Erfgoeddrager: Linn

‘Witte mannen die mijn koffers aannamen, dat had ik nog nooit meegemaakt!

Linn, Eva, Isabel, Isis en Avin uit de tweede klas van ALASCA in Amsterdam interviewden mevrouw Francisca Pattipilohy. Zij is 94 jaar en komt uit Jakarta, Indonesië. De leerlingen spraken haar niet zoals gewoonlijk bij haar thuis op de bank, maar stelden haar ieder drie vragen via de computer. Hun verslag werkten ze zelf uit tot deze tekst.

Heeft u een fijne jeugd gehad?
‘Ik heb een hele fijne jeugd gehad. Ik herinner me het rennen over het land. Mango’s plukken uit de boom. Ik groeide op in een gezin met een werkende vader, hij was architect, en een moeder die zich bezighield met het huishouden en de kinderen. Mijn moeder had wel gestudeerd, maar omdat ze getrouwd was, werd van haar verwacht dat ze huisvrouw werd. Dat was toen normaal. Het was een fijne tijd, maar niet alles was fijn. Zo mocht ik niet met witte mensen in de trein. Er waren verschillende coupés. Ik was er wel aangewend om zo behandeld te worden, want dat was al eeuwen zo. Natuurlijk wisten we dat het niet normaal was. Ook kwamen er geen witte kinderen bij ons thuis of andersom. Er was een duidelijke scheiding tussen de inlanders en de Nederlanders.’

Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘Ik was zestien toen de Japanners Indonesië bezetten. Er werd een verschrikkelijk regime door die Jappen opgezet en de Nederlanders werden in kampen gestopt. De Japanners haalden driemiljoen arbeiders weg om aan de spoorlijn in Birma te werken. Daarvan is een klein aantal mensen teruggekomen. Birma was in die tijd een rijk land en de militairen namen het eten eerst voor zichzelf. In het laatste jaar van de oorlog, in 1944, was er zelfs een hongersnood. Als je een Japanner zag, moest je buigen en aan het begin wisten de mensen dat niet. De straf op niet buigen was met stokken geslagen worden, dus werden de mensen geslagen door de Japanners. En soms zelfs vermoord. Van mijn eigen familie is mijn oom in de oorlog vermoord. Hij was gearresteerd toen ze erachter waren gekomen dat hij bij een verzetsgroep hoorde. Mijn oom werd lange tijd gemarteld, omdat ze informatie over de verzetsgroep wilden hebben. Maar hij zei niks en werd toen vermoord.’

Hoe was uw reis naar Nederland?
‘Ik ben twee keer naar Nederland gekomen. De eerste keer was in 1947 om te studeren in Leiden. Ik ging als werkstudent met een repatriantenboot, want als Indonesiër hadden we helemaal niet het recht om naar Nederland te gaan. Later, in 1968, ging ik weer, toen emigreerde ik met mijn kinderen. We gingen in Amsterdam wonen. Het leven in Nederland was heel anders. Hier was alles gelijker en voor het eerst waren er witte mensen die voor mij iets deden. Zo stonden er toen ik met de boot aankwam witte mannen klaar om mijn koffers aan te nemen. Dat had ik nog nooit gezien. De taal was makkelijk, want ik sprak Nederlands. Toch merkte ik dat mensen anders naar me keken.’

       

 

Erfgoeddrager: Linn

‘Ik vroeg vaak: Waar is pappa?’

Het is maar tien minuutjes met de bus, maar Linn, Hiba en Che van de Meidoornschool komen in een totaal ander gedeelte van de stad. ‘Hier ben ik nog nooit geweest!’ We lopen in Slotervaart naar de Aaf Bouberstraat waar we door Yvonne van der Zwaard en haar man verwelkomd worden met limonade en stroopwafels. Een grote rode kat trekt meteen de aandacht. Yvonne laat ons brieven van haar vader zien en een foto van zijn familie.

