Erfgoeddrager: Mus

‘Tijdens de hongerwinter schreef ik recepten uit de Libelle over’

In het laatste jaar van de oorlog verhuisde mevrouw Willy Okhuizen met haar familie van Amsterdam-West naar het Sarphatipark. Omdat haar vader tijdens de oorlog in Duitsland moest werken stond haar moeder er alleen voor met vier kinderen. Joeri, Dessa en Mus van basisschool Oscar Carré interviewen haar thuis in Badhoevedorp over de oorlogstijd.


Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Op een ochtend zei mijn moeder dat in de nacht de oorlog was begonnen. We hadden die dag geen school en alles lag stil. Maar ik heb geen bombardementen of vechtpartijen meegemaakt. Als stadskind merkte je daar niet veel van. Ik was alleen angstig als de sirenes, het luchtalarm, in de stad afgingen want dan wist je dat gevaar dichtbij was. We moesten dan van m’n moeder in het midden van de woning zitten, omdat er een vliegtuig naar beneden kon storten. Uit voorzorg gingen we in de hal zitten.’

Wat staat u het meeste bij uit de oorlog?
‘Tijdens de bewuste hongerwinter hebben wij echt heel veel honger gehad. Die laatste winter van de oorlog staat mij het meeste bij. Ik had toen een rood opschrijfboekje en daarin ging ik allerlei recepten uit de Libelles opschrijven. Gewoon, om mezelf lekker te maken. Dat boekje heb ik nog steeds. Ik dacht; als de oorlog voorbij is, ga ik dat allemaal maken. Ik schreef het op in ons bed, waar we de hele dag met zijn allen in lagen omdat het heel erg koud was en we geen verwarming hadden. Het is niet te beschrijven dat we toen zo’n honger en kou hebben geleden. Wij hadden geen geld, geen fiets en konden niet naar de boer om linnengoed te ruilen voor eten. Wij hadden alleen het eten uit de gaarkeuken, waar ik als oudste van de vier kinderen heen moest. Het eten moest ik gaan halen in een school aan de Govert Flinckstraat. Daar kreeg je vaak soep, die we opaten met een theelepel, zodat we er heel lang van konden genieten. Dat was het enige wat we tijdens de hongerwinter hadden. Ik ging ook vaak naar mijn oma in de Spaarndammerbuurt. Dan liep ik in mijn eentje als 12-jarige met mijn hongerige lijf dat hele stuk naar oma. Onderweg bekeek ik alle huizen aan de Stadhouderskade en Nassaukade goed. Ik dacht; als ik later groot ben, dan wil ik in zo’n mooi huis werken. Het was een heel eind lopen, maar ik was dol op mijn oma. En heel vaak als ik dan bij haar aankwam had zij een klein beetje eten voor mij. Soms kreeg ik een tasje mee naar huis met een paar stukjes hout waar we ons kacheltje mee konden stoken. Opa werkte als wacht op een houthavenbedrijf in de Spaarndammerbuurt, daar kwam het sprokkelhout vandaan.’

Wat is het mooiste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Dat de oorlog afgelopen was. Op die dag kwam er ’s avonds een politieagent bij het Sarphatipark op de fiets aan en die riep heel luid: ‘de oorlog is voorbij, de oorlog is voorbij!’ Dat was iets! We waren bevrijd! Ik had gehoord dat de Amerikanen over de Berlagebrug kwamen en dat de mensen er heen gingen. Dat heb ik later ook op foto’s gezien. Maar wij waren zo verzwakt dat we niet de straat op gingen. Toen de oorlog voorbij was, ging het langzamerhand wat beter met ons. Maar als ik nu zie dat er mensen honger moeten lijden heb ik daar veel moeite mee.’

Erfgoeddrager: Mus

‘Tijdens de Hongerwinter schreef ik recepten uit de Libelle over’

Het laatste jaar van de oorlog verhuisde mevrouw Okhuizen en haar familie van Amsterdam-West naar het Sarphatipark. Omdat haar vader tijdens de oorlog in Duitsland moest werken stond haar moeder er alleen voor met vier kinderen. Joeri, Dessa en Mus van basisschool Oscar Carré vragen in haar huis in Badhoevedorp over de oorlogstijd.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Op een ochtend zei mijn moeder dat in de nacht de oorlog was begonnen. We hadden die dag geen school en alles lag stil. Maar ik heb geen bombardementen of vechtpartijen meegemaakt. Als stadskind merkte je daar niet veel van. Ik was alleen angstig als de sirenes, het luchtalarm, in de stad afgingen want dan wist je dat gevaar dichtbij was. We moesten dan van m’n moeder in het midden van de woning zitten, omdat er een vliegtuig naar beneden kon storten. Uit voorzorg gingen we in de hal zitten.

