Erfgoeddrager: Mariam

‘Ook dappere mensen zijn soms bang’

De grootvader van Frank Meelker was in de oorlog schoolhoofd van een Joodse school in de Transvaalbuurt. Van daaruit hielp hij anderen aan valse persoonsbewijzen en een onderduikplek. Chadi, Iezaan, Mariam en Nikolija uit groep 7 van de Dapperschool lopen een beetje gespannen met een lijst aan vragen in hun hand naar de ruimte waar Frank Meelker op hen wacht. Met een kopje thee voor zich stellen ze zich allemaal voor. Er worden wat grapjes gemaakt over suiker in de thee en daarmee is het ijs al snel gebroken.

Wat deed uw opa bij het verzet?
‘Mijn grootvader hielp al voor de oorlog in Nederland begon vluchtelingen uit Duitsland. Samen met anderen zorgde hij voor onderdak en persoonsbewijzen. Tijdens de oorlog vormden ze een verzetsgroep, de Groep Gerritsen. Het was goed dat ze elkaar al kenden, want met dit illegale werk was vertrouwen natuurlijk heel belangrijk. Verzet betekende niet per se in de aanval gaan of vechten. Samen vervalsten zij persoonsbewijzen die mensen die op de vlucht waren of ondergedoken zaten nodig hadden. Dat was best lastig om na te maken. Met chemicaliën, goede pasfoto’s en een drukpers werkten ze gewoon ergens in een schuurtje bij iemand in de tuin. Later kon eten alleen nog via distributiebonnen worden gekocht. Toen gingen ze die ook vervalsen. Daarmee heeft mijn opa een heleboel mensen geholpen en misschien wel hun leven gered. Wat mijn grootvader deed was heel gevaarlijk, maar ondanks dat deed hij het wel. Ik denk dat hij wel een beetje bang is geweest. Maar ook dappere mensen zijn soms bang.’

Hoe is uw opa uiteindelijk opgepakt en overleden?
‘Er was iemand die zich bij mijn grootvader meldde en zei: “Ik ben gevlucht uit Duitsland, kun jij mij helpen aan valse papieren?” Dat deed mijn opa. Toen hij dat wilde overhandigen, werd hij opgewacht door de Duitsers. De man die om het valse persoonsbewijs had gevraagd, bleek een verrader te zijn en verdiende geld door mijn opa te verlinken. Hij moest met een goederentrein naar een concentratiekamp. De opgepakte mensen bedachten nog een ontsnappingsplan. Er was een treinwagon waarvan de deur niet goed dicht kon. Mijn grootvader hoopte dan door de open deur uit de rijdende trein te kunnen vluchten. Maar helaas is dat niet gelukt, hij zat in een andere wagon. Omdat het een ijzige winter was, had hij het in de trein ontzettend koud en er was amper iets te eten. Van ellende en ziekte is hij toen een dag na aankomst in het kamp in Duitsland overleden. Hij was toen 43 jaar oud.’

Hoe bent u hier allemaal achter gekomen?
Mijn moeder vertelde vroeger veel over haar vader, mijn grootvader. Maar ze wist niet precies wat hij had gedaan in de oorlog. Dat hield hij in die tijd geheim voor zijn kinderen voor het geval dat ze zich zouden verspreken. Maar er is ook een schrijver geweest die over de Groep Gerritsen heeft geschreven. Zo ben ik achter een heleboel verhalen gekomen en kon ik zelf ook meer onderzoeken.
Mijn opa was tijdens de oorlog ook hoofd van een Joodse school in de Transvaalbuurt. Op de zolder van die school heeft hij veel mensen laten onderduiken. Overdag verbleven die dan op andere plekken, want anders zou het gekraak van de planken hen verraden. Als de lessen voorbij waren, verscholen ze zich weer met z’n allen op zolder. Toen ik van het verhaal van mijn opa hoorde, vond ik het een mooi idee als er een monumentje voor hem zou komen. Dat is een paar jaar geleden bij de Kraaipanschool, toen de Talmoedschool, door de burgemeester van Amsterdam en mijn oom samen onthuld. Het heet het Eli van Tijn-monument. Eli van Tijn was tijdens de bezetting hoofdonderwijzer op de school en zat ook in de verzetsgroep.’

