssel. Het was in de tijd van de Hongerwinter en in ons huis in Wageningen was nog voedsel; peulvruchten, aardappelen en weck. Met mijn moeder ben ik naar Wageningen gelopen om dat op te halen. Ze sprak geen woord Duits, maar bleef op de Duitsers inpraten dat we erlangs moesten en ze kreeg het voor elkaar! Met een karretje voedsel zijn we door de sneeuw weer teruggelopen naar Zeist.’

Waren jullie thuis actief in het verzet?
‘Nee, wij zelf niet. Maar ik weet dat er in Wageningen wel een heel actieve ondergrondse beweging was. In de winter van 1943 hebben ze een deel van het bevolkingsregister gestolen en verstopt bij De Wolfswaard, aan het einde van de Pabstendam. Zo konden de Duitsers er niet meer achter komen wie er Joods was. In hetzelfde jaar besloot het verzet om een gevaarlijke NSB’er te vermoorden. Ze beschoten hem met een revolver in de Kapelstraat, maar hij raakte enkel licht gewond. De NSB’er belandde in het ziekenhuis. Een verzetsman kwam hem verkleed als NSB’er een bloemetje brengen en schoot hem vervolgens alsnog dood.’

Was er een moment dat u heel bang was?
‘Heel bang was ik eigenlijk niet. We wisten gewoonweg niet wat oorlog was, wat er om ons heen allemaal gebeurde. Ook bij de evacuatie op 10 mei 1940 wisten we niet waar we heen gingen, hoe en voor hoelang. Nu heb ik hier twee communicatiemiddelen liggen. Toen was er natuurlijk geen internet en geen mobiele telefoons om mee te communiceren. Achteraf gezien zijn wij er als gezin goed vanaf gekomen. Een heel spannend moment was wel toen de V1 op het Roode Dorp viel, op 26 maart 1943. Mijn vader stond op dat moment dicht bij een raam. Dat raam brak, de scherven vlogen in het rond en hij kreeg glas in zijn gezicht. Hij moest een paar weken in het ziekenhuis blijven. Dat vond ik natuurlijk geen leuk moment. De explosie heb ik niet meegekregen. Ik sliep er gek genoeg doorheen, terwijl een deel van ons huis was ingestort.’

Erfgoeddrager: Silke

‘Ik ben op een schip naar Friesland gebracht’

Inez, Tim, Isa en Silke van basisschool ‘t Hunnighouwersgat rijden met Tims moeder naar West-Terschelling. Ze gaan op bezoek bij Neeke Doeksen-Kooyman, die woont in zorgcentrum De Stilen. Mevrouw Doeksen vindt het bezoek van de kinderen erg leuk. Het doet haar denken aan de tijd dat ze nog lesgaf op een basisschool.

Woonde u op Terschelling in de oorlog?
‘Nee, ik woonde met mijn ouders in Amsterdam. Mijn grootouders woonden wel op Terschelling, zowel van mijn vaders als van mijn moeders kant.’

Wat kunt u zich nog herinneren van de Hongerwinter?
‘Ik weet nog dat we in Amsterdam naar de gaarkeuken gingen. Daar hadden ze een grote lepel om het eten op te scheppen. Toen het steeds moeilijker was om voedsel te halen, ben ik met andere kinderen op een schip naar Friesland gebracht. Daar heb ik langere tijd op een boerderij gewoond. De mensen waren heel lief voor mij. Sinds kort weer heb ik zelfs contact met een van de kinderen van dit gezin. Mijn opa’s en oma’s van Terschelling stuurden me ansichtkaarten om me te steunen. Ik was immers nog maar 7 jaar oud en had mijn ouders niet bij mij in de buurt om me te helpen.’

Waar waren uw ouders?
‘Zij bleven de winter in Amsterdam en vingen daar zeemannen op van de eilanden die op doorreis waren. Mijn vader voer in de oorlog ook op een schip, en is maar even met verlof geweest. Na de oorlog kwam hij gelukkig terug voor een langer verlof.’

 

Erfgoeddrager: Silke

‘Ineens leek het of we het Wilhelmus hoorden’

Het is een spannende ochtend voor Edith, Silke en Elise. Op de fiets naar Leeuwarden, onderweg naar mevrouw Van Dijk, de oma van juf Amber. ‘Dag dames, leuk dat jullie er zijn’, zegt mevrouw Van Dijk bij binnenkomst. Eerst een glas limonade en iets lekkers voordat het interview kan beginnen.

Vindt u het moeilijk om over de oorlog te praten?
‘Ik vind het niet moeilijk om erover te praten. Er was wel veel spanning, maar wij hadden het nog best goed. We sliepen in de bedstee. Op een dag kwam mijn vader om te vertellen dat er een meisje bleef slapen. Dat meisje zou wel geheime stukken hebben rondgebracht. Ik kende haar niet en toch kwam ze gewoon bij mij slapen. We hadden geen logeerbed ofzo. Ze zou wel in het verzet gezeten hebben. Ik was 14 in de oorlog en moest eigenlijk naar een andere school, maar dat wilde ik niet. ‘Al gooien ze bommen op mij, dat wil ik niet’, zei ik tegen mijn moeder. Dus toen ben ik kindermeisje geworden. Het jongetje waar ik op paste was Joods. Hij was 3 jaar. Eerst ging ik wel met hem wandelen. Maar in de winter kon hij niet meer in de kinderwagen. Later kon ik niet meer met hem wandelen.’

Had u ook onderduikers in huis?
‘Mijn broer moest werken in Duitsland, als kapper, want dat was zijn vak. Hij is naar Duisburg gestuurd, dat is vlak over de grens in het Rührgebied. In fabrieken werden veel bommen gemaakt. Die fabrieken werden vaak ‘s nachts door de Engelsen gebombardeerd. Hij vond het daar zo naar dat hij tijdens een verlofperiode niet meer terug wilde. ‘Ik ga onderduiken’, zei hij. Mijn broer heeft eerst bij een boer gezeten, maar toen dat niet meer kon kwam hij thuis. Hij mocht nooit naar buiten. Alleen als het donker was ging hij wel eens naar de overkant. We hadden geen licht of elektriciteit, alleen wat kaarslicht, heel sober. Op een avond werd er aangebeld. Niemand wist wie dat kon zijn. Het waren ‘foute’ mensen, op zoek naar onderduikers. Mijn broer was toen net niet thuis, hij was even naar de overkant. Gelukkig precies op het goede moment. Anders was hij meegenomen.’


Ziet u nog beelden voor u van de oorlog?

‘Ik weet nog dat er een dode soldaat op de hoek van de straat lag. Ik ben zo over hem heen gestapt. Verder heb ik van de oorlog zelf weinig beelden, maar wel van toen we net bevrijd waren. We woonden in Groningen en zijn op zondag bevrijd. Er was veel gevochten en veel lag plat door bombardementen. Dat weet ik nog wel. We zaten aardappelen met boontjes te eten, met een stukje vlees van de geit. Ineens leek het of we het Wilhelmus hoorden. We zijn toen op het geluid af gegaan. Ik weet nog goed dat we onderweg een foto van Hitler tegen kwamen, die heb ik toen kapot getrapt. Ik haat Hitler.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892