Erfgoeddrager: Sandra

‘Ik zie ze nog zo op de grond zakken, nadat de trekker was overgehaald’

Na een kwartier met tram 17 en vijf minuten lopen, komen Ali, Sandra en Roshan van de Visserschool aan bij het huis van Bep Zijlstra. De deurbel maakt een lang en vrolijk geluid. Bij binnenkomst bewonderen de kinderen de knusse huiskamer en keuken, die gedecoreerd zijn met een overdaad aan katten- en hondenbeeldjes. Een beetje onwennig gaan de kinderen op de bank zitten en nadat ze allemaal een heerlijke gevulde koek hebben gekregen, begint het interview.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Ik was aan het begin van de oorlog vier jaar en aan het einde negen. Omdat je nog zo jong bent, ben je je nog niet bewust van de echte heftigheid van de oorlog. Ik vond het soms zelfs spannend en leuk. Als het luchtalarm ging, werden we door mijn ouders uit bed gehaald en moesten we – in pyjama – naar de fietsenkelder bij ons in de straat. Daar zaten we dan met alle buren en hun kinderen. Ook herinner ik me dat we op straat speelden, in de Witte de Withstraat bij de Krommerdt, en dat buren van verderop ons opeens naar binnen trokken. Stiekem keken wat er op straat gebeurde. De Duitsers fusilleerden een paar onschuldige jongemannen uit wraak voor een verzetsdaad. Ik zie ze nog zo op de grond zakken, nadat de Duitsers de trekker hadden overgehaald. Vreselijk natuurlijk, maar als kind dacht ik dat het een soort cowboyfilm was.’

Hoe was het bij u thuis?
‘Mijn moeder was aan het begin van de oorlog pas 24 jaar oud en had vijf kinderen! In de oorlog werd de zesde geboren. Voor mijn moeder heb ik heel veel respect. Zij heeft alles natuurlijk veel bewuster meegemaakt. Het was echt heel zwaar voor haar met zes kleine kinderen. Zo was er in de oorlog bijvoorbeeld geen wc-papier meer. Ze spaarde daarom oude kranten en die scheurde ze in reepjes en hing ze aan een touwtje op de wc. Wij kinderen zaten een tijdje ook op een boerderij in Bolsward om aan te sterken. Een keer kwam mijn moeder – op een fiets met houten banden –  naar ons toe, omdat ze ons zo verschrikkelijk miste. Maar wij hadden weinig aandacht voor haar. We waren zo lekker aan het buitenspelen. Erg, hè.’

Heeft u iets gemerkt van het verzet?
‘Ja zeker. Mijn vader werd net als alle jongemannen boven de zeventien jaar opgeroepen om in de fabrieken in Duitsland te gaan werken. Daar had hij natuurlijk helemaal geen zin in. Hij deed er dan ook alles aan om niet opgepakt te worden. Als er razzia’s waren, bonkten de buren heel hard op de muur om ons te waarschuwen. Mijn vader rende, soms nog in zijn onderbroek, door de grote binnentuin naar onze tante. Hij kon zo doorrennen, want er stonden geen houten schuttingen meer in de tuinen. Die hadden we allemaal al verstookt in de kachel. Op een dag werd m’n vader toch opgepakt en op de trein gezet. Daar is hij toen onderweg uitgesprongen. Hij heeft anderhalf jaar bij een boer gewerkt als boerenknecht. Voor de veiligheid kon hij niets aan mijn moeder laten weten.’

Wat vond u het ergste?
‘We hadden een oom die in de oorlog was opgepakt. Hij heeft in de gevangenis de meest vreselijke martelingen meegemaakt. De Duitsers deden sadistische spelletjes met de gevangenen. Zo was er een ‘spel’ waarbij de gevangenen rondjes moesten lopen en wie bij het fluitsignaal bij een lijn stond moest een hoop poep opeten. Wij vonden dat als kind vreselijke verhalen en zeiden dat we die poep nooit opgegeten zouden hebben. Maar mijn oom zei dat je leven je zo lief is dat iedereen dat uiteindelijk zou doen. Mijn oom was een gebroken man na de oorlog, hij is nooit meer de oude geworden. Hij woonde in een klein kamertje en is jong gestorven.

Het is belangrijk om te blijven herdenken. Zoiets als de Tweede Wereldoorlog mag nooit meer gebeuren.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892