Erfgoeddrager: Sebas

‘Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker’

Mien Boogers en haar man staan al klaar bij de voordeur als Ava, Isis, Jip en Sebas uit de auto klimmen. De leerlingen van basisschool de Talisman uit Eindhoven zien in hun ooghoeken de speeltuin die in het park voor het huis ligt, maar kiezen er zonder te twijfelen voor om naar binnen te gaan. Er is limonade, zelfs bitter lemon. Meneer Boogers zegt dat de koffie nog doorloopt en komt later met een dienblad de kamer binnen. Als iedereen te drinken heeft, stellen de kinderen zich netjes voor. En dan beginnen ze met vragen stellen, eerst voorzichtig, maar daarna gaan ze helemaal los.

Hoe merkte u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was toen nog heel klein, 4 jaar, maar ik wist het wel. Op een zondagmorgen was ik met mijn vader naar de kerk gegaan en toen vloog er een hele formatie vliegtuigen over. Over de Boschdijk kwamen allemaal militaire vrachtwagen gereden, dat was vroeger de weg van Eindhoven naar Den Bosch. En mensen keken naar boven en zeiden: ‘De Duitsers komen, nou is het oorlog’. Dat was mijn eerste kennismaking met de oorlog. Ik was toen nog niet bang, maar de mensen om mij heen wel.’

Dacht u toen die vliegtuigen overvlogen ‘oh, dit is vet’?
‘Ik had wel schrik van vliegtuigen, want waar wij woonden is ook een bom gevallen. Dus iedere keer als er een vliegtuig overkwam, rende ik snel naar huis. Aan de overkant van de straat, bij de overburen, hadden ze een schuilkelder. Daar gingen wij vaak schuilen. Maar op een keer ging het luchtalarm af en zei mijn moeder: ‘Nee, we gaan er niet heen, we gaan naar onze eigen schuilkelder’. Die had mijn vader zelf gemaakt. Dat was een diepe greppel, in het zand, met daarover planken en graszoden. En toen is op het huis van de overburen een bom gevallen. Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker van al het stof en gruis dat door de lucht vloog. Het werd mistig en je zag niets meer.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op een zaterdag stond ik voor het raam naar buiten te kijken. Mijn moeder had net een grote pan pap op tafel gezet. Plotseling vloog het raam eruit. Ik dacht: wat zijn mijn handen toch nat? Toen ik keek, zaten mijn handen onder het bloed. Met een pincet haalde mijn vader de scherven eruit. In de pap was glas gekomen dus die moest worden weggegooid. Voor onze ramen werden planken gezet. Vlakbij was een V2 bom gevallen, een rij huizen was weggevaagd. Later hoorde ik dat schoolkinderen waren overleden. Wij hebben geluk gehad… Ik zat op school in de buurt van het centrum. In de Kruisstraat is een rij huizen gebombardeerd en ook kinderen in mijn klas zijn toen overleden. Ze zijn in één groot graf begraven. Het graf is op de Antonius-begraafplaats te vinden. Het heeft een stenen monument.

Er is ook een keer een man overleden tijden een bombardement. Die man is later opgehaald met een platte kar. Wij mochten niet kijken, maar we keken toch stiekem. Ik zag de voetjes van die man onder het laken uitsteken. En dat vond ik heel eng.’

Hoe ging de bevrijding?
‘Mensen waren allemaal heel blij. Over de Kruisstraat kwamen de bevrijders binnen. Wij woonden in een zijstraat daarvan. Voor de vrachtwagens uit liepen mensen met grijsgroene pakken om te kijken of andere mensen zich verscholen hadden, zoals NSB’ers. Als ze iemand vonden, moest die met zijn handen in zijn nek voorop gaan lopen. Mensen stonden te dansen. Plotseling vielen er lichtkogels uit de lucht. Iedereen dacht dat het bij het feest hoorde, dat het vuurwerk was. Toen werd er verteld dat het niet goed was, dat je naar binnen moest… De Duitsers gingen misschien wel bommen gooien. Ze hebben toen de gehele binnenstad gebombardeerd.’

Erfgoeddrager: Sebas

‘Ik keek naar mijn vader omhoog; die stond te huilen. Op dat moment is voor mij de oorlog begonnen’

Met de airco op standje extra rijden Sil, Quinn, Romy, Sebas van Basisschool Tamarinde richting Oostzaan. Thuis bij Jan van der Linden krijgen ze  koude chocomel  en zijn vrouw Marijke van der Linden deelt heerlijke slagroomsoesjes uit. Het interview kan beginnen. Meneer van der Linden  woonde in de tijd van de oorlog in de Bloemenbuurt van Amsterdam Noord. Geboren in 1936, broertje in 1944 en was 3  toen de oorlog begon. Toch herinnert hij zich nog heel veel, omdat de oorlog veel indruk op hem heeft gemaakt.

