Erfgoeddrager: Ruth

‘Die week at de hele trap boerenkool’

Na een reis per bus vanaf school in De Baarsjes naar Osdorp zitten Ruth, Summeye en Myrthe op de bank bij mevrouw van Doesburg. Ze vinden het best een beetje spannend. Gaandeweg komen ze er achter dat ze veel gemeen hebben: Suze van Doesburg woonde als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog in de buurt waar de drie meisjes nu ook wonen.

Hoe oud was u in de oorlog?
‘Ik was zeven toen de oorlog begon en twaalf toen die eindigde. We woonden met ons gezin in Bos en Lommer en het zolderkamertje was van mij. Tijdens de oorlog mocht ik daar niet slapen, omdat er granaatscherven naar binnen konden vallen. Mijn vader werkte bij het energiebedrijf in Amsterdam-Oost. Elke dag ging hij met de fiets heen en weer. Veel fietsen werden in de oorlog ingenomen door de Duitsers, maar die van mijn vader niet, omdat hij ‘m voor zijn werk nodig had. Hij had daarvan zelfs een bewijs om aan de Duitsers te laten zien als hij bij de Dam gecontroleerd werd. Het energiebedrijf was vlakbij het water, waar schepen aanmeerden. Om tijdens de hongerwinter toch aan eten te komen, pakte hij geregeld stiekem eten van die schepen. Als hij nachtdienst had gehad, hoorden mijn moeder en ik drie tingetjes van zijn fietsbel. Dat betekende dat ie er was, met eten! De buren mochten dat niet weten. Zachtjes hielpen we hem dan het eten naar boven te brengen. Ik was altijd bang dat hij op de lange terugweg door de stad betrapt zou worden met al dat extra eten in zijn tas. Dat is gelukkig nooit gebeurd. Wel kreeg ie een keer straf – één week geen salaris – omdat hij betrokken was geweest bij de Februaristaking.’

Hoe was het om naar school te gaan in de oorlog?
‘We gingen gewoon naar school, ik zat op de Jacques Perkschool, al was het oorlog. Het was wel een beetje anders dan normaal. Scholen werden bezet door Duitse soldaten. Wij deelden ons gebouw dan ook met een andere school: ’s ochtends hadden wij les en ’s middags kwamen de kinderen van een andere school met hun eigen meester of juf om les te krijgen. Zo gingen de schooldagen toch door, al waren het maar halve dagen. We hadden ook – net als jullie nu – schooltuintjes, vlakbij Sloterdijk. Daar groeiden van alles. Ik had op mijn stukje van de schooltuin dahlia’s gekweekt, hele mooie bloemen. Mijn vriendinnetje had boerenkool. Zij vond mijn dahlia’s natuurlijk veel mooier. Toen vroeg ik: wil je met mij ruilen? In ruil voor mijn dahlia’s (die niet lekker zijn om te eten) kreeg ik een heleboel boerenkolen! Die heb ik mee naar huis genomen om te delen: die week at onze hele trap natuurlijk boerenkool.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Oh, dat was een heerlijk feest. Mijn vader had er samen met een aantal andere mensen voor gezorgd dat de huizen er toch feestelijk uitzagen: boven de voordeuren hadden ze met ijzeren beugels potten met geraniums erin opgehangen. Dat zag er heel mooi uit. De vrouwen droegen rokken van stukken stof die ze aan elkaar hadden genaaid. Het was moeilijk om tijdens de oorlog aan kleren te komen, laat staan feestkleren. Ik was tijdens de oorlog ook uit mijn schoenen gegroeid maar we konden geen nieuwe kopen. Mijn slimme vader had toen de tenen uit mijn schoenen geknipt, zodat ik ze toch kon blijven dragen.’

