Erfgoeddrager: Liza

‘Ik zag een vliegtuig dat in brand stond’

Tobias, Milo, Lena en Liza van de Weidevogel in Ransdorp komen op bezoek bij John Geelof in Amsterdam-Noord. Vroeger was hij onderwijzer en dat kun je nog wel merken: meneer Geelof vertelt niet alleen over de oorlog, maar laat er meteen van alles bij zíen. En zelfs horen. De kinderen mogen even luisteren naar een fragment van Radio Oranje waarin koningin Wilhelmina spreekt. En hij wil ze ook nog iets vertellen over de toren van Ransdorp. Die zo oud is dat Rembrandt van Rijn hem nog heeft getekend.

Ging u naar school in de oorlog?
‘In het begin wel. Onze school lag vlakbij een vliegveldje, het Hoge Land, een knollenveld. Daar konden wij vanaf de eerste etage vanuit de school op kijken.
Op een gegeven moment waren de Duitsers bang dat we het vliegveld zouden bespieden en mochten we niet meer boven komen. Kregen we alleen nog maar les op de begane grond. Dat was wel krapjes.
In 1944 was er geen gas en brandstof meer om de kachel te stoken. Het was -16. En toen zijn de scholen tijdelijk dichtgegaan.’

Wat merkte u van het begin van de oorlog?
‘De oorlog startte met een mobilisatie. Mensen uit het leger werden al in september 1939 opgeroepen, ook mijn vader. Hij moest naar Weesperkaspel en was dus niet thuis.
Een keer moest ik een week naar het ziekenhuis voor mijn neus- en keelamandelen. Na die week werden alle kinderen opgehaald, behalve ik. Ik was heel verdrietig en in paniek. Bleek dat mijn vader onderweg was opgehouden, anderhalf uur later kwam hij alsnog. Ik was dolblij. We zijn met de taxi naar huis gegaan. Toen de oorlog begon stuurde mijn vader vanuit het leger een brief aan mijn moeder. Kijk maar, in deze brief roept hij haar op om kalm te blijven en goed naar de aanwijzingen van de burgemeester te luisteren. Op 24 juni 1940 mocht mijn vader weer naar huis.’

Wat veranderde in het dagelijks leven in de oorlog?
‘Eerst ging alles gewoon door. Maar stapje voor stapje veranderde er dingen. Iedereen moest bijvoorbeeld een identiteitsbewijs bij zich hebben. Dit bewijs had een Nederlandse ambtenaar gemaakt, en wel zo goed dat het moeilijk te vervalsen was. Als hij van tevoren had geweten waar het allemaal voor zou worden gebruikt, had hij waarschijnlijk een ander soort bewijs gemaakt. We kregen zinken munten. De koningin mocht niet meer op onze munten staan. Zelfs de stopborden werden veranderd, van stop naar halt. Ook de school kreeg een andere naam: Juliana van Stolbergschool in plaats van prinses Julianaschool. In Noord was bij het Mosveld een synagoge. Joden mochten steeds minder. Ze mochten niet meer op voetbalveld, moesten in een aparte wijk wonen. Op een dag sloten de Duitsers de wijk waar de Joden moesten wonen, af met prikkeldraad. Ze nodigden de Amsterdamse bevolking uit om te kijken. Wij gingen ook kijken. Niet omdat we het er mee eens waren, maar om te zien hoe gruwelijk de Duitsers omgingen met de Joden. Mijn vader heeft mij toen gezegd: “Let goed op en vertel dit door.” En dat doe ik dus nu.’

De Fokkerfabriek stond vlakbij uw huis en werd meerdere keren gebombardeerd. Wat merkte u daarvan?

‘Er waren in totaal vijf bombardementen op de Fokkerfabriek. Een bombardement begon altijd met een luchtalarm, dan mocht je niet voor het raam staan want die kon door de luchtdruk nog wel eens breken. En wat deed ik: ik ging juist voor het raam staan. Zo zag ik een vliegtuig dat in brand stond. Die verschrikkelijke herrie hoor ik nog steeds. Ook de bommen op de scheepswerf kan ik nog horen.
En als het voorbij was, werd het opeens doodstil. Ik weet nog hoe de Van de Pekstraat waar bommen op terecht waren gekomen, er toen bij lag… Na een bombardement kregen we plotseling een vader en moeder met vier kinderen aan de deur. Die hebben toen een paar dagen bij ons geslapen, omdat huizen in Tuindorp waren verwoest.’

