Erfgoeddrager: Lucia

‘Hoe lichter je kleur, hoe hoger op de maatschappelijke ladder’

Het is meteen gezellig als Helen Wijngaarde aanschuift op het MLA. De 83-jarige Helen is geboren op Curaçao (‘Waar de zon altijd schijnt’) en verhuisde op haar twaalfde naar Suriname vanwege het werk van haar vader. Sinds 1957 woont ze in Nederland. Samya, Lucia, Yke en Wies hebben haar veel te vragen.

Waar kwamen uw ouders vandaan? En wat voor werk deden zij?
‘Mijn moeder komt van Curaçao; zij was onderwijzeres. Ik zat bij haar in de klas en dat was niet altijd een pretje. Tegen mij was ze extra streng. Ook overhoorde ze alles. Maar dat vond ik niet erg, want ik hou van leren. Mijn vader kwam uit Suriname en was een zakenman. Wij spraken altijd overal Nederlands. Mijn vader stimuleerde dat, want als je dat sprak, kwam je verder. Natuurlijk heb ik ook Papiaments gesproken op Curaçao en Sranangtongo op straat in Paramaribo. Maar Nederlands was de hoofdtaal!
Het verschil tussen Curaçao en Suriname is heel groot. Vooral op school, die op Curaçao gescheiden was voor jongens en meisjes. Er stond zelfs een grote muur tussen de scholen. In Suriname liep alles door elkaar, het was er vrijer, met veel verschillende culturen en religies: Creolen, Javanen, Hollanders, Boslandcreolen, Hindoestanen. Het was kleurrijker. Er werd wel gediscrimineerd. Hoe lichter je van kleur was hoe hoger je op de maatschappelijke ladder stond. Dat is nog steeds zo helaas. We hadden in Suriname toen geen president, maar een gouverneur. En mijn koningin was Wilhelmina. Koninginnedag was altijd een heel groot feest.’

Hoe was het op school?
‘Ik zat op de Hendrikschool in Paramaribo. Het was een prachtig houten gebouw. Hier op de foto zie je het. In de pauze kwam altijd de ‘bollenman’ langs met lekkere kraukrau en broodjes. Je kon er voor één of twee centen boter bij vragen. De leraren waren streng. Als je te laat kwam moest je wachten en dan moest je meteen naar het hoofd van de school voor straf. Het ergste was het weekboekje, waar opmerkingen van de leraren in stonden. Dat moest je elke vrijdag thuis laten zien. Bij een slecht weekboekje kreeg je een weekend huisarrest. Maar… wij hadden weekboekjesvervalsers! Ik was het ook. Tot mijn ouders dit merkten. Ik heb een week niet kunnen zitten!
Op school leerde ik alles over Nederland. Over ijs en schaatsen, over molens en koeien in de wei. Ik vond het leuk,  want ik leerde over dingen die ik niet kende. Kijk, hier heb ik het leesplankje waarmee ik heb leren lezen: Aap – Noot – Mies… Ik leerde Nederlandse liedjes en dat er allemaal provincies waren. Pas in Nederland kwam ik erachter dat je gewoon van de ene provincie naar de andere kon rijden, zonder grenzen.’

Hoe was het om naar Nederland te verhuizen?
‘Mijn moeder en mijn broer woonden hier al. Ik kwam bij hen in huis, dus ik kwam eigenlijk thuis. Wel moest ik ineens meer kleren aan. Het was best handig dat ik al veel van Nederland wist. Suriname was toen nog Nederlands, een kolonie. Kijk hier heb ik een herdenkingsdoek uit 1965. Zie je de letters van Juliana en Bernard en de appeltjes van oranje? En hier afbeeldingen van traditionele kleding, zoals koto’s, en van verschillende hoofddeksels, angisa’s, waarmee vrouwen ‘geheime’ boodschappen aan elkaar doorgaven via de manieren van vouwen. Dit is ooit uit Afrika meegekomen met de slaven. En kijk, daar is de tuba. Daarmee werd je bij een verjaardag-met-een-rondgetal uit je bed geblazen. Je moest puur verrast zijn, maar natuurlijk had je het lekkers om uit te delen al onder je bed klaar staan.’

