Erfgoeddrager: Nacer

‘Dat je weer je eigen volkslied mocht zingen, was bijzonder’

Tine van Wijk was drie jaar toen de oorlog begon. Ze woonde in die tijd aan de Duivendrechtskade. Behalve bijzondere verhalen over de oorlog krijgen Aditi, Asan, Jessica en Nacer uit groep 7 van de Dapperschool ook een wijze les van van haar mee: “Het allerbelangrijkste in je leven is dat je altijd blijft spelen. Ga niet in een hoekje zitten kniezen. Maak een lange neus en ga weer door. De dingen doen die jij leuk vindt!”

Had u huisdieren in de oorlog?
 ‘Van Sinterklaas had ik een schattig hondje gekregen. Op een dag, ik had het hondje nog maar net, liep ik met mijn moeder en mijn zusje over de dijk naar school. In die tijd reden er bijna geen auto’s op straat. Dus het was heel normaal dat je hond losliep. Maar toen kwam er een grote Duitse legerauto. Hoe het is gebeurd, weet ik niet precies. Misschien schrok ‘ie, maar de hond kwam onder de legerauto en was dood. Ik ben daarna altijd angstig geweest dat loslopende honden iets zou gebeuren. Heel veel later heb ik weer een hondje gehad. Die is heel lang bij me gebleven en twee jaar geleden overleden. Sinds kort, heb ik een kater die Charlie heet.’

Zijn er wel eens Duitse soldaten bij jullie binnen geweest?
‘Op een dag stonden er twee Duitsers met geweren voor de deur. Die waren op zoek naar mannen die ze naar Duitsland konden sturen om te werken. Mijn oma en moeder zagen de soldaten en riepen tegen mijn vader: “Gijs, ga snel naar de aardappelkelder. Moffen!” De soldaten  vroegen: “Wo ist der Mann?” Mijn moeder antwoordde in het Duits dat hij in het ziekenhuis lag. Toen zag een van de Duitsers mijn kleine zusje in de box. De soldaat had zelf ook een dochtertje. Ze hadden toen alleen nog maar oog voor mijn schattige kleine zusje. Misschien miste de soldaat zijn eigen dochter wel. Ze vergaten helemaal waarvoor ze waren gekomen. Toen ze weer weg waren, kwam mijn vader uit de aardappelkelder. Plotseling ging de bel. Snel dook mijn vader weer de kelder in. Een van de soldaten was zijn geweer vergeten! Die stond naast de box van mijn zusje. Een echt geweer, naast de box van je tweejarige zusje. Dat was wel eng.’

Gebeurde er ook wel eens iets grappigs in de oorlog?
‘We gingen een keer met de auto naar familie in Brabant. Op de terugweg hadden we eten meegekregen van ze; eieren en veel vlees. Bij Vianen was een brug over de rivier de Lek en we hadden al eerder gehoord dat daar soldaten stonden en dat die je eten afpakten. Maar het was de enige plek waar je de rivier over kon, dus we moesten daar wel langs. Het eten zat in een doos en mijn oma ging toen voor die doos zitten, zodat de Duitsers het niet konden zien. “Halt!” riepen ze toen we over de brug wilden. Maar mijn oma was heel dapper en ze begon heel boos te roepen: “Geh weg! Geh weg! Die Kinder müssen schlafen!” En ze begon wild met haar armen te zwaaien. Ze schrokken van mijn strenge oma, deinsden achteruit en smeten het portier dicht. Mijn vader reed weg en zei: “Nou oma, je weet nog wel de mannen bang te maken.” En toen barstten we allemaal van het lachen. En we hadden nog al ons eten, door onze ‘strenge’ oma!’

Wat deed u bij de Bevrijding?
‘Wat ik me heel goed kan herinneren is dat de bovenmeester op school ons toesprak en zei: “Jullie zijn jong van jaren, maar oud van ziel”. En toen mochten we voor het eerst het Wilhelmus zingen. Dat was een moment, ik kan er nog tranen van in mijn ogen krijgen. Dat was voor mij heel bijzonder. Dat je weer je eigen volkslied mocht zingen. Het gaf echt het gevoel dat je weer vrij was en niet meer bezet. Geen angst dat een Duitse soldaat zei: dat mag niet. Vlak na de oorlog kreeg ik van mijn oom en een speldje met een grote V erop. Hij zei: “Die V staat voor Vrede, Vrijheid, Victorie. Dat mag nooit vergeten worden, daar gaat het om!” En als kind denk je dan: oh, hier gebeurt iets groots. En daarna gaat het leven weer gewoon door. Je gaat ieder dag naar school en je vader is nog steeds ziek. Ziek door wat hij in de oorlog heeft meegemaakt.’

   

Erfgoeddrager: Nacer

‘Thuis belde ik aan en wie deed er open…?’

Of ze hem alles mogen vragen, willen Anita, Mariam, Nacer en Gevano van de zomerschool op de Dapperschool weten voordat ze echt beginnen met het interview. “We willen niet dat u verdrietig wordt hiervan.” Tom Simonis (bijna 90) zegt dat ze alles mogen vragen. Hij was bijna tien jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde toen aan het Mariotteplein in Amsterdam-Oost. Op een zonovergoten schoolplein vertelt hij naar aanleiding van de vele vragen van de kinderen zijn verhaal. De chocoladekoekjes smelten ondertussen, vergeten door alle indrukken, weg in de zon.