Hoe kwam u erachter dat er oorlog was?
‘Dat is terugkijken. De oorlog begon voor mij met de zogenoemde mobilisatie. Alle mannen die ooit in het leger hebben gezeten of een legeropleiding hebben gehad, werden opgeroepen. Mijn vader kwam in 1939 in Velzen terecht. Mijn moeder en ik gingen hem op 15 mei 1940 bezoeken. We stonden ergens in IJmuiden op een heuvel met uitzicht op de haven. Toen zagen we  een rij Duitse auto’s voorbij komen en er stapten allemaal mannen uit. Ik keek naar mijn vader omhoog; die stond te huilen. Op dat moment is voor mij de oorlog begonnen al besefte ik dat toen nog niet, ik was nog net geen 4 jaar.’

 Is er dichtbij u een bom gevallen?
‘We woonden vlakbij de Fokkerfabriek waar in de oorlog vliegtuigen werden gemaakt en gerepareerd voor de Duitsers. Op een zaterdagochtend voordat ik naar school zou gaan, leek het alsof er op zolder een zak aardappelen werd leeg gegooid: boemerdeboem. En we stonden helemaal te schudden alsof er een aardbeving was. We keken elkaar angstig aan, wat gaat er nog meer gebeuren. Dit was het eerste bombardement op Fokker en dat ging helemaal mis. Alle bommen kwamen in de woonwijken terecht, dus er zijn een heleboel huizen beschadigd en mensen omgekomen. Fokker is totaal drie keer gebombardeerd. De school was het derde bombardement dat ik heb meegemaakt. Daarom kregen we later les in een ander gebouw.
Als er luchtalarm was kwamen de moeders vaak gelijk naar de school toe om de juf en de kinderen bij te staan.’

Wat was het spannendste moment in de oorlog?
‘Vroeger had je de Jodenbuurt. Daar woonden allemaal Joodse mensen. Mijn oma woonde op de Schippersgracht, daar om de hoek. In 1943 waren mijn tantes ongeveer 20 jaar en zij zagen dat alle Joodse mensen die ze kenden uit de buurt, uit hun huizen werden gehaald. Er was een razzia gaande. Ze werden allemaal naar de Schouwburg gebracht om vervolgens afgevoerd te worden naar Duitsland. Mijn oma was een beetje nieuwsgierig, ze ging naar beneden en ze wilde op straat kijken, ze deed de deur open en toen keek ze recht in de ogen van een Duitse soldaat die meteen mee naar boven ging. En hij begon gelijk het hele huis te doorzoeken om te kijken of wij ook Joodse mensen of onderduikers in huis hadden. Dat was een heel spannend moment.’

Uw vader had iets schokkends meegemaakt, wat was dat?
‘Voorjaar 1945. Mijn vader zou op voedseltocht naar de  Anna Paulowna polder. Er werd aangebeld en daar stond mijn vader in paniek voor de deur. Hij nam mij mee naar boven en duwde mij de keuken in. Mijn ouders gingen de woonkamer in en hebben daar een tijd gezeten. Ik wist niet wat er was gebeurd. Later heb ik gehoord dat er een executie was geweest. Voorbijgangers moesten toezien hoe tien jonge mannen van een vrachtwagen werden geschopt, getrapt en geranseld. Ze werden in een rij gezet en gefusilleerd door de Duitsers. Mijn vader was een van die voorbijgangers. Toen hij wegfietste was de  weg bezaaid met lege hulzen die onder zijn banden vandaan spatten. Hij heeft zich wezenloos gefietst en dat was het moment dat hij thuiskwam. Hij was zo overstuur, hij moest door mijn moeder gekalmeerd worden. Mijn moeder wilde niet dat ik dat zag en daarom stopte ze mij in de keuken, uit bescherming.’

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Sebas

‘Met een koffertje vol zomerkleren vertrokken we in de winter naar Nederland’

Met zijn vijven zitten Sebas, Donny, Gala, Narjiss en Jesse van Het 4e Gymnasium in een kleine ruimte om Cornel Baumbach heen. Door alle vragen die hij krijgt, komen de herinneringen van een warme jeugd in Jakarta los. Cornel is in de zomer van 1949, voor de onafhankelijkheid, geboren. Zijn ouders kozen ervoor om daar te blijven; ze hadden een prettig leven en geen last van de onafhankelijkheidsstrijd die had gewoed.

