Erfgoeddrager: Siënna

‘Gelukkig heeft de rechter mijn zus aan ons toegewezen’

Marian Schaap (1944) vertelt dat ze twintig jaar geleden wel eens met een parachute uit een vliegtuig is gesprongen. Tarik, Berkay, Fuan, Livia en Siënna vinden dat heel stoer en zouden dat zelf ook wel durven. Maar of ze net als Marians ouders ook een onderduiker in huis zouden nemen tijdens de oorlog? Dat durven de leerlingen van ICBS De Windroos niet, denken ze.

Kende u ook Joodse mensen?
‘Mijn zus is Joods. Ze is tijdens de oorlog – in 1942 – geboren. Haar vader was handelaar en haar moeder naaister. Toen mijn zus tien maanden was, kregen haar Joodse ouders een oproep om zich te melden bij de Hollandsche Schouwburg. Kennelijk hebben de Duitsers niet geweten dat er een baby in huis was. Alleen haar ouders kregen een oproep, maar zij niet. Op het laatste moment kon haar moeder haar afgeven bij de bovenbuurvrouw; met een dekentje, hun trouwboekje en een foto. Via het verzet is ze bij mijn ouders in Zaandam gekomen. Mijn ouders hadden bij de Protestantse kerk aangegeven dat ze een onderduiker in huis wilden nemen. Tegen de mensen om ons heen zeiden ze dat ze een nichtje uit Zeeland in huis hadden. De meeste mensen geloofden dat, want we zijn gelukkig nooit verraden. Anders had ik hier ook niet gezeten. Achteraf zeiden een paar mensen dat ze het wel wisten.’

Hoe is het afgelopen met de ouders van uw zus?
‘Mijn ouders hadden foto’s laten maken van mijn zusje, zodat ze aan haar biologische ouders konden laten zien hoe ze door de jaren heen gegroeid was als ze terug zouden komen. Aan het einde van de oorlog hoopten we dat haar ouders terug zouden komen, maar ze kwamen helaas niet. Ze zijn via kamp Westerbork afgevoerd naar kamp Sobibor in Polen. Daar zijn ze vermoord in de gaskamers. Ook haar grootouders, ooms en tantes hebben het niet overleefd. Alleen één oom, maar die is nooit meer de oude geworden. Na de oorlog spande de Joodse gemeenschap een rechtszaak aan. Ze vonden dat mijn zusje bij Joodse mensen moest opgroeien en niet in een Protestants gezin. De rechter heeft haar gelukkig aan mijn ouders toegewezen, want ze was als baby al bij ons. De Joodse gemeenschap ging in hoger beroep. Ook die rechter zag dat wij bij elkaar hoorden en dat je ons niet uit elkaar moest halen.’

Wie was uw held in de oorlog?
‘Naast al die mensen die in het verzet zaten, vond ik mijn vader en moeder helden. Zij hebben mijn zus in huis genomen, ze hebben illegale kranten verspreid. Ik vind dat moedig. Het is makkelijker om weg te kijken. Als je de andere kant op kijkt, zie je het niet. Ik weet niet of ik het zou durven. Waarom mijn ouders het wel deden? Mijn vader had een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Hij vond het niet kunnen dat al die onschuldige mensen gewoon werden opgepakt en weggevoerd. En vroeger was het zo dat als de man of vader iets wilde, dan gebeurde dat gewoon.’

Waarom vertelt u dit verhaal?
‘Ik vind het belangrijk dat we niet vergeten wat oorlog met mensen doet, hoeveel verdriet dat teweegbrengt. We mogen niet zomaar toekijken hoe al die mensen om het leven worden gebracht of mishandeld. Nu gebeurt hetzelfde met vluchtelingen uit Oekraïne. Veel mensen willen hen niet hier, omdat er al een tekort aan huizen is. Stel je voor dat je zelf op de vlucht moet, omdat je bang bent dat je doodgaat of omdat de boel beschoten wordt. Zou je dan niet willen dat er een land was dat een plekje voor je heeft? Ik hoop dat we gewoon een beetje aan elkaar denken en niet zo hard oordelen. Deze oorlog is al heel lang geleden, maar er zijn nog steeds mensen die er last van hebben. Mijn zus heeft er nooit over willen praten of er iets over gevraagd. Ik heb alles uitgezocht over haar ouders en haar verleden. Toen ze het later jammer vond dat ze niks wist, heb ik haar veel kunnen vertellen. Zelfs nu vindt ze het nog moeilijk om erover te praten. Wel heeft ze één keer een interview gegeven aan een journalist voor een boek over onderduikers in de Zaanstreek. Ik ben er nog steeds verbaasd over dat ze dat heeft gedaan.’

