Erfgoeddrager: Siebe

‘Mijn opa was onderwijzer maar in de avonden vervalste hij persoonsbewijzen’

Kees, Siebe, Vesper, Sophie en Ivo ontmoeten Frank Meelker, die het oorlogsverhaal vertelt van zijn opa. De leerlingen van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost luisteren aandachtig als hij zegt dat zijn opa een dappere man was. ‘Hij was erg overtuigd van zijn eigen ideeën, hij zag zijn taken en acties als een menselijke plicht.’

Wat kunt u vertellen over uw opa?
‘Ik heb mijn opa niet gekend. Hij is in januari 1945 omgekomen en ik ben geboren in 1954, dus ik heb het met hem nooit over de oorlog kunnen hebben. Thuis hadden we het wel over hoe vreselijk de oorlog was. Mijn moeder was een jaar of 9 toen mijn opa werd opgepakt door Duitse soldaten en later omkwam in een kamp. Ze heeft daar een trauma aan overgehouden. Ze was erg verdrietig omdat ze opgroeide zonder vader. Ik wist niet precies waarom mijn opa was opgepakt en mijn moeder wist dat ook niet want zij was destijds nog maar een klein meisje. Pas in 1998 toen er een journalist voor de deur stond en een boek schreef over de verzetsgroep ‘Gerretsen’, kwam ik erachter wat mijn opa allemaal had gedaan en ik was daar best onder de indruk van.’


Wat heeft uw opa gedaan?
‘Hij hielp al vluchtelingen uit Duitsland voordat de oorlog er was. Toen Hitler aan de macht kwam, wilden veel Duitsers al naar Nederland vluchten, zij waren tegen het fascistische Duitsland. Maar Nederland liet niet iedere vluchteling binnen. Mijn opa hielp hen in het geheim. Hij zat in verzetsgroep ‘Gerretsen’ en zij vervalsten persoonsbewijzen en voedselbonnen. Ze deden dit stiekem ‘s avonds in een school in de Transvaalbuurt waar mijn opa onderwijzer was. Overdag werkte hij als onderwijzer en in de avond werkte hij met andere verzetsstrijders aan de vervalste documenten of ging hij op zoek naar mensen die het konden vervalsen en die hij kon vertrouwen. In de school verbleven ook stiekem onderduikers.

‘Mijn opa en zijn verzetsgroep hebben ongeveer 10.000 persoonsbewijzen vervalst. De groep bestond uit zo’n tien tot twintig mensen in Amsterdam. Het vervalsen van persoonsbewijzen is niet heel makkelijk, want de Duitsers kwamen vaak met een nieuw persoonsbewijs. Dan moesten mijn opa en zijn mensen dat weer zien te vervalsen met andere inkt en ander papier. Er kwam heel wat bij kijken om zoiets goed te doen.’

Door wie is uw opa verraden?
‘Mijn opa had voor een Joodse-Duitse man een vervalst persoonsbewijs gemaakt. Deze man werd opgepakt en verhoord en heeft toen mijn opa verraden. Hij had heel veel mensen verraden. Na de oorlog is hij ook opgepakt, maar hij heeft geen strenge gevangenisstraf gekregen. Mijn opa werd opgepakt voor de ogen van mijn moeder, en mijn oma stond er daarna alleen voor met zes kinderen. Hij werd eerst gebracht naar een kamp in Amersfoort en daarna werd hij gestuurd naar kamp Westerbork waar hij moest werken. Maar ook in Westerbork was mijn opa altijd bezig om mensen te helpen een hart onder de riem te steken. Hij las voor, vertelde verhalen, las poëzie. In de verzetsgroep was zijn schuilnaam ‘Marsman’ geweest. Ik denk wel dat mijn opa zich ontzettend eenzaam voelde in het kamp en dat hij ook wel bang was. Het is niet niets om een vrouw met zes kinderen achter te moeten laten.

Na kamp Westerbork werd mijn opa naar Auschwitz gebracht. Hier werd er gevraagd wie er naar een ander kamp wilde gaan, dichtbij Frankfurt want daar was een nieuwe kamp. Ze zochten nog bouwvakkers. Mijn opa had zich hiervoor opgegeven want hij wilde niet in Auschwitz blijven, ook al was hij een onderwijzer en geen bouwvakker. In het nieuwe kamp is hij door de slechte omstandigheden – weer, slecht eten, geen drinken, zwaar werk, geen warme kleding – om het leven gekomen.’