Wat voor werk heeft u gedaan?
‘Ik ben juf geworden. Eerst een jaar op Curaçao, daarna in Nederland. Hier leerde iedereen toen ook nog met het leesplankje. Ik dacht dat het was afgeschaft. Dus dat was best handig. Op mijn vijftigste ben ik alsnog gaan studeren en ben ik doctorandus in de Culturele Wetenschappen geworden. Dat opende vele deuren voor me.
Pas in Nederland ben ik me ervan bewust geworden dat Suriname een kolonie was. Hier hoorde ik pas hoe mooi het Sranantongo is. Hier mocht ik het wel spreken. Kijk dit is de vlag van Suriname nu: groen staat voor vruchtbaarheid, rood voor samen bouwen we het land op, wit staat voor vrede. En de gele ster staat op twee punten naar beneden: meneer Ferrier, de eerste president, zei: “We staan met twee benen stevig op de grond.”
Mijn kleinkinderen kan ik vertellen hoe het vroeger was. Dat vind ik heel belangrijk. Ook dat ze begrijpen waarom ik iets wel of niet accepteer. Ik wil bijvoorbeeld dat ze me groeten als ze binnenkomen en niet zomaar op de bank ploffen met hun telefoontje. Ik ben met een van hen een hele middag naar het Holocaust Museum geweest. We hebben toen samen gepraat over de Tweede Wereldoorlog en hoe dat voor mij was. En ook over wat ik heb meegemaakt op Curaçao. En nu vertel ik het graag aan jullie.’

Erfgoeddrager: Lucia

‘Bij ons thuis was het warm en licht’

Tine van Wijk wordt tijdens het opstarten van het videogesprek geholpen door Fabrice, Julia en Lucia van de Anne Frankschool. “Kunt u ons allemaal zien? Ander moet u uw lay-out wijzigen”. Tine ziet alle drie de kinderen. Dus kunnen ze beginnen met het interview.

Waar woonde u toen het oorlog was?
‘Ik woonde aan de rand van de stad, aan de Duivendrechtsekade, waar later de Bijlmerbajes werd gebouwd. Mijn ouders hadden daar een aannemersbedrijf. We woonden eigenlijk op een soort industrieterrein en we hadden er veel ruimte, ook om te spelen. Mijn opa en oma woonden naast ons. Ik was drie toen de oorlog begon. Na mij kwamen nog een zusje in 1940 en een broertje vlak voor de Hongerwinter in 1944. Naast ons zat Cinetone, de Duitse filmstudio’s. De Duitsers vonden mijn kleine zusje er schattig uitzien met haar krulletjes en vroegen aan mijn ouders of ze mee mocht spelen in een film, genaamd ‘De zwarte jurk’. Dat wilden mijn ouders niet, maar ze begrepen ook wel dat je beter geen nee kon zeggen tegen de bezetter. Daarom stemden ze toch toe.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘We woonden dus naast de Duitse filmstudio’s. Dat zou veel te gevaarlijk zijn geweest. We hadden in de oorlog wel onze auto en die van een Joodse man begraven op ons terrein. Als aannemersbedrijf had mijn vader graafmachines en zo heeft hij aan het begin van de oorlog de voertuigen verstopt voor de Duitsers. Na de oorlog heeft die man zijn auto weer opgehaald. Hij stapte in, startte de auto en reed er zo, na al die tijd onder de grond, mee weg. Dat was wel heel bijzonder. Ik heb nooit geweten wie deze man was. Dat zou ik heel graag nog eens willen weten.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
‘Waar ik heel goede herinneringen aan heb, zijn de avonden dat mijn opa ging vertellen. In 1944, in de Hongerwinter, had niemand meer elektriciteit en ook geen kolen meer en het was heel erg koud. Wij hadden vanwege het aannemersbedrijf nog wel hout en een olielamp. Bij ons thuis was het dus warm en licht. Alle buren kwamen graag bij ons luisteren naar mijn opa. Hij vertelde verhalen van Tijl Uilenspiegel en van de Baron van Münchhausen. Dat waren hele fijne avonden. Het samenzijn, de gezelligheid en natuurlijk de prachtige verhalen die mijn opa vertelde. Maar veel was niet leuk. Zo werd mijn allerbeste vriendin Elsje heel erg ziek in de oorlog. Ze had onder andere difterie. Het gezin was arm en had weinig te eten. Daarom bracht ik haar elke dag een bordje eten. Een keer rukte een van haar broers het bordje uit mijn handen. Terwijl ze naar boven liepen, namen de broers snel een hap. Zij hadden natuurlijk ook erge honger. Elsje werd gelukkig beter en heeft het overleefd.’