Wat is er gebeurd met uw familie?
‘Ik zat op de Nassauschool, dat is hetzelfde gebouw als nu de Meidoorn. Mijn moeder was Duits en kwam op haar twintigste naar Nederland. Ze was naaister bij modehuis Gerzon waar ze mijn vader heeft leren kennen. Mijn vader was Joods; zijn hele familie is in de oorlog vermoord. De buurt was anders toen. Iedereen speelde op straat en er waren overal kleine winkeltjes. Ik was twee jaar toen de oorlog begon, dus daar weet ik niets van. Toen ik een jaar of vijf à zes was, had ik door dat er ‘iets’ was. Er waren altijd mensen in huis. Als er aangebeld werd bij de bovenburen, sprongen ze naar beneden en verstopten ze zich bij ons in de elektriciteitskast. De Duitse buurman die mijn ouders al jaren kenden, heeft dat gezien en heeft mijn vader verraden. Mijn vader was toen al ontslagen bij Gerzon en werkte in de Lootsstraat. Daar is hij opgehaald en nooit meer teruggekomen. Ik was toen zes jaar oud. Ik heb hem natuurlijk wel gemist. Ik vroeg vaak: ‘Waar is papa?’

Hoe ging het verder nadat uw vader was opgepakt?
‘Hij is naar de gevangenis aan de Weteringschans gebracht. Mijn moeder heeft nog geprobeerd hem vrij te krijgen. Zij sprak Duits en ik was een klein blond meisje. Maar hij werd te werk gesteld op Schiphol en later naar Westerbork gestuurd. Vanaf daar heeft hij brieven gesmokkeld. Mijn vader was een grote man, mijn moeder kon blijkbaar lekker koken, maar hij was ernstig vermagerd. Het laatste briefje moet uit de trein gegooid zijn, want daar staat op: Gelieve te posten. Vanaf dat moment stond mijn moeder er alleen voor, dat moet heel moeilijk zijn geweest. Het was een hele strenge winter en de school was gesloten. We kregen een kleffe bal overheidsbrood en grijze soep van aardappelschillen. In mijn herinnering was alles grijs, ook de taart van bloembollen en suikerbieten die zo zoet was dat je het bijna niet door kon slikken. Mijn zusje en ik hebben nog eens boomstammen gepikt van een Duitse boot, voor de kachel. Die hebben we helemaal meegesleept, daar heb ik wel spierballen van gekregen. De buurman had een bijl, maar dan wilde hij wel de helft. Bij de garage op de Wiegbrug kregen kleine kinderen extra kooltjes, dat heeft ons enorm geholpen. Toch woog mijn moeder aan het eind van de oorlog nog maar 40 kilo.’

En na de oorlog?
‘Toen de oorlog afgelopen was, was het overal feest en alles was versierd. Wij hebben op het dak staan zwaaien naar de vliegtuigen. De geur van vers brood herinnert nog altijd aan mijn eerste witte boterham van na de oorlog. Dat was lekkerder dan alle gebakjes bij elkaar. Er was lang niet bekend wat er met mijn vader was gebeurd. Hij werd in 1952 officieel dood verklaard en toen kreeg mijn moeder pas een uitkering. Zij had het moeilijk na de oorlog door haar Duitse accent en heeft nooit meer over de oorlog gepraat. Om toch wat te verdienen, maakte ze poppen en pantoffels. Mijn zus en ik werden gesteund door een organisatie uit Amerika. Later heb ik nog geprocedeerd om de inboedel van mijn vaders familie te krijgen. Van dat geld heb ik mijn eerste autootje gekocht, een Fiat 500. Uiteindelijk zijn we erachter gekomen wat er met mijn vader is gebeurd. Hij is naar Auschwitz gestuurd en vanaf daar op een dodenmars gezonden. Ergens bij Sachsenhausen is hij omgekomen. Ik was ondersteboven toen ik dat verhaal hoorde. Wij hebben heel lang niets geweten.’

Erfgoeddrager: Linn

‘Ik vroeg vaak: “Waar is papa?”’

Het is maar tien minuutjes met de bus, maar Linn, Hiba en Che van de Meidoornschool komen in een totaal ander gedeelte van de stad. “Hier ben ik nog nooit geweest!” We lopen in Slotervaart naar de Aaf Bouberstraat waar we door Yvonne van der Zwaard en haar man verwelkomd worden met limonade en stroopwafels. Een grote rode kat trekt meteen de aandacht. Yvonne laat ons brieven van haar vader zien en een foto van zijn familie.