Wat staat u het meeste bij uit de oorlog?
Tijdens de bewuste Hongerwinter, hebben wij echt heel veel honger gehad. Die laatste winter van de oorlog staat mij het meeste bij. Ik had toen een rood opschrijfboekje en daarin ging ik allerlei recepten uit de Libelles opschrijven. Gewoon, om mezelf lekker te maken. Dat boekje heb ik nog steeds. Ik dacht; als de oorlog voorbij is, ga ik dat allemaal maken. Ik schreef het op in ons bed, waar we de hele dag met zijn allen in lagen omdat het heel erg koud was en we geen verwarming hadden. Het is niet te beschrijven dat we toen zo’n honger en kou hebben geleden. Wij hadden geen geld, geen fiets en konden niet naar de boer om linnengoed te ruilen voor eten. Wij hadden alleen het eten uit de gaarkeuken, waar ik als oudste van de vier kinderen heen moest. Het eten moest ik gaan halen in een school aan de Govert Flinckstraat. Daar kreeg je vaak soep, dat we opaten met een theelepel, zodat we er heel lang van konden genieten. Dat was het enige wat we die maanden tijdens de Hongerwinter hadden.

Ik ging ook vaak naar mijn oma in de Spaarndammerbuurt. Dan liep ik in mijn eentje als 12-jarige met mijn hongerige lijf dat hele stuk naar oma. Onderweg bekeek ik alle huizen aan de Stadhouderskade en Nassaukade goed. Ik dacht dan;als ik later groot ben, dan wil ik in zo’n mooi huis werken. Het was een heel eind lopen, maar ik was dol op mijn oma. En heel vaak als ik dan bij haar aankwam had zij een klein beetje eten voor mij. Soms kreeg ik een tasje mee naar huis met een paar stukjes hout waar we ons kacheltje mee konden stoken. Opa werkte als wacht op een houthavenbedrijf in de Spaarndammerbuurt, daar kwam het spronkelhout vandaan.

Fotografie: Mirjam Schut

Wat is het mooiste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
Dat de oorlog afgelopen was. Op die dag kwam er ’s avonds een politieagent bij het Sarphatipark op de fiets aan en die riep heel luid: de oorlog is voorbij, de oorlog is voorbij! Dat was iets! We waren bevrijd! Ik had gehoord dat de Amerikanen over de Berlagebrug kwamen en dat de mensen er heen gingen. Dat heb ik later ook op foto’s gezien. Maar wij waren zo verzwakt dat we niet de straat op gingen. Toen de oorlog voorbij was, ging het langzamerhand wat beter met ons. Maar als ik nu zie dat er mensen honger moeten lijden heb ik daar veel moeite mee. 

Erfgoeddrager: Mus

‘Soep uit de gaarkeuken ’

Toen de oorlog begon was Henk Veenstra nog een kleuter. Zijn jeugd is voornamelijk getekend door de spanningen van deze tijd. Ook de Hongerwinter heeft grote indruk op hem gemaakt. Eten was geen vanzelfsprekendheid, net als zoveel andere dagelijkse dingen als gas en licht. Maar gezamenlijk hebben ze zich er als gezin doorheen geslagen. 

Had u veel honger in de oorlog?
“Ja. We hadden zo’n honger, dat we zelfs bloembollen en suikerbieten hebben gegeten. In de Haarlemmerweg was de gaarkeuken, waar je soep kon halen. Nou ja, soep… het was een pan met heet water en alles wat maar eetbaar was, er door heen geroerd. Ik heb me één keer lelijk verbrand daar, doordat ik bij het loket mijn eigen emmer met hete soep over me heen kreeg. Ik ben snel naar binnen gehaald en afgespoten met koud water. Gelukkig kreeg ik wel een nieuwe emmer soep. Dat was een meevaller, want eten was het allerbelangrijkste.”

Wat herinnert u zich nog meer van de oorlog?
“Er was geen stroom. Geen licht, geen gas. Mijn vader en mijn moeder waren fanatieke kaartspelers. Mijn oom en een tante kwamen elke avond langs om te spelen. Maar hoe moest je kaarten in het donker? Mijn vader had een oude fiets met dynamo op de kop getikt, en daar de voorvork uitgehaald. Aan die voorvork had hij het handvat van een koffiemolen gemonteerd, en de dynamo in verbinding gebracht met drie fietslampen aan het plafond. Als je aan het handvat draaide, gingen de fietslampen aan! In ploegendienst losten we elkaar dan af. Maar sindsdien hou ik niet meer van kaarten. Dat kwam omdat ik daar maar uren zat te draaien. Als ik slaap kreeg, draaide ik langzamer. En dan riep mijn vader: “draaien!” 

Heeft u wel eens de regels van de Duitsers overtreden? 
“Ja! Mijn zuster werkte in de van Hogendorpstraat, bij bakkerij Van Bertram. Maar ze kreeg nooit een kapje brood mee, hoor. Op een dag zei de bakker: “Vanavond wordt er voor de Duitsers gebakken en dan staan de deuren van de bakkerij open.” Dat was dan om de stoom en de hitte te laten ontsnappen. Toen ben ik met mijn broer, op blote voeten, 's avonds na achten naar buiten geslopen. Toen zijn we zo de van Boetzelaerstraat uitgelopen, via de Groen van Prinseterenstraat. Al snel zagen we de hitte uit de bakkerij komen, de deuren stonden inderdaad open. En toen hebben wij allebei twee broden gepikt, want we hadden honger. Een feestmaaltijd was dat!”

Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892