          

Erfgoeddrager: Liza

‘Bang dat ze iedereen met een bril zouden oppakken’

Twee schoolrapporten heeft Remmert Tekelenburg voor Rebekka, Liza en Debora meegenomen naar basisschool De Morgenster. Daar vindt het gesprek plaats. De meisjes zien veel zevens en achten op het eerste rapport, maar op het tweede rapport is niet alles ingevuld.  Hoe dat komt, vertelt Remmer Tekelenburg, die een maand na het begin van de oorlog zes jaar werd, aan hen.

Wat merkte u in het begin van de oorlog?
‘Mijn vader was er niet, want die moest opkomen voor dienstplicht. Hij was geen soldaat, maar zat bij de verzorging van de Nederlandse soldaten. Hij was gelegerd in Rotterdam, dat door de Duitsers is gebombardeerd. Heel toevallig had mijn vader toen net ‘klein verlof’, ik denk omdat mijn broertje toen net was geboren. Terug in Rotterdam bleek dat het pension waar hij logeerde was weggevaagd.’

Had u genoeg eten in de oorlog?
‘Ik heb niet altijd lekker gegeten, maar er is bij ons thuis altijd wel íets te eten geweest. Dat was gewoon boffen. Mijn vader was scheikundige en had een bedrijf dat voedsel controleerde op kwaliteit, of er niet mee geknoeid was. Toen was voedsel niet verpakt, dus er kon van alles mee gebeurd zijn. Dat maakte dat er nog weleens wat voedsel overbleef uit dat onderzoek. En dat konden wij dan opeten.’

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Als het luchtalarm afging, was ik bang. Iedereen moest dan de schuilkelders onder de bruggen in. Mijn school zat aan de Prinsengracht, vlakbij de Vijzelgracht en alle kinderen moesten netjes klas voor klas naar binnen. Het was we donker, ik vond het doodeng. Tijdens de Hongerwinter waren alle scholen dicht, omdat er geen brandstof meer was en de klaslokalen niet verwarmd konden worden. Daarom staan er geen cijfers op mijn tweede rapport’.

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Vlak voor die winter kreeg ik de mazelen. Daardoor heb ik nu een bril. Daar werd ik weleens om uitgescholden. Doordat ik het gevoel had dat mensen willekeurig werden opgepakt, was ik bang dat ze ook alle mensen met een bril zouden oppakken. Dat heb ik nooit verteld, maar dat dácht ik wel. Ik begreep niet wat er aan de hand was als kind. Ik was vooral heel erg bang. Bijvoorbeeld voor de vliegtuigen, die zoveel lawaai maakten. De geallieerden vlogen vaak over ons heen op weg naar Duitsland om daar te bombarderen. Soms verloren ze een bom. Soms zag je plofjes en wolkjes in de lucht van vliegtuigen die elkaar beschoten. Dat waren dus ménsen die elkaar beschoten. Dat kon ik niet begrijpen. Eén keer kwam er een menigte vliegtuigen over toen wij net op de fiets naar familie in Zaandam gingen. We moesten over het Noordzeekanaal, maar er was geen brandstof voor de pont. Daarom hadden ze de ponten allemaal achter elkaar gelegd, en zo fietsen wij over het kanaal. Opeens was er die enorme menigte vliegtuigen, bommenwerpers, en ook nog eens heel erg laag. Dat was doodeng. Later bleek dat die vliegtuigen de Hoogovens hadden gebombardeerd.
In 1943 is een vliegtuig neergeschoten en vlakbij het Muntplein terechtgekomen, voor een deel op het Carlton Hotel. Daardoor zijn op de Singel, waar nu de Bloemenmarkt is, heel veel huizen verbrand. Daar is ook een jongen van mijn school bij omgekomen. De brand gaf een enorme vonkenregen over de stad en ons huis en het bedrijf van mijn vader was er niet heel ver vandaan. Mijn vader had een scheikundig laboratorium; we waren als de dood dat er brokstukken op terecht zouden komen. Gelukkig is dat niet gebeurd, maar toen waren wij met zijn allen wel bang.’