Erfgoeddrager: Siënna

‘Wij Joodse kinderen waren een ruilmiddel’

Als Amber, Sami, Shakira en Siënna aanbellen bij het gebouw waar Marita Simons-Deen woont, doet de huismeester open en loopt met ons naar de lift. Boven staat de deur al open. De kinderen zijn onder de indruk van de huiskamer vol boeken, over de oorlog onder andere en van haar schoonmoeder, concertpianiste en schrijfster Ida Simons. Terwijl ze limonade voor de kinderen haalt, geeft ze hun de opdracht om in de lijst van onbekende Joodse kinderen haar naam te zoeken. Marita Simons-Deen, die in februari 1942 geboren werd, is een van die meer dan vijftig zogenoemde onbekende kinderen die – op een na – drie concentratiekampen overleefden.

Wat is er met uw familie gebeurd in de oorlog?
‘Omdat we Joods waren en er vanaf 1942 steeds meer Joodse mensen naar Auschwitz werden gedeporteerd, lieten mijn ouders mij direct na mijn geboorte onderduiken op een adres in Amsterdam, zodat als zij opgepakt zouden worden, ik zou kunnen blijven leven. Veel van mijn familie, ook mijn ouders, zijn opgepakt en naar Auschwitz gebracht. De meesten hebben het niet overleefd. Mijn moeder, Grete Kaufmann, wel. Zij heeft alle verschrikkingen die je je kunt voorstellen meegemaakt. Concentratiekamp Auschwitz, een dodenmars naar een ander kamp, kamp Breslau-Hundsfeld, wéér een dodenmars, kamp Bergen-Belsen. In dat kamp hoorde ze dat ik daar ook gezeten had. Maar dat kon niet, dacht ze, want ik zat ondergedoken. Mijn vader, Louis Deen, werd vanuit Auschwitz te werk gesteld in een concentratiekamp in Warschau. Hij moest daar lijken opruimen. Hij is daar overleden aan tyfus.’

Hoe kwam u in een kamp terecht?
‘Ik werd op mijn onderduikadres verraden door een NSB’er. In de oorlog kreeg je 7,50 gulden voor het verraden van een Joods persoon. Ik ben toen op kindertransport gezet en was een van de zogenoemde onbekende kinderen. Samen met vijftig andere kinderen kwam ik in een weeshuisbarak in kamp Westerbork terecht. Deze kinderen waren ook allemaal door hun ouders naar een onderduikadres gebracht in de hoop dat ze daar veilig zouden zijn en zijn daar net als ik verraden en opgepakt. Van Westerbork gingen we naar kamp Bergen Belsen. Vanwege de uitbraak van tyfus, een besmettelijke ziekte, moesten alle kinderen weg, zodat ze niet doodgingen. Dat heb ik nooit begrepen, want de Duitsers wilden toch dat de Joden doodgingen? Later hoorde ik de reden. Wij waren een ruilmiddel. De Duitsers waren in november 1944 de oorlog aan het verliezen en dachten: we moeten die kinderen bewaren, misschien kunnen we ze inzetten als ruilmiddel voor bijvoorbeeld krijgsgevangenen. En zo werden we naar een volgend, derde kamp gebracht in Theresienstadt. Daar werden de mensen niet vermoord, maar velen gingen er wel dood van honger en door ziektes. Ik kan me daar allemaal niets van herinneren. Ik heb nog heel veel vragen.’

Hoe was het om weer met uw moeder herenigd te zijn?
‘In mei 1945, ik was toen drie, werden we in Theresienstadt bevrijd door de Russen. Terug in Nederland werd ik herenigd met mijn moeder. We kwamen vlak bij het huis waar Anne Frank woonde voordat ze onderdook, op het Merwedeplein, te wonen. Mijn moeder heeft altijd goed voor mij gezorgd. Ze wilde graag dat het goed met me zou gaan en dat ik heel veel zou gaan doen, zodat ik een goed leven op kon bouwen. Ze wilde dat ik iets zou bereiken. Alles was er voor me, ik werd als een prinses verzorgd. Misschien was dat wel haar liefde. Maar ik heb nooit een warme band met haar gekregen. Over de oorlog en wat er gebeurd was, werd nooit gepraat. Ik heb nog zoveel vragen. Door wie ben ik als onderduikkind verraden? Hoe ben ik na de oorlog weer met mijn moeder herenigd? De laatste jaren houd ik me steeds meer met dat soort vragen bezig. Hoe meer ik weet, hoe meer ik nog wil weten.’