Wat weet u over uw voorouders?
‘Mijn familie kwam rond 1840 uit Duitsland naar Indië. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had mijn grootvader het voordeel dat hij een Duitse achternaam had. Hij was net als iedereen geïnterneerd in kampen, maar ‘Baumbach’ mocht het kamp uit. Is het goed, is het fout? Ik weet het niet. Als ik in een kamp zou zitten en iemand zegt dat ik eruit mag, dan zou ik wel gaan. Mijn moeder zat wel in een kamp met mijn oudere broer en mijn vader ergens in Birma. Na de onafhankelijkheid bleef voor ons alles zoals het was. Ik ging naar een internaat, omdat mijn ouders veel moesten reizen. De school was gemengd met Indische en Indonesische kinderen. Ik ben door een baboe grootgebracht. Haar zoontje Boike was even oud als ik. Dat was mijn beste vriend. Toen ik naar Holland moest, moest ik hem achterlaten. Ik had daar heel erg verdriet van.’

Waarom kwam u naar Nederland?
Soekarno – de toenmalige president van Indonesië – vond dat Nieuw-Guinea bij Indonesië moest horen, maar Nederland wilde het houden. Al onze bezittingen werden ingenomen door de staat. We mochten een koffertje per man inpakken en vertrekken. We kwamen tegelijk met een hoop andere Indische Nederlanders aan op Schiphol. We hadden twee koffertjes zomerkleding bij ons. Ik was 8 jaar en ik zal nooit vergeten dat het sneeuwde. Ik had nog nooit sneeuw gezien. Van het Rode Kruis kregen we sjaals en mutsen. We gingen eerst naar een legerkamp in Budel. De volgende morgen werden we met een bus naar Maastricht gebracht. Daar moesten we naar een pension.’

Moest u zich veel aanpassen toen u in Nederland kwam?
‘Mijn moeder keek uit het vliegtuig naar beneden en zei: ‘Kijk wat een leuke schattige schuurtjes met allemaal rode dakjes.’ Mijn vader zei: ‘Dat zijn huizen, daar wonen mensen.’ Dat kon mijn moeder niet geloven, dat mensen in zo’n klein huisje wonen. En toen kregen we een flatje. M’n moeder ging zitten en m’n vader zei: ‘Zou je niet eens wat gaan doen. Er zijn geen baboes hier hoor!’ Mijn ouders werkten allebei in de horeca, dus ze kwamen laat thuis. Op het internaat in Jakarta had ik altijd vriendjes en vriendinnetjes en hier was ik opeens alleen. Maar op school raakte ik snel bevriend met Molukse kinderen en ik kreeg ook Nederlandse vriendjes, die stelden allemaal vragen: ‘Woonden jullie daar in hutjes? Aten jullie de hele dag bananen?’ Ze hadden geen idee en ze vonden het leuk om weer eens andere verhalen te horen.’

Heeft u nog geprobeerd contact te krijgen met uw vriend in Indonesië?
‘Ik ben ooit teruggegaan met mijn dochter. De oude buurt is er niet meer. Ik heb wel het internaat waar ik zat gevonden, maar dat is omgetoverd tot een kantoor van de regering. Boike heb ik niet kunnen vinden. Ik heb nog een fotootje waar ik met hem voor Sinterklaas sta. We waren onafscheidelijk. Maar ja, helaas. Zo gaat dat. Ik houd niet van die term ‘je eigen mensen’, maar het zit wel diep en als je daar bent, komt dat omhoog. Het is toch een deel van je achtergrond. Ik voel me daar senang, lekker. De mensen zijn ontzettend lief maar ze begrijpen het niet. Ze vragen of ik geen werk voor ze heb in Nederland. Dat ik geld heb om daarnaartoe te reizen, maar hen verder niet kan helpen, dat is toch een beetje ongemakkelijk.’

Wat voor effect had uw Indische uiterlijk op uw leven?
‘Als kind begreep ik het niet als iemand mij raar aankeek of als ik ergens niet mocht zitten. Er werden ook wel grapjes gemaakt: ‘Hee pinda!’ Daar werd gewoon om gelachen. Ik heb er niet echt last van gehad. We waren populair bij de meisjes, want wij maakten muziek en hadden een elektrische gitaar. Het speelt de laatste tijd weer meer. Ik heb mijn jeugd in Limburg doorgebracht en ben geboren in Batavia. Mijn familie heeft een blanke tak en een donkere tak. Ik heb blauwe ogen, dus dat Duitse zit ook nog in mij. Ik denk bij mezelf: ‘Wat maakt dat nou uit?’ We kregen vroeger ook wel te horen: ‘Ga eens terug naar je eigen land’. ‘Ja’, zei m’n vader, ‘We willen wel, maar we kunnen niet.’’

