Erfgoeddrager: Redouan

‘De granaatscherf vloog zo op het voeteneind van mijn bed’

Jasmijn, Redouan en Eddy van basisschool De Nautilus zitten klaar voor het speciale interview met Henk Veldman. Meneer Veldman woont in Drenthe, dus ze interviewen hem via Skype. Dat vereist opperste concentratie! Na afloop besluiten ze langs het huis waar hij in de oorlog heeft gewoond te lopen.

Wanneer wist u dat het oorlog was?
‘De oorlog begon toen ik drieënhalf was, maar ik begreep pas op mijn zesde echt dat het oorlog was. Ik kan me de bombardementen op Schiphol nog goed herinneren. Dat gaf een donderend geluid. Het luchtalarm ging af en we moesten schuilen in de kelder van de buren. Daar bleven we zitten totdat we veilig waren. Ze hadden Schiphol helemaal kapot gemaakt, ook al probeerden ze de vliegtuigen af te leiden door rond de Ringdijk houten vliegtuigen neer te zetten. Zonder succes dus.
In het huis waar ik woonde, aan de Bennebroekstraat, zat bovenin een raam met glas in lood. Dat was mijn kamer. Door de bombardementen op Schiphol vlogen er allemaal bomscherven door de buurt. Een granaatscherf  was zo door de bovenkant van mijn raam gevlogen en belandde op het voeteneind van mijn bed. Mijn vader heeft, om het gat te dichten, een blanco glas in de plaats van het glas in lood gezet. Als ik in Amsterdam ben, ga ik altijd even naar dat raampje kijken. Het zit er nog steeds in.’

Waarom moest u met uw broertje geëvacueerd worden?
‘In de Hongerwinter hadden we nauwelijks te eten. Op een gegeven moment kreeg ik er een zusje bij, maar zij is twee maanden na haar geboorte overleden door de honger. Er was geen voeding meer. ‘Zorg dat je die twee kinderen wegstuurt naar uw familie in Groningen,’ had de huisarts tegen mijn ouders gezegd. Toen werden mijn broertje en ik geëvacueerd en op een melkkar langs de Overtoom naar het Centraal Station gebracht. Het zou een lange en vermoeiende reis worden. Eerst werden we met een boot, liggend op stro, over het IJsselmeer naar Lemmer gebracht. Daar kregen we eindelijk te eten. We keken verwonderd om ons heen, want we hadden nog nooit een meer gezien. De volgende dag werden we per auto door Friesland gereden. Mijn broertje en ik moesten het verst weg van alle evacuees en zouden pas als laatste op de eindbestemming aankomen. De volgende dag werden we met de auto naar Groningen gebracht. Met de bolderwagen werden we vervolgens naar Bedum gebracht, waar mijn oom en tante woonden. We zijn daar zo’n acht maanden gebleven. Ik heb geen leuke herinneringen aan die tijd. Mijn oom liet duidelijk merken dat hij ons niet in huis wilde. Zo drukte hij het hoofd van mijn broertje een keer heel gemeen in de pap.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik heb de bevrijding in Bedum meegemaakt. Op een gegeven moment verlieten alle Duitsers het dorp en kwamen de Canadezen. Mijn oom en tante hadden verteld dat mijn vader en moeder ons na de bevrijding kwamen ophalen. Ik was heel erg blij dat ze kwamen, dat was voor mij de bevrijding. Met het einde van de oorlog was ik niet echt bezig. Uiteindelijk duurde het helaas nog twee weken voor mijn ouders kwamen. We bleven in Groningen wonen en het leven ging gewoon verder. Ik ging weer naar school, al kon ik als Amsterdams jongetje niet alles ‘correct’ uitspreken. Het bleef voor mij ‘roooie kool’, al moest ik het honderd keer opschrijven!’

     

 

 

Erfgoeddrager: Redouan

‘Ik werd snel volwassen’

Wij zijn Redouan, Mees en Gilmario en wij interviewden Meneer de Bruijn. Meneer de Bruijn was veertien jaar toen de oorlog begon. Hij vertelde ons dat hij veel vrienden had, zowel Joodse kinderen als kinderen waarvan de ouders bij de NSB zaten. ‘Als kind let je daar niet op, dan speel je gewoon met iedereen.’

Hoe speelde u als kind in de oorlog?
“We speelden op straat of in het park. Ik ging ook zwemmen in het Amstelparkbad, het huidige De Mirandabad. Vanuit mijn kamer kon je daar naar binnen kijken, mijn moeder zwaaide dan met een handdoek wanneer ik naar huis moest. Maar we verveelden ons ook vaak. Dan gingen we naar de vliering, daar was een kast waarachter een heel netwerk van gangen verscholen lag waar je doorheen kon lopen. Deze gangen liepen door allerlei huizen tot in verschillende straten in de Rivierenbuurt. Soms kwamen we mensen tegen die ondergedoken zaten, die schrokken zich dan te pletter.”

Hoe was het om jong te zijn tijdens de oorlog?
“Ik voelde me jong maar werd door de oorlog snel volwassen. Je kreeg meer verantwoordelijkheid toegewezen. Je moest geheimen kunnen bewaren, niet te veel met anderen praten, niemand bij zijn echte naam noemen. Maar ik werd als kind ook buiten veel gebeurtenissen gehouden. Mijn vader controleerde de boekhouding van bedrijven. Toen Nederland bezet werd, heeft hij de laatste balansen van Joodse bedrijven mee naar huis genomen, zodat de Duitsers ze niet konden gebruiken. Hij had een valse muur achter onze kast gemaakt waar hij deze balansen verstopte. Ik heb dit pas na de oorlog ontdekt.”

Had u onderduikers in uw huis?
“Op een dag kwam mijn vader thuis met een klein Joods meisje. Mijn vader had huizen langs de Amstel en daar woonden veel Joodse gezinnen. De ouders van dat meisje waren opgeroepen voor deportatie en hadden mijn vader gevraagd of hun kind bij ons kon blijven. De lange, koude treinreis zag die moeder niet zitten met haar kindje. Mijn oma woonde bij ons in en onze hele familie kwam dan ook regelmatig op bezoek. Mijn oom zat bij de NSB en hij zag het Joodse meisje bij ons. Hij heeft ons niet aangegeven. Maar twee dagen later stond de moeder van het kindje bij ons voor de deur, ze wilde haar dochtertje toch liever bij zich houden. Mijn moeder heeft toen nog een deken meegegeven, zodat ze het warm zouden hebben op de trein. Ze zijn nooit teruggekeerd uit Duitsland.”

Wat deed u in uw vrije tijd?
“Ik zat bij de Padvinderij. Samen met andere jongens van de Padvinderij had ik me aangemeld bij de Luchtbeschermingsdienst. Dat is een rare naam natuurlijk. We beschermden de lucht niet, maar we beschermden de mensen tegen aanvallen uit de lucht. Als het luchtalarm afging, moest iedereen binnen blijven, wij gingen dan juist naar buiten. Als er een bombardement was of een brand, dan moesten wij helpen blussen met de brandweer. Ik heb een keer op de brandladder gestaan toen we een man wilden redden uit een brandend huis, maar hij was al dood toen we aankwamen. We moesten ook ’s avonds door de straten lopen en kijken of iedereen het licht had uitgedaan. Zelf hadden we een knijpkat mee.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892