We hebben gehoord dat u bent opgepakt, en uw vader ook. Wat was er gebeurd?
‘Dat was allebei de keren hier vlak bij jullie school. De eerste keer op de Linnaeusstraat. Ik fietste op de fiets van mijn vader en in het Oosterpark pakten Duitse soldaten fietsen af. Gelukkig was de mijne niet goed genoeg en kon ik weer verder. De andere keer dat ik werd opgepakt, was veel erger. Joden en niet-Joden mochten niet bij elkaar thuis komen, maar mijn Joodse vriendje en ik speelden gewoon bij elkaar. Een keer was ik bij hem thuis in de Transvaalstraat, toen er een razzia was. Mijn vriendje en zijn broer en moeder werden opgepakt. En ik ook, omdat ze dachten dat ik erbij hoorde. Zijn moeder heeft toen een Nederlandse politieagent verteld dat ik ten onrechte werd meegenomen. Ik mocht naar huis. Hoe dat voelde? Ik was er erg zenuwachtig van. Die hele oorlog was moeilijk. Aan de ene kant ging je gewoon naar school, aan de andere kant moest je oppassen dat je niks verkeerds zei. Ook gebeurde het wel eens dat iemand op straat dood neerviel van de honger of uitputting. Dat heb ik twee keer op de Middenweg meegemaakt.’

Moest u onderduiken?
‘Nee. Ik ben niet Joods en was te jong om te moeten werken in Duitsland. We hadden wel onderduikers in huis. Een moeder met haar jongste dochter; de vader was in een kamp vermoord. Het meisje was als een klein zusje voor me. Ze heette Betsie Walvisch en kreeg de valse naam Liesje Simonis, naar mijn moeders naam Elisabeth. Ze was in huis toen mijn vader gevangen zat. Hij had mensen aangezet mee te doen aan de Februaristaking. Op de avond van 25 februari 1941, aan het eind van de stakingsdag, wilden ze hem oppakken, maar ze hebben hem niet gevonden. Omdat de stad zo donker was, zagen ze in ons portiek niet onze deur van het benedenhuis. Of er iemand woonde met de naam Simonis, vroegen ze de bovenbuurman. Nee, zei hij. Een jaar later, op 13 juli 1942 – dat is exact vandaag 78 jaar geleden en ook een maandag – stonden er twee mannen van de Grüne Polizei ’s ochtends om acht uur voor de deur. Mijn vader werd meegenomen en heeft toen anderhalf jaar in een gijzelaarskamp gezeten. Daar zaten mensen gevangen die, als er ergens iets met Duitsers gebeurde, als represaille werden doodgeschoten. Mijn vader heeft het overleefd.
En dat meisje dat bij ons zat ondergedoken? Haar heb ik met haar moeder en zusje een jaar na de oorlog nog een keer bij ons thuis gezien. Waar ze nu is, of ze nog leeft, dat weet ik niet.’

Luisterden jullie ook stiekem naar de radio?
‘Ja, maar in het najaar van 1944 werden het gas en de elektriciteit afgesloten. Maar een paar uur per dag kwam er water uit de kraan. Je kon toen ook niet meer naar de radio luisteren. Dat mocht eerder eigenlijk al niet meer; iedereen had zijn radio moeten inleveren. Wij hadden dat niet gedaan en onze radio onder de houten vloer verstopt, met een kleedje erover. Maar zonder elektriciteit hadden we daar dus niks aan. Mijn middelste broer heeft toen een kristalontvanger gebouwd; een radio die op stroom vanuit een kristal werkt. Via een koptelefoon konden we zo nieuwsberichten horen. Die berichten typte mijn moeder uit op een kofferschrijfmachientje en zo maakten we een krantje – ‘Hier is Londen genaamd’ – voor een paar mensen. Ik mocht ze rondbrengen. Eerst bij vijf mensen, toen acht, toen nog meer. Nee, dat rondbrengen viel niet op, want het waren hele dunne velletjes, die ik goed kon verbergen. Op een gegeven moment waren het er wel veertig. Dan moest mijn moeder het bericht vijf keer typen en dat met carbonpapier acht keer kopiëren. Op een dag kwam ene Marnix langs, uit het verzet. Hij wilde voortaan tachtig exemplaren per krant krijgen en bood een stencilmachine aan, zodat mijn moeder niet enorm veel meer hoefde te typen. Ik bracht die krantjes vanaf huis naar de Plantage Middenlaan, tegenover het aquarium van Artis, waar het verzet een geheim kantoor had. Bij het Tropenmuseum waren de straten afgezet; er stond een Duitse kazerne. Ik moest onder het prikkeldraad door, langs de waterkant, omdat ik anders enorm moest omlopen. Ik was veertien. In omlopen had ik geen zin.’

Heeft u honger gehad?
‘In de Hongerwinter wel. In september 1944 was er een spoorwegstaking; er reden geen treinen meer. Bij ons in de Watergraafsmeer stonden treinen met groente en fruit. Dat zou naar Duitsland vervoerd worden, maar ja, het treinpersoneel staakte. Met een heleboel mensen uit de buurt gingen we het eten eruit halen. Opeens werd er op ons geschoten. Snel ben ik tussen de rails gaan liggen, maar een vriend van mij werd in zijn hoofd geraakt. Hij was niet dood, maar heeft wel lang in het ziekenhuis gelegen. Hij heeft een hersenbeschadiging opgelopen waar hij de rest van zijn leven last van heeft gehad. Ik dacht dat mijn vader bij die schietpartij was doodgeschoten. In paniek rende ik naar huis. Thuis belde ik aan en wie deed er open… Mijn vader!’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892