         

Erfgoeddrager: Ruth

‘In de oorlog zag je veel staaltjes van lafheid, maar ook van moed’

Wij interviewden Willem Voges. Hij woonde met zijn tweelingzusje, zijn oudere broer, zijn jongere zusje en zijn ouders in Betondorp.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Als je in bed lag hoorde je Mmmrr mrrr. Je wist precies wat eraan kwam: Lancasters, Engelse vliegtuigen. Ze vlogen recht boven je hoofd. De Duitsers wilden die neerschieten. Er was veel afweergeschut. Met onze neus tegen het raam gedrukt zagen we vier stralen van de schijnwerpers van het afweergeschut dat ze op de vliegtuigen mikten. Dan dachten we: Kom eruit, kom eruit! Uit die straal dus. En dan zag je die stralen paniekerig zoeken naar vliegtuigen. Je was blij als ze het gered hadden. Dat was een leuk moment voor het slapen gaan.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de oorlog?
‘De schoolleiding deelde bonnetjes uit en daarvoor kregen de kinderen een paar keer in de week een lunchpakketje. Die bonnetjes verhandelden wij. Ik kon vrij goed tekenen. Ik tekende altijd mensen na. Ik liet op een dag een houtskooltekening zien aan een klasgenoot en thuis vertelde hij daarover. Het verhaal over mijn tekentalent ging rond en alle kinderen die vaders en broers hadden die in Duitsland moesten werken, gaven foto’s. Ik ging al die mannen natekenen en zo kreeg ik heel veel bonnetjes en dus te eten. Mijn broer Karel kon ook goed tekenen en ging op de fiets – met houten banden – met een groot schetsboek naar de Haarlemmermeer, de boerderijen af. “Mag ik een portret van uw koe maken?” vroeg hij dan. En dan kwam hij weer met een hap eten thuis. Op de brug bij de grens van Diemen en Amsterdam stonden vaak Nederlandse Zwarthemden persoonsbewijzen te controleren. Sommige rotzakken maakten van de gelegenheid gebruik om onze zak met eten af te nemen. Mijn broer Karel was ook striptekenaar. Marten Toonder, de bedenker van de strip Tom Poes had een tekenfilmstudio op de Nieuwezijds Voorburgwal. Dan was hij zogenaamd bezig met films voor de Duitsers, maar Toonder deed dit om jonge tekenaars aan het werk te houden, zodat ze niet hoefden te werken in Duitsland. Het lukte hem steeds weer elke film op de lange baan te schuiven. Dan zei hij tegen de Duitsers “Daar wordt aan gewerkt”, maar ondertussen klooiden de jongens rustig door en hoefden ze niet naar Duitsland.’

Heeft u iets ergs meegemaakt tijdens de oorlog?
‘We waren bevriend met een familie. De relatie was prima totdat mijn ouders ontdekten dat de vader, een politieman. eigendommen van Joden in beslag nam, zoals sieraden en kleding. Mijn ouders hadden daar heel veel verdriet van. Dat iemand zo slecht was dat ‘ie daar aan meedeed.’

Heeft u nog iets bijzonders meegemaakt in de oorlog?
‘Op een avond, het was al laat, werd er aangebeld. De deur vloog open en er werd een grote zak naar binnen gegooid. Het pakket voelde nat en warm aan. Wat was er gebeurd? Een vriend van ons, meneer Boersma, had geleerd om dieren te slachten. Hij had een koe geslacht en dacht: daar weet de moeder van Willem wel raad mee. Dat hebben we heel erg gewaardeerd, want het was gevaarlijk. In de oorlog zag je veel staaltjes van lafheid. Maar ook van moed.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Er was een groot tekort aan van alles. Met distributiebonnen kon je maar een heel klein beetje kaas kopen bij de kaasboer. Wij aten schuifkaas op brood: je nam een hapje en dan schoof je de kaas steeds een stukje verder op je boterham. We hadden het een keer heel koud. Het was bijna vijftien graden onder nul. Toen zijn we helemaal aangekleed met jassen aan en petten op met z’n drieën in het bed van pa en ma gaan liggen. Mijn broer Karel in het midden. De lord of the house ging toen een sigaar opsteken. Helaas hebben we hier geen foto van. We hebben ook gelachen hoor, tijdens de oorlog.’

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892