Erfgoeddrager: Nik

‘Ik moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken’

Op een prachtige dag fietsen Lavinia, Felicity, Nik en Tatum naar de 95-jarige Eldert Groenewoud. Hij woont nog in het huis waar hij ook tijdens de oorlog woonde. Samen met zijn ouders, tien broers en zussen, twee Amsterdamse kinderen en twee Joodse onderduikers. De leerlingen hebben heel veel vragen voorbereid. Eldert vindt het heel leuk dat de kinderen er zijn en laat kaarten zien die hij in de oorlog van de Duitsers heeft gestolen.

Waarom woonden die andere mensen bij jullie in huis?
‘Vanuit de kerk werd gevraagd of we twee Joodse jongens in huis wilden nemen. Omdat we al een groot gezin hadden, ging dat prima. Je moest wel altijd uitkijken dat het niet bekend werd. Daarom werden ze regelmatig naar andere plekken gebracht. Wij vertelden het aan niemand, dat mocht niet. Omdat er in Amsterdam niet genoeg eten was, stuurden ouders hun kinderen naar het platteland om zo te overleven. Het gebeurde dat kinderen van een jaar of acht, negen alleen naar Bergen kwamen. Dan liet je ze binnen en gaf je ze eten. Je moest uitkijken, want ze konden heel ziek worden omdat ze daar niet meer aan gewend waren. Veel gezinnen lagen in die tijd uit elkaar. Het is vreselijk voor de ouders om hun kinderen weg te sturen om te overleven. Daar ligt veel leed wat eigenlijk niet zo bekend was. Je voelt je echt ellendig als kind, in je eentje in de polder zonder vriendjes en ouders.’

Waar woonde u later in de oorlog?
‘In 1942 moesten we weg uit Bergen. We moesten naar Ommen, maar daar waren geen grote huizen. Dan zou ons gezin uit elkaar worden getrokken. “Dat doen we niet,” zei mijn vader. Toen zijn we naar de zus van mijn vader gegaan. Haar man was tuinder in Kalverdijk. Zij hadden een grote schuur in de tuin, die verbouwd werd, zodat er genoeg slaapplaatsen waren.’

Hoe was het eten tijdens de oorlog?
‘Er was veel te weinig eten. Alles was op de bon, maar als je het daarmee moest doen, had je gewoon te weinig. Dus moest je zorgen dat je daarbuiten nog iets kon bemachtigen. Ook waren we natuurlijk met een grote club thuis; naast ons gezin ook de onderduikers en kinderen uit Amsterdam voor wie we geen voedselbonnen kregen. We kochten voedsel op de zwarte markt. Er waren boeren die stiekem te veel aardappelen hadden. Ze hadden bijvoorbeeld tien ton geoogst, maar gaven negen ton op. Bij hen konden we aardappels kopen, al was dat soms ontzettend duur. Sommige boeren dachten snel rijk te kunnen worden. Maar we waren er die het weggaven. Ook verbouwden we groenten in onze tuin. Zo konden we overleven. En gelukkig konden we iedere dag tussen negen en tien uur water uit de kraan tappen.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘We konden vanuit ons huis de hangars op het vliegveld in Bergen zien. Daar zat in mei 1940 een deel van de Nederlandse luchtmacht. Op 10 mei om zeven uur ‘s morgens werd het vliegveld gebombardeerd. Zo begonnen de Duitsers de oorlog; met het bombarderen van vliegvelden. De vliegtuigen vlogen laag over ons huis en gooiden hun bommen. Ik was hartstikke bang.’

Zat u bij het verzet?
‘Niet officieel, maar ik hielp er wel aan mee. Wij woonden op een punt waar je het meteen zag als er Duitse wagens aankwamen. Dat gaven we dan meteen door aan de mensen die gezocht werden. Zij wisten dan weg te komen. Veel onderduikers gingen het weiland in. Dat was erg nat en de Duitsers durfden daar met hun grote wagens niet overheen. Zo konden velen ontsnappen. Ook heb ik een keer aardappels gestolen van Duitse militairen. Stelen was toen niet verboden. Zo heb ik ook deze geheime kaarten van ze gestolen, die we ontdekten in een opslag. Het zijn kaarten van Nederland die ze gebruikten om te weten te komen waar bepaalde gebieden zich bevonden. Ik nam ze mee tussen mijn hemd en mijn shirt en moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken. Ze moesten je niet pakken met gestolen kaarten!’

 

Erfgoeddrager: Nik

‘Witbrood smaakte als een taartje’

Jan Jansen komt zelf naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Nik, Giovana, Joey en Daan hebben hun vragen goed voorbereid voor het interview en hebben er zin in. Meneer Jansen vertelt dat hij nog erg jong was in de oorlog en vooral herinneringen heeft aan zijn kleutertijd.

Wat kunt u zich nog herinneren aan die tijd?
‘We mochten geen radio van de Duitsers. Mijn ouders waren het daar niet mee eens en verstopten hun radio. Wij hadden in huis een wasketel en daar zaten mijn vieze doekenluiers in, dat stonk natuurlijk heel erg. Dus toen de Duitsers in de wasketel wilden kijken, deden ze hem meteen weer dicht en liepen verder. Wat ik me ook nog heel goed herinner is dat ik voor het eerst chocolade at. Dat vond ik verrukkelijk. En dat ik witbrood als een taartje vond smaken, zo lekker vond ik het. Al dat eten werd uit vliegtuigen gegooid omdat het Bevrijdingsdag was.’