Wat is er gebeurd met uw familie?
Ik zat op de Nassauschool, dat is hetzelfde gebouw als nu de Meidoorn. Mijn moeder was Duits kwam op haar twintigste naar Nederland. Ze was naaister bij modehuis Gerzon waar ze mijn vader heeft leren kennen. Mijn vader was Joods; zijn hele familie is in de oorlog vermoord. De buurt was anders toen. Iedereen speelde op straat en er waren overal kleine winkeltjes. Ik was twee jaar toen de oorlog begon, dus daar weet ik niets van. Toen ik een jaar of vijf à zes was, had ik door dat er ‘iets’ was. Er waren altijd mensen in huis. Als er aangebeld werd bij de bovenburen, sprongen ze naar beneden en verstopten ze zich bij ons in de elektriciteitskast. De Duitse buurman die mijn ouders al jaren kenden, heeft dat gezien en heeft mijn vader verraden. Mijn vader was toen al ontslagen bij Gerzon en werkte in de Lootsstraat. Daar is hij opgehaald en nooit meer teruggekomen. Ik was toen zes jaar oud. Ik heb hem natuurlijk wel gemist. Ik vroeg vaak: “Waar is papa?”

Hoe ging het verder nadat uw vader was opgepakt?
Hij is naar de gevangenis aan de Weteringschans gebracht. Mijn moeder heeft nog geprobeerd hem vrij te krijgen. Zij sprak Duits en ik was een klein blond meisje. Maar hij werd te werk gesteld op Schiphol en later naar Westerbork gestuurd. Vanaf daar heeft hij brieven gesmokkeld. Mijn vader was een grote man, mijn moeder kon blijkbaar lekker koken, maar hij was ernstig vermagerd. Het laatste briefje moet uit de trein gegooid zijn, want daar staat op: Gelieve te posten. Vanaf dat moment stond mijn moeder er alleen voor, dat moet heel moeilijk zijn geweest. Het was een hele strenge winter en de school was gesloten. We kregen een kleffe bal overheidsbrood en grijze soep van aardappelschillen. In mijn herinnering was alles grijs, ook de taart van bloembollen en suikerbieten die zo zoet was dat je het bijna niet door kon slikken. Mijn zusje en ik hebben nog eens boomstammen gepikt van een Duitse boot. Die hebben we helemaal meegesleept, daar heb ik wel spierballen van gekregen. De buurman had een bijl, maar dan wilde hij wel de helft. Bij de garage op de Wiegbrug kregen kleine kinderen extra kooltjes, dat heeft ons enorm geholpen. Toch woog mijn moeder aan het eind van de oorlog nog maar 40 kilo.

Fotografie: Clementine Vrooland

En na de oorlog?
Toen de oorlog afgelopen was, was het overal feest en alles was versierd. Wij hebben op het dak staan zwaaien naar de vliegtuigen. De geur van vers brood herinnert nog altijd aan mijn eerste witte boterham van na de oorlog. Dat was lekkerder dan alle gebakjes bij elkaar. Er was lang niet bekend wat er met mijn vader was gebeurd. Hij werd in 1952 officieel dood verklaard en toen kreeg mijn moeder pas een uitkering. Zij had het moeilijk na de oorlog door haar Duitse accent en heeft nooit meer over de oorlog gepraat. Om toch wat te verdienen, maakte ze poppen en pantoffels. Mijn zus en ik werden gesteund door een organisatie uit Amerika. Later heb ik nog geprocedeerd om de inboedel van mijn vaders familie te krijgen. Van dat geld heb ik mijn eerste autootje gekocht, een Fiat 500. Uiteindelijk zijn we erachter gekomen wat er met mijn vader is gebeurd. Hij is naar Auschwitz gestuurd en vanaf daar op een dodenmars gezonden. Ergens bij Sachsenhausen is hij omgekomen. Ik was ondersteboven toen ik dat verhaal hoorde. Wij hebben heel lang niets geweten.   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892