Wat deed uw oma in de oorlog?
‘Mijn oma zorgde niet alleen voor haar kinderen tijdens de oorlog, zij had ook nog onderduikers in huis, dus je kunt makkelijk zeggen dat het daar een volle bak was. Op een dag was er een razzia in Amsterdam: alle Joden werden uit hun huis gehaald. Bij een Joods stel werden de ouders uit huis gehaald terwijl hun 2-jarige dochter in een kast lag te slapen. Dat meisje had niets gemerkt. De buren vonden het zielig en brachten haar naar de ‘Joodse schouwburg’, een plek waar de Joden werden verzameld voordat ze werden weggevoerd. Mijn oma hoorde het verhaal over het meisje en heeft haar bij de schouwburg opgehaald en mee naar huis genomen. Ze bleef hier tot na de oorlog en werd daarna herenigd met haar vader. Uiteindelijk zijn ze naar Australië geëmigreerd. Het meisje leeft nog, en af en toe spreek ik haar en dan heeft ze het over haar ‘moeder’, dus mijn oma, want voor haar was zij haar moeder.’

Erfgoeddrager: Siebe

‘Hé, jij bent een sterke kerel, kom maar mee, zeiden ze tegen mijn vader’

Nicky, Isolde, Siebe en Sem van de Van den Brinkschool gingen met de bus naar Bennekom om meneer Wout Hol te interviewen. Hij was pas drie weken oud toen de oorlog begon, maar kan wel heel veel vertellen over deze periode. Hij en zijn familie woonden eerst in Bennekom, op een boerderijtje aan de Mansholdlaan. Tijdens de tweede evacuatie kwamen ze in Ede terecht. 

Hadden jullie onderduikers?
‘Nee, maar mijn vader is wel; ondergedoken. Op een zondagmorgen ging de familie naar de kerk in Ede. Ik hoefde niet mee omdat ik nog geen zes was. Toen mijn vader uit de kerk kwam, werd hij opgepakt. Er stonden Duitse soldaten te wachten en die zeiden: “Hé, jij bent een sterke kerel, kom maar mee”. Ik zie nu nog mijn moeder voor me met tranen in haar ogen. Ze was heel bang omdat je niet wist wat er met hem zou gebeuren. Hij was meegenomen naar Mooiland. Dat ligt tussen Wageningen en Leersum. Daar werden jonge mannen naartoe gebracht en ingezet om te gaan werken. Mijn vader moest op de militaire begraafplaats werken. Maar het lukte hem om na paar dagen te ontsnappen. Tijdens het afmarcheren na het werk is hij, toen niemand keek, met een vriend in de bosjes gesprongen. Ik herinner me nog heel goed dat mijn vader er weer was op een morgen. De rest van de oorlog moest hij wel heel afgezonderd gaan leven, dus hij was een soort van ondergedoken.’ 

Maar waren jullie niet bang dat hij zou worden ontdekt?
‘Ja, en één keer ging het bijna mis. Toen was er luchtalarm in Ede vanwege de luchtgevechten. Toen dat alarm begon, reed er een officier van het Duitse leger op zijn paard dicht bij ons evacuatieadres. En als er luchtalarm is, dan moet je wel kijken dat je zo snel mogelijk gaat schuilen. De officier reed zo met zijn paard bij ons het erf op, de koeienschuur binnen. Daar zat mijn vader verstopt. Gelukkig was hij nog net op tijd om zich te verstoppen in de slaapkamer. Hij was echt heel bang; ik zie hem nog rillen van angst. Maar de officier was helemaal niet geïnteresseerd in mijn vader. Hij was zelf heel bang en wilde vooral zichzelf en zijn paard in veiligheid brengen.’

Heeft u nog iets geheims gedaan in de oorlog?
‘Op de boerderij in Ede had  den wij een houtmijt. Dat is op elkaar gestapeld hout om te stoken. Wij hebben die van ons een keer helemaal afgebroken en opnieuw opgebouwd met een lege ruimte erin. Daar hebben we toen alle fietsen ingezet en die hebben daar gestaan tot de bevrijding. Ook al konden wij ze niet gebruiken in die periode, het was toch een heel fijn gevoel te weten dat we ze veilig hadden verstopt.’