Zaten er ook Duitsers bij u in de buurt?
‘Ons gezin woonde naast een huis waar Duitse soldaten zaten. Dat was in een polder in Amsterdam-Noord, dichtbij Tuindorp-Oostzaan, naast een dijk. In die dijk hadden Duitsers gangen met springstof gegraven. Het plan van de Duitsers was om de springstof te laten exploderen zodat al het water in Tuindorp-Oostzaan zou lopen. Dan zou iedereen daar verdrinken.’

Waar speelde u mee in de oorlog?
‘Ik woonde op een vrij afgelegen plek, niet veel mensen woonde daar. Dus ik had ook niet veel vrienden. Maar ergens verderop was ook een hele grote familie. Daarom speelde ik in die tijd altijd met de kinderen van deze familie. We speelden op het platteland met tollen, springtouwen en nog meer oude spelletjes. Nu gebruiken we die niet meer.’

Erfgoeddrager: Nik

‘Door alle verhalen die ik als kind hoorde, voelde het alsof ik de oorlog ook had meegemaakt’

Saskia van Kreveld woont in wat de kinderen het ‘juffenhofje’ noemen, om de hoek van de Pro Regeschool, en zij is ook nog de voormalige dramajuf dus de kinderen kennen haar eigenlijk al. Het is een warm weerzien met drinken (cola!), koekjes en lolly’s. Nik, Damla, Isis en Dieudonnée nemen plaats aan tafel en Saskia gaat aan het hoofd van de tafel zitten.

Hoe heeft u gehoord van de oorlog? 
‘Mijn interesse voor de oorlog kwam van mijn Joodse ouders die van kleins af wel honderden verhalen hebben verteld, ik weet niet beter dan dat deze verhalen er altijd waren. Veel van mijn familie is omgekomen. De meesten werden uit huis gehaald. Er werd gewoon aangebeld en dan stonden er mannen in uniform voor de deur. Ga maar mee! Je mocht drie onderbroeken en twee paar sokken meenemen en dat was het dan. Eerst geloof je het niet dat je zomaar uit huis gehaald kan worden. Het is waanzin hoe alles door Hitler en zijn maten uitgedacht is. Veel van mijn familieleden zijn met de trein naar vernietigingskampen gebracht. Er werd daar gewerkt, maar meestal gingen ze direct naar de gaskamers. Na de oorlog kregen we bericht van het Rode Kruis wat er gebeurd was met mijn opa’s, oma’s, tantes en ooms, neven en nichten.’

Wat is er met uw ouders gebeurd?
‘Toen mijn vader begreep wat er gebeurde, is hij ondergedoken. Zijn spullen, kristal en servies, heeft hij aan de buren gegeven, een deel daarvan staat nu hier in de kast. Hij zat ondergedoken bij een familie met kinderen, daar was hij ‘oom Henk’ (maar hij heette eigenlijk Max). Maar mijn vader zag er echt Joods uit en is daar verraden, dus moest hij weer naar een ander adres. Na de oorlog kwam hij berooid terug, hij had niets meer, en er werd ook niks voor hem geregeld. Bij zijn huis werd hij weggestuurd, want daar woonden inmiddels andere mensen. Tegen die mensen werd door de Gemeente Amsterdam gezegd: de Joden zijn toch weg, gaat u daar maar wonen. De eerste vrouw van mijn vader is ook weggevoerd. Zij dacht dat ze alleen mannen moesten hebben en is niet mee onder gaan duiken. Na de oorlog heeft mijn vader pas míjn moeder ontmoet. Zij is toen ze 16 was bij haar familie weggehaald en bij vreemden in een dorp gedumpt om onder te duiken. Die mensen deden dat met gevaar voor eigen leven. Ik hoop dat ik ook die moed heb als ik ooit voor zo’n keuze kom te staan.’

En hoe ging het met andere mensen van uw familie?
‘Mijn tante Ro moest werken op het land. De kampbewakers waren verschrikkelijk, maar de rest konden ook heel gewoon zijn. Een jonge opzichter nam haar stiekem een keer mee naar het huis van zijn moeder en zij vroeg haar vervolgens of haar zoon wel een beetje goed voor haar was. Op mijn tante zijn medische experimenten gedaan door dokter Mengele. Zij heeft nooit kinderen kunnen krijgen, omdat alles in haar buik vernield was. Haar hele leven is bepaald door de oorlog. Emiel, mijn halfbroer, was 6 jaar toen de oorlog begon. Hij heeft achttien verschillende onderduikadressen gehad en vertrouwde na de oorlog niemand meer. Ik denk dat we er allemaal iets aan overhouden. Er was altijd een verdriet in de familie. Mijn vader zei: er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan de oorlog denk. Hij werd oud, dus dat waren een heleboel dagen. Ik kende die mensen niet, dus ik miste ze ook niet. Ik vind het wel jammer dat ik geen opa’s en oma’s had.’

Welke rol speelt de oorlog nu nog in uw leven?
‘Mijn kleindochter is nu 8 jaar en begint vragen te stellen. Ik heb haar wel wat verteld, maar geen nare verhalen. Ze moet dat wel weten, net als jullie. Je moet er alleen niet te lang bij stil blijven staan, dus daarna lees ik weer gewoon Jip en Janneke met haar. Jullie moeten ervoor zorgen dat het nooit meer kan gebeuren. Het enige wat je eigenlijk moet doen is lief en aardig zijn, begrip hebben voor elkaar en elkaar accepteren en niet zeggen: wat een raar mens. Ik hoop dat het nooit meer gebeurt, maar mensen zijn nog zo hatelijk tegen elkaar. Ik word heel kwaad als iemand iets lelijks zegt of doet, ik wil gewoon dat iedereen lief is voor elkaar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892