Kunt u wat vertellen over het uniform dat u heeft gevonden in de oorlog?
‘In september 1944 had je Dolle Dinsdag. De Duitsers dachten dat ze verloren hadden en velen vluchtten naar huis. Ook de Duitsers van de filmstudio’s naast ons. Maar daarvoor in de plaats kwamen SS’ers in het pand. Dat waren echt slechte, gevaarlijke mensen. Toen ruim een half jaar later duidelijk werd dat de oorlog echt voorbij was, gingen ook zij weer terug naar Duitsland. Op een dag speelden we buiten en zagen we dat de deur van een schuilkelder daar openstond. Daar binnen zagen we een uniform van de SS’ers liggen. Dat was voor ons heel erg spannend, want je wist dat dat de echte slechteriken waren. We denken dat een SS’er zijn uniform heeft uitgetrokken toen hij op de vlucht sloeg.’

       

Erfgoeddrager: Lucia

‘Dansen tot lang na spertijd’

Wij zijn Lucia, Rosa, David en Lucas en wij interviewden Corry Dijkstra (met blauwe trui) en haar nichtje Dien Albers. Mevrouw Dijkstra was veertien jaar toen de oorlog begon. Ondanks de spertijd bleven zij en haar vriendin tot laat uit. Als ze ‘s avonds voor acht uur nog niet thuis waren, dachten ze: dan maar de ochtendtijd aanhouden! Haar nichtje Dien Albers was een stuk jonger, ze was zes toen de oorlog begon. Zij woonde niet ver bij haar familie vandaan.

Hoe zag de dansschool waar u naartoe ging eruit?
Mevrouw Dijkstra: ‘Ik ging met vrienden en vriendinnen uit de buurt lekker dansen in een dansschool aan de Admiraal de Ruijterweg. In de danszaal was een verhoging waar een live band speelde. Geen plaatjes maar echte live muziek, dat vonden we fantastisch! Onder dat podium bleek later munitie van het verzet te liggen. De dansschool was eigenlijk ook een verzetshol, maar dat was natuurlijk geheim.’

Heeft u veel honger gehad in de Hongerwinter?
Mevrouw Dijkstra: ‘Op een woensdag, zo rond een uur of vijf, gingen mijn vriendin en ik gauw even naar de Haarlemmerdijk toe om het een en ander op te halen. Toen kwam er een man aangefietst en die had duidelijk wat gedronken. De fiets waar hij op reed, slingerde alle kanten op en we zagen dat hij zijn aktetas verloor. Wij raapten vlug zijn tas op en renden hem achterna om zijn tas terug te geven. “Ach, donder toch op,” zei hij toen. Toen hielden we de tas maar zelf. Toen we thuis kwamen hebben we de tas opengemaakt en daar zat vlees in! Mijn moeder was destijds langdurig ziek. Toen we haar het vlees gaven, wist ze niet wat ze zag. ‘Dat wordt een feestmaal’ zei ze. We bakten het in olie die mijn vader stiekem van zijn werkgever had gepikt. We hebben dat toen samen met wat aardappeltjes en rode kool opgegeten. Als ik daar aan terug denk, loopt het water me nog in de mond.’

Heeft u ook mensen weggevoerd zien worden?
Mevrouw Albers: ‘Naast ons woonde in de oorlog een Duitse mevrouw. Op een dag kwam haar neefje bij haar aanlopen, die eigenlijk bij de marine had moeten dienen. Hij was gedeserteerd. ’s Avonds zijn daar toen Duitse soldaten binnengestormd om de jongen te halen. Die hebben toen ook geschoten, want er zat daarna bij ons een kogelgat in het raamkozijn. Mijn vader, die in ons huis onderdook omdat hij anders in Duitsland moest gaan werken, vluchtte het dak op omdat hij dacht dat ze voor hem kwamen.
Die soldaten hebben het neefje van onze buurvrouw zo geslagen, dat ik me zijn schreeuwen nog kan herinneren.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892