Erfgoeddrager: Sebas

‘De boterhammen van ‘tante’ Jana.’

Wij hebben Meneer Vonk in De Rietvink geïnterviewd, waar hij samen met zijn vrouw woont.

Heeft u de hele oorlog in de Jordaan gewoond?
‘Toen ik een jaar of 10 was, hebben we een tijdje bij  de zus van mijn moeder in Noord gewoond, omdat zij een groot huis had en tienerkinderen, die op mij en mijn broertje konden passen. Daar had ik een vriendje, Fransie Bekkers. Hij had konijntjes. Ik ging met hem gras snijden voor de konijntjes op het Mosveld. Je had er een voetbalveld en er stond een noodkerkje.
Op een ochtend zou ik weer gras snijden met Fransie. Maar mijn moeder wilde net weg toen Fransie mij kwam halen en ze stuurde hem weg.
Aan het IJ was de Fokker fabriek, vliegtuigfabriek. De Geallieerden bombardeerden die fabriek. Maar er waren netten overheen gespannen, waarop dakpannen waren getekend. De Geallieerden wisten niet precies waar nu de echte huizen waren en de fabriek. Ze hebben toen hun bommen te vroeg losgelaten en die vielen op gewone huizen. Er is op die noodkerk ook een bom gevallen, waar Fransie net gras aan het snijden was voor de konijntjes. Fransie is toen doodgegaan.’

Heeft u de hongerwinter meegemaakt?
‘In de hongerwinter woonde ik in de Goudsbloemstraat 96, bij mijn Opoe. Op nummer 82 woonde Hein de Bruin, hij was muzikant, hij had van een tafelpoot een soort orgeltje gemaakt. Er was nergens meer muziek op straat en hij liep met dat ding op straat. Toen het winter werd, zagen we hem niet meer. Het was ook erg koud. Na een tijdje gingen ze kijken en zagen ze dat hij in de voorkamer lag en al tot ontbinding overging. Hij kon daar niet blijven, maar er waren geen begrafenissen meer, want er waren geen kisten, er was geen hout. Ook was de grond bevroren en konden ze geen graf graven. Aan de overkant van de straat was een school, dus toen hebben ze hem daar neergelegd, in de hoop dat iemand hem mee zou nemen. Toen de hongerwinter langer duurde en er meer mensen doodgingen, werden alle doden in de Noorderkerk gelegd. Ze lagen op de banken, waar normaal de mensen op de banken zaten te bidden, lagen nu de kartonnen dozen met de doden. De koster liep door de kerk met een bel, van voor naar achter. Die bel luidde hij om de ratten weg te jagen. Was hij aan het eind van de kerk, dan renden de ratten naar de voorkant.’

Heeft u iets waar u trots op bent of iets waar u zich voor schaamt?
‘Een paar huizen verderop de Lindengracht woonde ‘tante’ Jana Piek, zij kwam uit een boerenfamilie en kreeg van haar familie eten. Zij gaf mijn moeder altijd wat te eten. Wij kinderen jatten de houtjes tussen de rails. Die houtjes waren geteerd. Die branden goed. We tikten ze met een schroevendraaier en een hamer los. Er reden toch geen trams meer.
Ik bracht ook naar die tante Jana wat blokjes. Dan kreeg ik van haar een boterham. Dat was gewoon een stuk cake, zo lekker, heel anders dat dat kleffe klei van de bakker. Ik was zo dankbaar. Een keer kwam ik met maar twee blokjes, ik was een mager mannetje en had geen kracht meer. Zij was al een oudere vrouw en vroeg of ik ze naar zolder kon brengen. Ik bracht ze en wat denk je? Lag die hele zolder vol met alle blokjes die ik haar had gebracht. Ze had ze niet nodig, maar vond het fijn om mij een paar boterhammen te geven.
Maar na de oorlog, ik was dertien jaar, kwam ze mij tegemoet lopen op de Lindengracht. Ze was heel oud geworden. En toen ze dichterbij kwam en wilde groeten, keek ik naar de grond. Ik vind dat zo erg! Ik had eigenlijk na de oorlog een hele grote bos bloemen aan haar willen geven om haar te bedanken, maar ik heb het af laten weten. Later die winter, hoorde ik dat tante Jana was uitgegleden op de brug en was overleden. Toen kon ik haar nooit meer bedanken. Dat zit mij nu nog dwars.’

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892