Erfgoeddrager: Luka

‘Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten’

Luka, Levi en Amelie van basisschool Oscar Carré ontmoeten mevrouw Bartelsman-Logchies bij haar thuis in Slotermeer. Daar vertelt ze over het gemis van haar vader en broer die moesten onderduiken, over de houtblokjes die ze ’s nachts ging stelen en ook over een leuke herinnering aan de oorlog.

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Mijn vader werkte bij de Spoorwegen. De nazi’s wilden dat hij de treinen naar de concentratiekampen reed. Toen is ie ondergedoken, want dát wilde hij niet. Ook mijn oudste broer moest onderduiken toen ie was opgeroepen om in Duitsland te werken. Mijn moeder had veel verdriet om hun afwezigheid. We woonden met mijn tien jaar oudere zus, die als kapper werkte, en twee andere broers in de Pijp aan de Tweede Jacob van Campenstraat. Mijn zus heeft ook een tijd ergens ander gewoond, omdat mijn moeder bang was dat ook zij opgepakt zou worden. We woonden namelijk heel dicht bij Duitse soldaten in de buurt. Onder ons waren garages. De garagemedewerkers waren eruit gezet en de garages waren gevorderd door de Duitsers om er hun auto’s te stallen. Die auto’s reden op hout of antraciet. Tijdens het vullen van de generator met houtblokjes vielen er wel eens blokjes op de grond. Dat vullen gebeurde ’s nachts. Ik werd dan wakker van het geluid van de auto’s en ging dan naar beneden om er snel en stiekem bij te zijn als er blokjes op de grond vielen. Die konden wij goed gebruiken voor ons fornuis!’

Ging u nog naar school in de oorlog?
‘Ik zat op school waar nu het badhuis bij de Albert Cuypstraat is. Op een gegeven moment hadden we teveel honger om nog naar school te gaan. Ook was de school bezet door Duitse soldaten. De hongerwinter was erg. We waren vel over been en we waren bang. Ze dachten dat ik dood zou gaan. Op een gegeven moment kwamen er parachutisten, uit andere landen, die dropten voedsel vanuit de lucht!
In de vrije tijd die ik had struinde ik winkels af om te kijken of er wat te jatten viel, op zijn Amsterdams gezegd. Ik heb mijn vader na de oorlog eens horen zeggen ‘Die gepenkop heeft ons gered! Door haar hebben we geen honger gehad.’ Ik was een echte boef en zorgde wel voor eten. Mijn vader was eigenlijk ook een held. Wij waren hartstikke ‘rijk’, want wij hadden een fiets. Daarmee ging mijn vader ’s avonds laat op jacht, richting de boeren in de polder, naar eten. Mijn moeder gaf hem twee sneetjes brood mee; geen idee waar ze dat vandaan had gehaald. Mijn vader bleef de hele nacht weg en sliep bij de boeren. Dat deden heel veel mensen. Een keer heeft een medeslaper al het eten dat hij had bemachtigd uit zijn fietstassen gestolen. Dat gebeurde ook in de oorlog…
Het ergste uit die tijd was dat mijn oudste broer uiteindelijk is opgepakt. Ook de zoon van de buurvrouw was opgepakt. Mijn moeder huilde steeds, en ik ook, omdat het zo gemeen was. Nu begrijp ik dat de Duitsers die dat deden ook onder dwang stonden. Gelukkig kwam mijn broer weer vrij! Toen hij thuiskwam, was het groot feest.
Het ergste na de oorlog was dat de Nederlanders jonge vrouwen oppakten en kaal schoren, omdat ze waren omgegaan met een Duitse soldaat. Ze lieten die vrouwen door de straten lopen. Dat heb ik heel heftig gevonden.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Er kwam in het laatste jaar een bakker met een kar in de buurt van de Sarphatistraat. Daar woonden de deftige mensen. Die kar werd beschermd door de Duitsers. Mijn broer nam me daar mee naartoe. “Die gepenkop is er vanmiddag niet hoor, wij gaan brood halen!” zei hij tegen mijn moeder, en daar gingen we, naar dat buurtje met die deftige mensen. Er werd gezegd dat dit verkeerde mensen waren die heulden met de Duitsers. Mijn broer legde me uit wat we gingen doen. Als de klep van de bakkerskar open zou gaan, moest ik snel een brood pakken. En niet meer loslaten. En zo deed ik. We kwamen allebei met een brood thuis. Je snapt, dat was feest!’

         

Erfgoeddrager: Luka

‘een reddende engel’

Wij zijn Douae, Luka, en Stefan en hebben Nans Groeneveld mogen interviewen. Nans was tien jaar toen de oorlog begon en woonde toen op Baarsjesweg 308 op drie hoog. Toen Amsterdam vijf jaar later door de Canadezen werd bevrijd, vierde zij feest met haar vriendinnen. ‘We zijn bevrijd, we zijn bevrijd!’ zong Nans op het Paramariboplein. Ze kan zich niet herinneren ooit zo gelukkig te zijn geweest.

 

Hoe zag uw buurt er tijdens de oorlog uit?
‘Ik woonde in de woning hiernaast. Vlakbij was een winkelgalerij met een Spar, een bakker en enkele andere kleine winkeltjes. Onder ons was een Ford-garage waar de nazi’s hun intrek hadden genomen. Ze zaten dus direct onder ons huis en daarom durfden we ook niet zomaar iets stiekem te doen! De auto’s werden uit de garage meegenomen en ook verdwenen de fietsen van buurtbewoners steeds vaker. Die werden dan afgepakt door de nazi’s. Ikzelf had geen fiets en mijn ouders ook niet meer, denk ik. Verder merkte ik in het begin nog niet zo heel veel van de bezetting, maar op weg naar school zag ik steeds vaker Duitse soldaten in de buurt rondlopen.