Zou u zelf zoiets durven?
Nou, die vraag is wel vaker gesteld en het is makkelijk om vanuit een tijd van vrede te denken: nou dat kan ik ook wel. Maar als het zo gevaarlijk is, moet ik daar wel even over na denken. Je kon natuurlijk op heel veel manieren dapper zijn en bij het verzet horen. Bijvoorbeeld door mensen te helpen die het moeilijk hadden, of door illegale krantjes te verspreiden. Of als je zag dat buren bijvoorbeeld iemand hielpen onderduiken dat stilhouden. Die dingen hielpen ook. Mijn oma heeft een Joods meisje gered. In die tijd sliepen kinderen soms in de kast, omdat ze heel arm waren. Dat kleine meisje ook. Toen er een razzia werd gehouden, werden haar ouders meegenomen. Omdat zij in de kast sliep, werd zij niet gevonden. De volgende morgen hebben de buren haar opgemerkt, omdat ze heel hard huilde. Zij brachten haar naar de Hollandsche Schouwburg. Mijn oma hoorde daarvan en wist dat het niet goed met het kind zou aflopen. Met een hele goede smoes heeft ze toen het meisje bij de schouwburg opgehaald en meegenomen. Toen was er dus plots een zevende kind in het gezin. Dat vind ik ook een heel bijzonder verhaal.’

Erfgoeddrager: Mariam

‘Thuis belde ik aan en wie deed er open…?’

Of ze hem alles mogen vragen, willen Anita, Mariam, Nacer en Gevano van de zomerschool op de Dapperschool weten voordat ze echt beginnen met het interview. “We willen niet dat u verdrietig wordt hiervan.” Tom Simonis (bijna 90) zegt dat ze alles mogen vragen. Hij was bijna tien jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde toen aan het Mariotteplein in Amsterdam-Oost. Op een zonovergoten schoolplein vertelt hij naar aanleiding van de vele vragen van de kinderen zijn verhaal. De chocoladekoekjes smelten ondertussen, vergeten door alle indrukken, weg in de zon.

We hebben gehoord dat u bent opgepakt, en uw vader ook. Wat was er gebeurd?
‘Dat was allebei de keren hier vlak bij jullie school. De eerste keer op de Linnaeusstraat. Ik fietste op de fiets van mijn vader en in het Oosterpark pakten Duitse soldaten fietsen af. Gelukkig was de mijne niet goed genoeg en kon ik weer verder. De andere keer dat ik werd opgepakt, was veel erger. Joden en niet-Joden mochten niet bij elkaar thuis komen, maar mijn Joodse vriendje en ik speelden gewoon bij elkaar. Een keer was ik bij hem thuis in de Transvaalstraat, toen er een razzia was. Mijn vriendje en zijn broer en moeder werden opgepakt. En ik ook, omdat ze dachten dat ik erbij hoorde. Zijn moeder heeft toen een Nederlandse politieagent verteld dat ik ten onrechte werd meegenomen. Ik mocht naar huis. Hoe dat voelde? Ik was er erg zenuwachtig van. Die hele oorlog was moeilijk. Aan de ene kant ging je gewoon naar school, aan de andere kant moest je oppassen dat je niks verkeerds zei. Ook gebeurde het wel eens dat iemand op straat dood neerviel van de honger of uitputting. Dat heb ik twee keer op de Middenweg meegemaakt.’