 

Erfgoeddrager: Siënna

‘De saamhorigheid tussen de achtergebleven vrouwen was enorm’

Liz, Siënna en Tijn van basisschool Pro Rege interviewden Tiny Aarssen, die in de zomer van 1943 is geboren, midden in de oorlog. Zij woonden met haar moeder en vijf broers op de Spilbergenstraat 5 op de hoek van de Postjesweg. Zelf kan ze de oorlog niet meer herinneren, maar de heftige verhalen heeft zij van haar moeder gehoord. Bijvoorbeeld over hoe zij als baby de oorlog bijna niet overleefde…

Wat deden uw ouders toen de oorlog begon?
‘Mijn moeder was huisvrouw, wij waren met zes kinderen thuis en mijn vader werkte in een jeneverstokerij. Ik was een baby dus ik heb er weinig van gemerkt. Wat ik allemaal vertel zijn eigenlijk de verhalen van mijn moeder. Tijdens de oorlog had Duitsland bijna al hun jonge mannen in het leger zitten. Zij hadden dus geen mannen meer over die in de fabrieken konden werken. Op een dag was mijn vader op weg naar zijn werk en werd plotseling van de straat gepluk. Voordat hij het wist zat hij in een vrachtwagen op weg naar Duitsland om daar aan het werk te gaan. Mijn moeder had geen idee waar hij was.’

Hoe wisten jullie uiteindelijk waar hij was?
‘Mijn broer werd op een dag aangesproken tijdens het buitenspelen door een Duitse soldaat. Hij vroeg naar mijn moeder. Zij verwees hem door naar de bovenbuurvrouw, want zij kreeg regelmatig bezoek van Duitse soldaten. Maar de soldaat wilde bij ons binnenkomen. Mijn moeder moest vast heel bang zijn geweest. Uit zijn laars haalde hij een briefje met wat geld. Dat bleek van mijn vader vandaan te komen. Bij ons thuis werd na de oorlog nooit hatelijk over de Duitsers gesproken, omdat wij wisten dat er ook goede mensen tussen zaten.’

Hoe was de sfeer in de straat tijdens de oorlog?
‘De straat was erg leuk, de vrouwen konden het allemaal heel erg goed met elkaar vinden. Waar ik nu woon, stonden vroeger boerderijen en waren omringd met slootjes. De vrouwen gingen ’s nachts in een sloot staan en stolen vervolgens groente en fruit van het land. Zij namen een heel groot risico want na 11 uur ’s avonds mocht je niet meer op straat komen. Mijn moeder al helemaal, zij was zwanger van mij en mijn vader was destijds al weggevoerd naar Duitsland. Mijn moeder was sowieso een dappere vrouw. Zij heeft een tijdje een Joodse man verstopt onder een hoop dekens. Hij werd achterna gezeten door de Duitsers en heeft toen een paar dagen bij ons ondergedoken gezeten terwijl de Duitsers binnenkwamen om hem te zoeken. Als iemand in nood is, doe je dat.’

 

Hadden jullie veel honger en kou tijdens de Hongerwinter?
‘Tijdens de Hongerwinter ontdekte men dat tussen de tramrails houten blokjes gevestigd waren die je goed kon gebruiken voor de kachel. Aan alles was een te kort, zo ook aan hout. Veel mensen haalden stiekem die houten blokjes weg. Mijn broer was destijds tien en hij wilde meehelpen. Mijn moeder vond het maar niks, maar hij is wel gegaan. Samen met buurmannen ging hij de houten blokjes jatten. Totdat de politie eraan kwam. Al die mannen die daar bezig waren, werden tegen een muur aangezet. Om de beurt werden zij doodgeschoten. Naast mijn broer werden twee mannen doodgeschoten. Daar heeft hij echt een trauma aan overgehouden. Net zoals het te kort aan hout was er ook een groot te kort aan voedsel. Als baby was ik heel mager. Ik woog met negen maanden maar negen pond. Bij de dokter kreeg mijn moeder te horen dat ik het niet zou overleven. De slager in de buurt had ook net een baby gekregen. Mijn moeder ging langs, want zij dacht dat ik het met bouillon wél zou redden. Daarom mocht ze van de slager elke dag vlees halen om bouillon van te maken. En het werkte! Toen de oorlog was afgelopen mochten wij als buurtkinderen op de Orteliuskade bij de boerderij van Jan van den Broek een halve liter melk halen. Jan is de vader van Dirk van den Broek, daarom doe ik nog steeds altijd mijn boodschappen daar.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892