 

Waar was u toen de oorlog uitbrak?
‘Met mijn moeder was ik naar Leiden gegaan voor een gezellige avond bij de meisjesvereniging. Die nacht begon ineens de oorlog. Mijn moeder was vreselijk bezorgd. Ze wist niet hoe wij weer naar huis moesten komen want al het openbaar vervoer was stilgelegd. We hoopten dat God ons zou helpen. Toevallig vonden we toen een auto die naar Amsterdam bleek te gaan. Via vrienden konden wij regelen dat we mee konden rijden. Wat waren we opgelucht dat we veilig naar huis konden gaan. Halverwege de rit werden we wel nog aangehouden door Nederlandse soldaten. Zij vroegen ons om ‘Scheveningen’ te zeggen. Mijn moeder begreep hier helemaal niets van en riep angstig uit dat wij helemaal niet naar Scheveningen wilden gaan, maar terug naar Amsterdam! Later begreep ik dat de soldaten dit hadden gevraagd omdat Duitsers moeite hebben met de uitspraak van het woord ‘Scheveningen’. De soldaten wilden dus controleren of wij allemaal wel Nederlanders waren.’

 

Hoe bent u de hongerwinter doorgekomen?
‘De laatste jaren van de oorlog waren het moeilijkste voor ons. Er was heel erg weinig eten. Wij hadden bonnen waarmee we een half brood per persoon konden halen bij de bakker. Hier moesten we een hele week mee doen. In de avond hadden we watersoep met soms rotte aardappelen erin die ik met een pannetje bij een behulpzame school had opgehaald. Op een dag werd er aangebeld bij ons thuis. Wij deden niet open want we dachten dat het vast spelende jongens waren. Toen ik later alsnog even keek, stond er een schaaltje met het heerlijkste eten voor de deur. Het was eigenlijk een gewone maaltijd, maar voor ons was het toen overheerlijk. Dit herhaalde zich elke avond. Wie deed dit toch? Op een dag deed ik de deur open en dacht ik dat er een engel stond. Het bleek de buurjongen te zijn: de zoon van de eigenaar van de Spar-winkel verderop. Zij hadden voorraad over en hebben ons hiermee de hongerwinter door geholpen. Na de oorlog heb ik nog geprobeerd hem op te zoeken om hem te bedanken voor al zijn hulp. Dit is helaas nooit meer gelukt.’

Erfgoeddrager: Luka

‘Als we toedoedoetoooeeee hoorden, wisten we dat we goed zaten’

Han Tito is geboren in 1927 en woonde tijdens de oorlog in de Cliffordstraat. Voor hem als tiener was het een roerige tijd waarin hij niet meer naar school hoefde.

Hoe kwam u aan voedsel in de oorlog?
‘Dat was heel moeilijk. Mijn grootvader is overleden tijdens de Hongerwinter. Omdat het toen zo hard vroor, kregen wij instructies om zijn lijk buiten op het balkon te bewaren, totdat we het in een kartonnen doos naar de Zuiderkerk konden vervoeren. Een oom van mij zorgde meestal voor eten voor ons gezin. Hij moest eigenlijk werken in Duitsland, maar bleef na zijn verlof in Nederland. Hij werkte toen op de De Ruyterkade waar allemaal schepen vanaf het IJsselmeer aanlegden. Via die schepen kwam er een hele hoop voedsel uit Friesland en Groningen naar Amsterdam. Daar pikte mijn oom dan wel eens wat van mee. Ik heb zelf ook wat gepikt hoor, van mijn buurman zelfs. Die kwam een aantal keer thuis met een zak aardappelen en die legde hij dan op de zolder boven onze huizen. Toentertijd hadden die zolders nog van die grote spijlen waar ik dan met mijn schepnetje tussendoor kon om aardappels te pikken.’

Wat is het spannendste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘In 1943 stortte er een vliegtuig neer in de Van Bossestraat. Het kwam precies op de achterkant van een huizenblok terecht. Daar waren alle keukens van die woningen en omdat het vliegtuig tegen vijf uur neerstortte, waren al die vrouwen eten aan het koken. Wij zijn daar naartoe gegaan en ik zag hoe een vrouw vast zat onder een keukentafel, terwijl haar keuken in brand stond. Er kwam een man die haar met een ladder eruit probeerde te halen, maar of dat gelukt is weet ik niet. Ineens waren er overal Duitse soldaten die ons met mitrailleurs wegjoegen.’

Luisterde u wel eens naar de Engelse radio?
‘Thuis hadden we een soort antenne gemaakt van allerlei ijzeren draadjes in de vorm van een kruis. Die stond op de radio. We moesten lang zoeken naar de Engelse zender, want die werd gestoord door de Duitsers. Als we dan ‘toedoedoetoooeeee’, de vijfde van Beethoven hoorden, wisten we dat we goed zaten. Even later hoorde je dan: ‘Hier Radio Oranje, de stem van strijdend Nederland.’ Door de oorlog leerde ik hoe gevaarlijk het is als er een dictator aan de macht komt. Daarom wil ik jullie op het hart drukken: laat je nooit iets wijsmaken door een ander, zonder zelf eerst na te denken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892