Erfgoeddrager: Rukiye

‘Integreren? Ik spreek liever over contact maken’

Irene Gefferie komt flamboyant gekleed, in een gele jurk met grote bruine bloemen, naar ROC TOP De Klencke in Amsterdam-Zuid. Ze koos deze jurk, die wel wat weg heeft van een gewaad, omdat ze trots is op wie ze is. Ze zegt tegen studenten Tjinairo, Jiliene en Rukiye: ‘Wij moeten ons aanpassen en vooral meedoen. Maar je mag ook trots zijn op je eigen cultuur. Als je respect toont voor die cultuur is het makkelijker om jezelf te zijn.’

Hoe was het om de oudste van tien kinderen te zijn?
‘Mijn ouders waren heel streng. Mijn vader woonde niet bij ons, maar kwam wel elke week naar school om ons te controleren. Aan het begin van elke vakantie zeulde ik een tas vol boeken naar huis. Ik las alles, ook boeken die te moeilijk voor me waren. Ik wist veel en had een grote mond. Voor mijn broers en zusjes heb ik veel over gehad. Ik heb er altijd op aangedrongen dat ze hun best moesten doen want voor mij waren die boeken mijn redding. Als oudste van tien had ik veel verantwoordelijkheid, wat ik niet heb ervaren als een last maar eerder als een cadeau, het cadeau van de onvoorwaardelijke liefde. Het op deze positieve manier aanvaarden van mijn lot heeft me in mijn verdere leven een dienst bewezen. Eenmaal in Nederland stortte ik me op vrijwilligerswerk, iets dat ik jullie allemaal kan aanraden, omdat het je doet groeien. Maar onthoud: vrijwillig is niet vrijblijvend. Je moet structuur aanbrengen en altijd een beeld van de toekomst hebben. Weten: wat heb je voor ogen, wat wil je bereiken?’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik was verliefd, mijn vriend was al naar Nederland gegaan en hij wilde dat ik ook kwam. Hij betaalde mijn ticket. Ik heb die eerste keer mijn zoontje achtergelaten, omdat ik eerst wilde zien waar ik terechtkwam. Toen de situatie stabiel was, heb ik hem laten overkomen. Dat was pas twee jaar later, maar ik had hem goed achtergelaten bij mijn moeder en familie.’

Hoe bent u hier gewend?
‘Ik zocht bondgenoten. Je komt in een vreemd land en je zoekt aansluiting, liefst met mensen die je kent, die in ieder geval je taal spreken. De steun die je ontvangt is heel belangrijk. Maar ik leerde ook Hollanders kennen. In het begin was ik voorzichtig, maar met de tijd ging het beter, wilde ik alles weten. Integreren is een mooi woord, maar ik spreek liever over ‘contact maken’. Ik sprak trouwens met iedereen hoor, ook met Turken en Marokkanen. Ik ben erg nieuwsgierig en een kletskous.
Ik kwam dus vanwege de liefde, maar ik dacht ook altijd aan de toekomst. Ik wilde altijd in beweging zijn, ook nu nog. Als ik moet samenvatten wat het belangrijkste in mijn leven is, zeg ik: zorg. Zorg voor anderen. Ik heb ook geleerd dat je altijd eerlijk moet zijn en dat je niet bang moet zijn om vragen te stellen. Er bestaan geen domme vragen!’

U zit ook in de politiek.
‘Ik dacht dat politiek niets voor mij was, maar ze hebben me overgehaald. Ik dacht: waarom niet? Ik ben een echte veldwerker, ik kan iets betekenen voor de mensen, ik weet waarover ze het hebben. De fractievoorzitter werd niet goed van me, ik stelde altijd zoveel vragen. Maar ja, van vragen leer je. Ik heb de vier jaar in de bestuurscommissie van Zuidoost net afgerond en nu wachten we op de resultaten van de verkiezingen. Ik sta vierde op de lijst en het kan goed zijn dat ik niet meer mee kan doen, maar dat geeft niet want ik ben al drieënzeventig. Er is nog genoeg te doen voor mij. Dan ga ik gewoon verder met wat ik altijd al deed: met mensen praten en zorgen voor verbinding. Wat ik jullie ook nog wil meegeven is dat je respect moet hebben voor ouderen. Dat heb ik als kind in mijn land geleerd. Hier is, dat mag ik wel zeggen, sprake van een soort senioren-discriminatie. Maar als mensen nog gezond zijn en fysiek stabiel zouden ze best door mogen werken als ze dat willen. Geef die mensen een baan, profiteer van hun ervaring en zorg dat ze niet geïsoleerd raken.’

