Erfgoeddrager: Mara

‘Volgens de leraar hoefde ik toch niet te leren’

Loes Vianen (1950) had een fijne jeugd op Curaçao. Ze woont al een halve eeuw in Nederland. Hier heeft ze nog steeds te maken met racisme. Aan Madelief, Mara, Eva en Bo van het Novalis College in Eindhoven vertelt ze trots haar verhaal.

Hoe was het om op te groeien in Curaçao?
‘Ik ben geboren in Suriname en opgegroeid in Curaçao. Ik zeg altijd: ik ben een vakantiekindje, omdat al mijn broers en zussen op Curaçao zijn geboren en ik als enige niet. Mijn familie woonde aan de ‘rijke’ kant van het eiland. Ik had dat niet door, maar mijn vriendinnen zeiden later: “Jij hebt geen armoede gekend. Jouw vader had een goede baan.” Ik ging naar een Nederlandse protestante school. Ik had er een fijne tijd had, ondanks dat ik er vaak werd uitgestuurd. Als enige van de klas, waar andere kinderen ook dingen uithaalden. Maar die waren blank. De schoonmaakster was Surinaams en iedere keer als ik eruit werd gestuurd, belde ze mijn moeder. De leraar zei een keer: “Jij hoeft toch niet te leren, jij wordt toch schoonmaakster”.’

Wat voelt voor u als uw land?
‘Ik woon al 48 jaar in Nederland, maar als ik even kan, ga ik naar Suriname. Als het daar regent, ga ik naar buiten. Het geeft mij een opgelucht gevoel, en het haalt mijn hoofd helemaal leeg. Ik ben er tenslotte geboren en voel me er thuis. Ik heb daar vriendinnen en nauwelijks herinneringen aan discriminatie. Maar Nederland is net zo goed mijn land, net zoveel als dat van een blank persoon.’

Heeft u vormen van discriminatie meegemaakt?
‘Soms zeiden mensen tegen mij: “Ga naar je eigen land” Dan denk ik: welk land bedoel je? Ik heb altijd een Nederlands paspoort gehad. Ik ben opgegroeid op Curaçao, ben op mijn achttiende naar Suriname gegaan en daarna op mijn 23e naar Nederland. Ik ben al 48 jaar in Nederland, dus wat is mijn land?  Ik heb de gouden koets waar de koninklijke familie in rijdt altijd mooi gevonden,  totdat ik zag wat erop stond: tot slaaf gemaakte mensen. Een keer zei een meisje op straat tegen haar vader: “Kijk papa, dat is Zwarte Piet!” ‘Ik vond het niet heel erg dat zij dat zei; ze wist niet beter. Wat ik wel heel erg vond, is dat haar vader haar niet verbeterde. Hij lachte alleen maar. Een ouder hoort het goede voorbeeld te geven. Een keer was ik op een feestje in het gebouw waar ik woon. Het was donker. Een vrouw zei tegen mij: “Hé, laat je eens zien, dan weet ik waar je bent.” Dat maakte mij zo boos. De volgende dag heb ik een brief aan de baas van het gebouw geschreven dat dat écht niet kan. Ik vind dat Iedereen voor zichzelf moet opkomen ook als dat misschien soms moeilijk is.’

De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven hebben de teksten geschreven en de foto’s gemaakt.

Erfgoeddrager: Mara

‘Mijn broer is gemarteld, maar hij zweeg’

Residentie Wilgenhof is net een dorp; er is een café en een winkel. De aardige mevrouw bij de receptie wijst Mijntje, Saar, Finn en Mara van De Hasselbraam de weg: bij de kapper rechtsaf en dan met de lift. Daar woont Nel Glabeek, die acht was toen de oorlog begon. Ze vertelt veel over zichzelf. Over hoe ondeugend ze vroeger was, hoe ze een keer haar lange haren stiekem af liet knippen en ook hoe ze haar man heeft leren kennen. En dan is het tijd voor de vragen over de oorlog.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘Ik kwam nooit iets te kort. We hadden zelf een levensmiddelenwinkel en verkochten alles behalve kleding en schoenen. Mijn moeder en oudste broer werkten in de zaak, terwijl mijn vader rondging met de melkkar, die getrokken werd door een hond. Elke zondag moesten we thuisblijven om te helpen met het bonnen plakken. Al het eten was in de oorlog namelijk op de bon.
Bij bombardementen braken de winkelruiten. De Duitsers haalden dan alles uit de winkel en namen het gewoon mee. Nou, dat deden ze niet allemaal hoor. Er waren er ook die netjes betaalden. Er was in die tijd alleen bijna geen glas te krijgen. Mensen uit de buurt kwamen helpen om de ruiten dicht te maken met hout, dat mijn moeder had bewaard.’

Wat deed u als er een luchtalarm kwam?
‘Dan moesten we, als we op school zaten – op het Trudoplein – snel naar huis. We hadden een schuilkelder in de buurt, maar mijn moeder bleef zo lang mogelijk thuis. Daar gingen we met z’n allen onder de trap, onder een deken. We waren heel bang en huilden allemaal. Als het echt niet anders kon, gingen we naar de schuilkelder. Dat was verschrikkelijk. We moesten dan de schuur uit en oversteken, over een hele rij Duitsers, die naast de weg lagen, heen stappen, over een open veld lopen en dan dus die schuilkelder in.
Ik herinner me het bombardement op de Philipsfabrieken. Mijn moeder zorgde dat wij er niets van zagen. Ze trok ons direct naar binnen, onder de trap dus. Maar toen we daarna buiten liepen, zag ik een man vanuit de fabriek aan komen lopen waarvan de vellen los aan zijn gezicht en lijf hingen. Dat was heel erg eng. Ik kon het heel lang niet vergeten; al die mensen die je over straat zag lopen.
Wat ook heel erg was, was toen ze de Joodse mensen, die bij ons op zolder zaten, oppakten. Wij wisten als kind niet dat ze er zaten. Ik heb ze wel eens gezien, maar als ik er tegen mijn moeder over begon, kreeg ik een draai om mijn oren. Ze zijn dus ontdekt en allemaal meegenomen. Mijn moeder hebben ze niet opgepakt, maar mijn broer wel. Hij is geslagen en gemarteld. Na twee weken was hij weer thuis. Hij had overal bulten en knobbels zitten. Ze wilden hem laten praten maar hij zweeg.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Dat we vlaggen maakten van alles wat we maar hadden; stukken lakens, gekleurde handdoeken. Het was een groot feest en we waren heel blij. Op de tweede bevrijdingsdag, 19 september, liep ik met een vriendinnetje achter de optocht aan door de stad. De NSB’ers werden opgehaald en vrouwen die met Duitsers waren omgegaan werden kaalgeschoren. We liepen allemaal in die lange optocht toen er plotseling een luchtalarm klonk. We moesten gauw dekking zoeken en werden voor onze veiligheid een groot huis aan de Stratumsedijk ingeduwd. Daar was het zo druk met schuilende mensen dat ik met mijn vriendinnetje over de schutting van de tuin klom om te ontsnappen. De Engelse en Amerikaanse soldaten zagen ons weglopen en brachten ons met een bakfiets naar een school in Tongelre waar we onder de tafels moesten gaan liggen voor het geval er bommen vielen. Ik verstopte me onder een schoolbank en kreeg daar een grote scherf in mijn knie.’

               

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892