      

Erfgoeddrager: Liza

‘Dat was de eerste keer dat ik mijn vader heb zien huilen.’

In de ochtend van 10 mei 1940 hoort José Van den Broek vanuit bed gedonder in de verte. Het blijken Duitse vliegtuigen. Eén van deze toestellen wordt door het luchtafweergeschut geraakt en valt in stukken naar beneden. De motor komt bij José in de straat terecht. In de dagen die volgen, slaapt José uit angst met haar ouders en haar jongere tweelingzusjes op matrassen in de woonkamer.

Waar zat u op school tijdens de oorlog?
Ik zat op de Liduinaschool in de Amalia van Solmsstraat. In augustus 1939 werd onze school ontruimd in verband met de mobilisatie. Het schoolgebouw veranderde in een volledige kazerne. Er werd zelfs een bomvrije schuilkelder aangelegd. Wij moesten naar een andere school in Voorburg. Een maand na de capitulatie werd de school weer vrijgegeven en gingen we terug alsof de kazerne er nooit was geweest.

Wat aten jullie tijdens de Hongerwinter?
Mijn vader had een aantal zakenrelaties in Friesland en Groningen die per boot zakken meel en ander eten naar ons stuurden, zodat we toch iets hadden. Dit konden we dan ophalen in de Laakhaven. Onze gewone kachel hadden we ingeruild voor een majokacheltje. Tijdens de hongerwinter pofte mijn moeder tulpenbollen op dat kacheltje, dat smaakte echt hartstikke lekker! Ik was altijd heel pietluttig met eten en die suikerbieten vond ik smerig, maar die knapperige tulpenbollen waren heerlijk. Aan het einde van de hongerwinter kregen we Zweeds wittebrood, dat was zo’n heerlijkheid, dat smaakte naar cake.

Wat herinnert u zich van het bombardement op Bezuidenhout?
Ik ging altijd met mijn ouders naar de Liduinakerk aan de Schenkkade.  De kerkklokken hadden de Duitsers trouwens weggehaald, deze smolten ze om tot oorlogsgeschut. Zo gingen mijn ouders en ik ook die zaterdag 3 maart 1945 naar de mis. Mijn twee zusjes bleven thuis met het dienstmeisje. De kerkdienst was amper begonnen, toen we vliegtuigen hoorden overvliegen die bommen lieten vallen. Het was een hels kabaal met felle lichtflitsen. Eén van de bommen had de torenspits van de kerk geraakt, die viel naar beneden. Toen het even stil was, begonnen mensen naar buiten te rennen, niet wetende dat er nog een tweede aanvalsgolf kwam. Mijn ouders en ik renden op tijd weer naar binnen, waar we schuilden in het portaal van de kerk. Mijn vader stond over ons heen gebogen terwijl er brokstukken naar beneden vielen. Nadat de vliegtuigen waren vertrokken en we naar buiten durfden, zagen we overal lichamen van mensen die na die eerste aanvalsgolf de kerk hadden verlaten. Dat beeld raak je nooit meer kwijt. We liepen zo snel mogelijk naar huis, waar bleek dat mijn zusjes en het dienstmeisje ongedeerd waren omdat ze in de kelder hadden geschuild. Ons hele huis hing scheef, de kerk op de hoek en de huizen achter ons stonden in brand, dus we besloten te vluchten naar het huis van mijn grootouders in Voorburg. We hadden helemaal niets meer, alleen de kleren die we aanhadden. Na een tijdje kregen we een brief; we mochten terug naar ons huis in het Bezuidenhout om te kijken wat er over was van onze spullen. Alles bleek verkoold of kapot. Dat was de eerste keer dat ik mijn vader heb zien huilen.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892