Erfgoeddrager: Rukiye

‘Die narigheid blijft’

Riet Immerzeel-Van Alphen woonde op de Vlaardingerdijk toen de oorlog uitbrak. Haar vader was al ‘oud’ en hoefde in de oorlog niet naar Duitsland. Maar twee van haar drie broers wel. ‘We hebben geluk gehad dat ze terugkwamen’, zegt ze tegen Marjánka, Rukiye en Taisia van de Singelschool in Schiedam. De ene was gevlucht uit Hamburg. Maar de ander, die kwam maar niet terug, ook niet na de overgave van de Duitsers. Iedereen was al terug. ‘Daar komt er weer een’, werd er dan gezegd. ‘Daar komt je broer.’ Maar hij was het nooit. Op den duur keek ik niet meer. Toen riepen ze weer. Ik dacht: ik kijk niet. Toen kwam mijn broer Toon aanlopen. We waren zo ontzaglijk blij. Ik ben mijn moeder gaan roepen, die viel bijna van de trap.’

Heeft u ooit bommen horen vallen?
‘Ja zeker, vlak bij ons, op de Vlaardingerdijk. Dat was in 1942, ik was toen vijf. Met vader en moeder zat ik op bed, in een tussenkamer, ik hoorde whoef, whoef. ‘Wat is dat?’, vroeg ik. ‘Dat zijn bommen’, zeiden mijn ouders. Daar werd ik bang van, ik hoorde ze gewoon vallen. Maar moeders zijn slim. Er hing daar in de kamer een schilderij van de heilige Theresia van het Kind Jezus. Dankzij haar zullen de bommen ons niet raken, beloofde moeder. Ik geloofde er helemaal in en was niet meer bang. Ik maakte ook het bombardement van Rotterdam mee, het vergeten bombardement van maart 1943. We gingen altijd naar Rotterdam. Lopend, zoals mensen in die tijd, en zeker in de oorlog, heel veel lopend deden. Het werd heel eng. We hebben gerend. Achter ons vielen de bommen. Mijn moeder riep maar: ‘We moeten de brug over, de brug over, anders komen we nooit meer thuis’. Je zag die vlammen achter je. Een groot vuur, echt heel ellendig. We zijn door het oog van de naald gekropen.’

Kende u ook Joodse mensen?
‘Het was 1942 toen we een keer aan het buitenspelen waren. Ineens stond er een mooi jongetje naar ons te kijken hoe wij speelden. Hij had hele mooie donkere haren en bruine ogen. Ik vroeg of hij mee wilde spelen. Dat wilde hij graag. Hij ging nooit mee het weiland in. Maar als hij buiten speelde, was ik altijd met hem. Jaap, heette hij. Op een dag had ik een nieuw speeltje: twee lege groetenblikken met een touwtje erdoor, en lopen maar, als op een paar stelten. Hij vroeg aan mijn moeder of zij die ook voor hem wilde maken. ‘Ja hoor, als ik blikken heb’, zei zij. Het was heel fijn, we waren kinderen zonder angst. Toen werd het augustus 1942. Je voelde spanning. Een overvalwagen met soldaten voor de deur, geweren in de aanslag. Veel mensen kwam uit hun huizen, we liepen achter de wagen aan. Je hoorde alleen maar fluisteren, ‘oh nee, oh nee, niet die mensen’. Ze belden aan, ze sloegen met kolven op de deur. Na een kwartier kwamen ze naar buiten, vader, moeder, een baby, een jongetje van een jaar of drie en mijn vriendje. De soldaten hadden hun geweren gericht op de omstanders. De mensen mompelden dat het schoften waren. Ik vroeg me af of Jaap de blikjes bij zich zou hebben in zijn koffer. Bij moeder bleven de tranen over de wangen lopen en ik bleef maar bibberen. ‘Dat zijn Joodse mensen’, kreeg ik te horen. ‘In Duitsland is er een gek die vindt dat Joodse mensen hier niet mogen wonen.’ Mijn moeder had zich even laten gaan. Ik mocht er niet over praten. Volgens mijn moeder kregen ze in een ander land een nieuw huis. Ik heb later gehoord dat Jaap en de andere kinderen met hun moeder vanuit Westerbork onmiddellijk op transport zijn gezet naar Auschwitz en daar zijn gedood. Zijn vader moest werken en is in 1944 aan uitputting gestorven. Als ik nu langs hun huis op de dijk kom, huiver ik nog steeds. Daarom trek ik het me zo aan als ik de kinderen van vluchtelingen zie lopen. Ik zie dan gewoon dat beeld van die moeder met de baby, die prachtige witte cape op de arm.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892