Erfgoeddrager: Rianne

‘Het paard werd altijd weer teruggebracht’

Guus, Marente en Rianne van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn vinden het heel leuk dat ze tijdens een schooldag helemaal naar West-Terschelling gaan en dan ook nog naar woonzorgcentrum De Stilen. Na een rondje door de hal en gezwaaid te hebben naar alle ouderen gaan ze met de lift naar de kamer van meneer Piet Kooyman. Meneer Kooyman was 5 jaar toen de oorlog begon.

Was u bang in de oorlog?
‘Het was zoals het was. Iedereen ging gewoon naar school. Bij bommen trilden de ramen wel, maar ik was niet bang. De bommen vielen heel ver weg. We hebben een keer geschuild in de paardenbunker samen met mijn vader. Toen kropen we onder de paardenkar en gelukkig raakte niemand gewond. Er was ook niks kapotgeschoten. Het vliegtuig vloog wel erg laag over het eiland. Op Oost, waar wij woonden, was er geen luchtalarm. Op West waarschijnlijk wel.’

Waar woonde u toen?
Wij woonden in het oude huis naast Staatsbosbeheer in Lies en we hadden daar koeien, kalfjes en een paard. Het paard moesten we afstaan als er eens in de zoveel tijd werd geoefend. Dat paard bracht dan de kar met munitie van de ene plek naar de andere. Het paard werd altijd weer teruggebracht. Een keer kwam het paard zelf terug. Hij was dwars door een hek gelopen richting huis.’

Zag u uw vrienden in de oorlog?
Ik ging gewoon spelen tijdens de oorlog met mijn vrienden. Dan gingen we triepelen; een kuiltje in de grond, stokje erop en dan met een ander stokje proberen het stokje weg te gooien.’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘Er was genoeg eten op Terschelling, we hadden gelukkig geen honger.’

Wat is de sterkste herinnering die u hebt aan die tijd?
‘Wat mij het meest is bijgebleven uit de oorlog, zijn de hoge schoenen met ijzeren beslag, die de Duitsers droegen. Het was rits rats over de straat. Maar er zat gelukkig niet een verkeerde Duitser tussen.’

  

Erfgoeddrager: Rianne

‘… maar als er wat gebeurde, was ik meteen “die poepchinees” of “die rare pinda”.’

Van tevoren vonden Anouck, Sama, Phoebe, Nikki en Rianne het best spannend om Kitty Awondatu (1965) te interviewen, maar eenmaal binnen kregen ze een warm welkom met wat te drinken en een stukje spekkoek. Ze voelden zich meteen op hun gemak en speelden tussendoor met de hond Karma.

Waar ben je opgegroeid?

‘Ik ben geboren in Surabaya (Indonesië) en kom uit een gezin van vijf kinderen. Wij verhuisden naar Nederland toen nog maar een baby was. Dit komt door de omstandigheden in Surabaya, waar de Indonesiërs de baas waren. Dat had impact op mijn vader, die een lichte huidskleur heeft en Nederlands bloed. Hij voelde zich daar niet meer thuis. Mijn ouders besloten dat Nederland ons een betere toekomst kon bieden. Eenmaal hier aangekomen moesten wij onze Indonesische nationaliteit afzweren en waren wij drie jaar statenloos. Voor mijn vader was deze verhuizing naar Nederland makkelijker, omdat hij al familie in Nederland had en zich ook meer Nederlands voelde. Maar mijn moeder was een volbloed Indonesische. Voor haar was het alsof ze haar vaderland achter moest laten en ze heeft daar ook nog best nare gevoelens over gehad. In Nederland werden we niet echt vriendelijk ontvangen. Het is net als bij andere buitenlanders en vluchtelingen: er is altijd wel een groep mensen die vindt of zegt: “Jullie horen hier niet” of “Ga terug naar je eigen land”. Voor Indische mensen zoals wij was het wel makkelijker om zich te voegen bij de Nederlanders, omdat we de taal spraken. Er werd in Nederlands-Indië namelijk altijd Nederlands onderwezen op school. Mijn ouders waren Nederlands opgevoed en gingen naar Nederlandse scholen. De topografie op Indische scholen ging ook over Nederland. Zelf spreek ik niet zo heel goed Indonesisch, dit komt ook doordat mijn ouders dat liever niet wilden. Toen ik hier naar school ging werd ik wel soms gepest. Niet meteen, maar als er wat gebeurde was ik meteen ‘die poepchinees’ of ‘die rare pinda’.Als kind vond ik dat best gemeen en heftig. Als ik er nu op terugkijk, besef ik dat die kinderen niet beter wisten en mij zo behandelden omdat zij kennelijk zelf zo waren opgevoed door hun ouders.’

Hoe hebben je vader en moeder de Japanse bezetting meegemaakt?

‘Mijn vader was vijftien jaar toen de Japanners ons land bezetten. Zijn familie had het vrij makkelijk, doordat mijn opa een goede functie had bij de douane en ervoor kon zorgen dat de familie niet in het kamp terechtkwam. Mijn moeder en haar Indonesische familie hadden het daarentegen lastiger, ook zij werden onderdrukt door de Japanners en ze moesten ook echt voor hen buigen. Mijn vader had het juist moeilijker na de oorlog, toen het land onafhankelijk werd. Hij had last van discriminatie door de Indonesiërs vanwege zijn lichtere huidskleur.’

Ga je nog wel eens terug naar Indonesie?

‘Ik ben voor de eerste keer in 2009 terug naar Indonesië geweest. Als je daar dan met het vliegtuig landt, dan ruik en zie je meteen die specerijen en de geuren en dan weet je gewoon: dit is mijn moederland. Het was heel bijzonder, de geuren en kleuren. Niet dat ik ze bewust heb meegemaakt als baby, maar je herkent ze gewoon van thuis. Al ben ik dan opgegroeid in Nederland, Indonesië is en blijft altijd in mijn hart.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892