Moest u onderduiken?
‘Nee. Ik ben niet Joods en was te jong om te moeten werken in Duitsland. We hadden wel onderduikers in huis. Een moeder met haar jongste dochter; de vader was in een kamp vermoord. Het meisje was als een klein zusje voor me. Ze heette Betsie Walvisch en kreeg de valse naam Liesje Simonis, naar mijn moeders naam Elisabeth. Ze was in huis toen mijn vader gevangen zat. Hij had mensen aangezet mee te doen aan de Februaristaking. Op de avond van 25 februari 1941, aan het eind van de stakingsdag, wilden ze hem oppakken, maar ze hebben hem niet gevonden. Omdat de stad zo donker was, zagen ze in ons portiek niet onze deur van het benedenhuis. Of er iemand woonde met de naam Simonis, vroegen ze de bovenbuurman. Nee, zei hij. Een jaar later, op 13 juli 1942 – dat is exact vandaag 78 jaar geleden en ook een maandag – stonden er twee mannen van de Grüne Polizei ’s ochtends om acht uur voor de deur. Mijn vader werd meegenomen en heeft toen anderhalf jaar in een gijzelaarskamp gezeten. Daar zaten mensen gevangen die, als er ergens iets met Duitsers gebeurde, als represaille werden doodgeschoten. Mijn vader heeft het overleefd.
En dat meisje dat bij ons zat ondergedoken? Haar heb ik met haar moeder en zusje een jaar na de oorlog nog een keer bij ons thuis gezien. Waar ze nu is, of ze nog leeft, dat weet ik niet.’

Luisterden jullie ook stiekem naar de radio?
‘Ja, maar in het najaar van 1944 werden het gas en de elektriciteit afgesloten. Maar een paar uur per dag kwam er water uit de kraan. Je kon toen ook niet meer naar de radio luisteren. Dat mocht eerder eigenlijk al niet meer; iedereen had zijn radio moeten inleveren. Wij hadden dat niet gedaan en onze radio onder de houten vloer verstopt, met een kleedje erover. Maar zonder elektriciteit hadden we daar dus niks aan. Mijn middelste broer heeft toen een kristalontvanger gebouwd; een radio die op stroom vanuit een kristal werkt. Via een koptelefoon konden we zo nieuwsberichten horen. Die berichten typte mijn moeder uit op een kofferschrijfmachientje en zo maakten we een krantje – ‘Hier is Londen genaamd’ – voor een paar mensen. Ik mocht ze rondbrengen. Eerst bij vijf mensen, toen acht, toen nog meer. Nee, dat rondbrengen viel niet op, want het waren hele dunne velletjes, die ik goed kon verbergen. Op een gegeven moment waren het er wel veertig. Dan moest mijn moeder het bericht vijf keer typen en dat met carbonpapier acht keer kopiëren. Op een dag kwam ene Marnix langs, uit het verzet. Hij wilde voortaan tachtig exemplaren per krant krijgen en bood een stencilmachine aan, zodat mijn moeder niet enorm veel meer hoefde te typen. Ik bracht die krantjes vanaf huis naar de Plantage Middenlaan, tegenover het aquarium van Artis, waar het verzet een geheim kantoor had. Bij het Tropenmuseum waren de straten afgezet; er stond een Duitse kazerne. Ik moest onder het prikkeldraad door, langs de waterkant, omdat ik anders enorm moest omlopen. Ik was veertien. In omlopen had ik geen zin.’

Heeft u honger gehad?
‘In de Hongerwinter wel. In september 1944 was er een spoorwegstaking; er reden geen treinen meer. Bij ons in de Watergraafsmeer stonden treinen met groente en fruit. Dat zou naar Duitsland vervoerd worden, maar ja, het treinpersoneel staakte. Met een heleboel mensen uit de buurt gingen we het eten eruit halen. Opeens werd er op ons geschoten. Snel ben ik tussen de rails gaan liggen, maar een vriend van mij werd in zijn hoofd geraakt. Hij was niet dood, maar heeft wel lang in het ziekenhuis gelegen. Hij heeft een hersenbeschadiging opgelopen waar hij de rest van zijn leven last van heeft gehad. Ik dacht dat mijn vader bij die schietpartij was doodgeschoten. In paniek rende ik naar huis. Thuis belde ik aan en wie deed er open… Mijn vader!’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892