Erfgoeddrager: Nasrien

‘Ik dacht dat we allemaal dood zouden gaan’

Best wel een beetje zenuwachtig, maar heel goed voorbereid wachten Hena, Nimco, Nasrien en Dé Chayro op de komst van Ton Freitag. Hij komt naar hun school ‘Zeven Zeeën’ in Amsterdam-Noord om te vertellen over de oorlog. Vanuit de lerarenkamer zien ze een deftige meneer lopen en enthousiast rennen ze hem tegemoed om hem te verwelkomen. Het interview kan beginnen!

Had u ook ondergedoken?
‘Nee, ik zelf niet, maar mijn vader wel. Die zat in het verzet. Mijn vader had een banketbakkerij op het Mosplein, naast de bioscoop Astoria. Banketbakkerij Freitag heette die. Wij woonden daarboven. Hij had een tweede winkel op de hoek van de Wingerdweg en de Hagedoornweg, daar waar nu de Dierenarts zit. Maar in de oorlog moest die sluiten. In de kelder van deze winkel bewaarde hij wapens voor het verzet. Dat was natuurlijk heel gevaarlijk, maar hij was zich daar niet bewust van. Toen hij verraden werd, moest ‘ie even onderduiken. Maar niet lang gelukkig. Wij moesten ook iedere dag naar de Engelse radio luisteren, na het avondeten, dat weet ik nog. Dan moesten we altijd heel stil zijn. Onze Duitse naam ‘Freitag’ heeft ons gered, daar ben ik nog altijd van overtuigd. Er kwamen altijd veel Duitse soldaten in de winkel, veel van hen hadden nog nooit chocolade bonbons gezien. Ze besteedden heel veel geld bij ons.’


Wat is uw meest indrukwekkende herinnering?

‘Dat is het bombardement geweest in Amsterdam-Noord, op 17 juli 1943. Ik zat die dag in de Ritakerk die werd gebombardeerd. De kerk bestond 25 jaar en dat was een heel groot feest. Aan de ene kant zaten de meisjes, en aan de andere kant de jongens. De bisschop hield een mis, toen nog in het Latijn, en was net bezig hem af te ronden toen we ineens een harde klap hoorden.… Ik keek om en zag dat het hele koor met jongens zo naar beneden viel. Ik lag onder een bank. Iemand zei dat er een bom op de kerk was gevallen. Twee banken voor me zat Jantje Molenschot, een klasgenootje van mij. Die was dood. Ik dacht dat we allemaal dood zouden gaan en begon maar vast te bidden. Er is in die zomer ook een bom op de houten kerk op de Kamperfoelieweg gevallen. Daarbij is ons huis, dat er tegenover stond, zo erg beschadigd dat we er niet meer in konden wonen. We moesten naar Amsterdam-Zuid verhuizen. Daar kregen we een groot, ruim huis in de Deurloostraat 120, waar voorheen een Joods gezin in had gewoond. Dat is voor mij eigenlijk de mooiste tijd van de oorlog geweest. Mijn vader had geen winkel meer dus die was veel meer thuis. Ik speelde vaak met vriendjes op straat. En ik ging daar ook naar school. Mijn beste vriendje heette Petertje Piek, die woonde beneden ons. Ik weet nog dat ik ’s middags met hem speelde en de volgende ochtend keek ik uit het raam en zag dat Peter samen met zijn moeder de Duitse overvalwagen in stapte. Hij had een tas op zijn rug en zwaaide nog naar me. Hij is nooit meer terug gekomen. Heel erg.’


Heeft u misschien NSB’ers gekend?

‘Ja, ik had een jongen bij mij in de klas die Pietje Storm heette. Zijn moeder was kapster en knipte mijn moeder altijd. Zij zaten bij de NSB. Ik schold hem eens uit voor vuile NSB’er. Toen heeft hij tegen mij gezegd: ‘Als je dat nog een keer tegen me zegt, zal ik je verraden. Want jij hebt verteld dat je vader naar de Engelse radio luistert en dat ga ik dan tegen de Duitsers vertellen.’ Ik heb ‘s nacht in mijn bed geplast van de angst. Dat was niet fijn.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892