           

Erfgoeddrager: Siebe

‘Kinderen kunnen er niets aan doen wat hun ouders hebben gedaan‘

Sem, Nicky, Isolde en Siebe van de Van den Brinkschool komen binnen bij mevrouw Hennie Randewijk die direct vraagt of ze een koekje willen. Er is nog wat over sinds het laatste bezoek van haar kleinkinderen. ‘Dat zijn zulke snoeperds. Je kan je eigen niet bewegen of ze zitten aan de trommel. Die hebben de oorlog niet meegemaakt, maar ze hebben wel honger’. Mevrouw Randewijk was 12 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde toen met haar drie zussen en ouders in de buurt van de de Harnjesweg.

Hoe zou u de oorlog in één woord omschrijven?
‘Mensonterend. Als ruzie om een spijker. Iedereen wil maar meer meer meer.’

Moest uw vader voor de Duitsers werken?
‘Nee, mijn vader was al te oud. Mijn man wel. Ik leerde hem voor de oorlog op school kennen. We gingen altijd samen tollen. Hij is zomaar op een zaterdag meegenomen naar Duitsland om daar te werken. Na anderhalf jaar zag hij kans te vluchten. Hij had aan een bewaker twee kilo Nederlandse koffie beloofd als hij één keer naar huis mocht gaan. Nederlandse koffie was heel geliefd bij de Duitsers. Daarna was hij natuurlijk foetsie. Hij kwam in een overall zonder onderbroek thuis en is nooit meer teruggegaan.’

Heeft u iemand van de SS gekend?
‘De man van onze buurvrouw tijdens onze tweede evacuatie in Ede zat aan het front bij de SS. Zij waarschuwde ons altijd voor razzia’s waarover zij werd ingelicht door haar contacten bij de SS. Na de bevrijding werd ze meegenomen met de ondergrondse – dat is de verzetsbeweging -, en moest ze, hoogzwanger, met een tandenborstel de trappen schrobben. Toen heb ik, snotneus die ik was, tegen de burgemeester gezegd dat dat niet eerlijk was en dat ze ook veel mensen had gered.’

Denkt u nog veel na over de oorlog?
‘Ja, ik denk vooral na over dat het typisch is dat het grote geld nooit werd aangetast, maar wel de armere woonwijken. Het enorme dure gebouw bij de Enka en de villa’s in het Belmonte waar de Duitsers zaten, werden nooit geraakt. Het rode dorp dan weer wel, door een rakettest van de Duitsers. En dat in Lunteren gelovige boeren die in hele grote boerderijen met mooie tuinen woonden het in hun hoofd haalden om 2,50 gulden voor een ei te vragen aan mij als kind dat alleen wat vodden aan had. Wij hadden niks meer na de oorlog. We hadden een huishouden zonder spullen. Ik heb 25 jaar als vrijwilliger bij het Rode Kruis gewerkt. Juist door wat ik heb meegemaakt in de oorlog, vind ik dat zo’n belangrijke organisatie. Je moet zorgen voor je medemens die het minder heeft.’

Denkt u nog wel eens aan de Duitsers?
‘Toen ik een paar jaar terug met mijn dochter en schoondochter in Keulen was, kon ik het niet laten. Voor een etalage stond een fiets die niet op slot zat; die pakte ik, voor de lol. Ik dacht dat die meiden allebei ter plekke een kind kregen, zo gilden ze. Ze zeiden: ‘Ma, je komt nog in de gevangenis!’ Eigenlijk moet ik ophouden met een hekel hebben aan alle Duitsers. Kinderen kunnen er niets aan doen wat hun ouders hebben gedaan. Zoals nu met die aanslag in de tram in Utrecht. Je kan niet ook niet de hele Turkse bevolking kwalijk nemen voor wat één idioot heeft gedaan.’

De kinderen moesten na het gesprek rennen om nog op tijd voor de bus naar gym te zijn. Maar had mevrouw Randewijk die fiets nou echt gestolen? Nee, dat was maar een grapje!

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892