Erfgoeddrager: Linda

‘Kun je het je voorstellen: twee meisjes in een vissersbootje naar Engeland?’

Sahiba, Anne, Imran en Linda interviewen Janny Praamsma op school, de Botteloef in Amsterdam-Noord. Ze vertelt dat ze na de oorlog is geboren, in 1946, maar dat het verhaal van haar ouders toch wel heel dichtbij is. In Noord is een aantal straten vernoemd naar haar ooms en naar andere jongens waarmee zij in de Fokkerfabriek in het verzet gingen, zoals De Gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.

Hoe was de oorlog voor uw familie?
‘Ik begin eerst het verhaal te vertellen van mijn moeder. Ze was het middelste kind en ze moest voor de kleintjes zorgen omdat haar moeder was gestorven door een ziekte. Mijn opa was een van de eersten die is begonnen met het verzet. Hoe doe je dat nou? Mijn opa begon met een aantal mensen met de Februaristaking. Twee dagen staakte het personeel van de trams en de treinen… alles stond stil. Zo begrepen de mensen dat ze in verzet gingen. Gaan jullie naar het Verzetsmuseum? Dan zien jullie mijn opa misschien, een foto van hem staat in de vitrine.

Opa’s twee oudste zoons werkten in de Fokker-fabriek in Noord. Dat zijn dus de broers van mijn moeder, dus ooms van mij. De ouders hadden meegegeven dat je nooit voor de Duitsers moest werken, dus toen de fabriek werd overgenomen door de Duitsers, wilden ze hun werk niet meer doen. Met een zevental andere jongens vormden ze een sabotagegroep en gingen ze onderdelen bewerken, zodat de vliegtuigen niet meer goed zouden functioneren. Op een avond werd iedereen met veel kabaal opgepakt en alle kinderen moesten afzonderlijk de gevangenis in. Wat wel heel goed was: die broers hadden niets gezegd, tegen niemand, dus de andere kinderen konden hun niet verraden. Ze werden dus ook allemaal vrijgelaten behalve de twee broers natuurlijk. Uiteindelijk is het toch uitgekomen en zijn ze samen met die andere jongens, alle negen, doodgeschoten.

‘Dit lijstje met de foto’s van mijn ooms zag je direct als je bij mijn opa binnenkwam. Hij heeft er ingekrast: ‘Zij vielen opdat wij konden leven’. Wat wel mooi is, is dat vlakbij school, bij het Twiske, een wijk is met straten die vernoemd zijn naar die negen jongens. Kijk maar hier op de plattegrond.’

Hadden ze vroeger radio bij familie?
‘Dat is wel een goeie vraag! Wat ze nu in de Oekraïne proberen is Facebook en internet af te sluiten voor mensen. Vroeger mocht je geen radio hebben. Bij mijn moeder hadden ze de radio onderin een kast onder planken verstopt, die tevoorschijn werd gehaald als ze naar de berichten konden luisteren van de koningin vanuit Engeland. Wat me ook nog te binnen schiet, is dat mijn moeder en haar oudste zuster geprobeerd hebben naar Engeland te varen. Dat was een vrij land. Kun je voorstellen: twee meisjes in een vissersbootje? Dat is natuurlijk niet gelukt.’

Hoe was het voor uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader was militair. Nadat mijn moeder was overleden, leerde hij een Joodse vrouw kennen. Jullie weten wat er met Joodse mensen gebeurde, dus ook zij moest er heel erg opletten en onderduiken. Op een avond, ze waren nog maar drie maanden getrouwd, gingen zij een avond uit naar het theater. Iemand heeft haar daar gezien en verraden. Kort daarna is zij op haar werk (ze was kapster) opgepakt en weggevoerd. Later bleek dat zij vergast is. Boos en verdrietig was mijn vader natuurlijk. Uiteindelijk is hij ook in het verzet gegaan; hij heeft heel veel voor Joodse mensen gedaan.

‘Jaren later heeft een man mijn vader verteld wie zijn vrouw heeft verraden. Hij reed in zijn auto met mijn vader naar een huis en opende het dashboardkastje waar een pistool lag. ‘Nu heb je de kans’, zei hij.’ ‘Wat zou jij doen?’, vraagt mevrouw Feenstra aan de kinderen.

Er ontstaat discussie: wel of niet iemand wat aandoen. De kinderen besluiten dat de dader boete moet doen, maar iemand doodschieten dat is toch wel heel wat anders dan straf geven. Mevrouw Feenstra vertelt dat haar vader het uiteindelijk niet gedaan heeft.

Erfgoeddrager: Linda

‘De Duitsers lagen in de kelder op hun knieën te bidden’

Omdat het heel warm is, is het interview met Giny Tiebot en Linda, Juliette, Willen en Ignacio van de Zonnewijzer in Diepenveen buiten in het bos. Uit de klas hebben ze een tafeltje en krukjes meegenomen. Mevrouw Tiebot zorgt voor de limonade, koffie en koekjes, net alsof ze aan het picknicken zijn. Ze is opgegroeid op een boerderij, op de plek die nu Keizerslanden heet. Ze was de jongste van negen kinderen. Het tiende kind werd na de oorlog geboren.

Hoe was het leven voor u in de oorlog?
‘Wat me het meest is bijgebleven is de angst die je kon voelen door bombardementen, vliegtuigen die laag over kwamen vliegen en V1’s (onbemand straalvliegtuig) en V2’s die vlak over de boerderij vlogen. De V1 vloog laag over, maakte een gillend geluid en had een lange vlam als staart. Een V1 stortte neer op het huis van een vriendinnetje. Er was brand en paniek. De kinderen werden gered. De vader ging het brandende huis weer in om kleren te halen, maar het dak stortte in en hij overleefde het niet. Ik heb nog steeds contact met dit vriendinnetje. Na de oorlog zagen we elkaar weer op school. We praten niet veel over de oorlog.

‘Mijn broer moest in Duitsland werken, op een boerderij, bij de spoorwegen en in een fabriek. Hij kwam in 1944 terug, op de fiets, in gezelschap van een vriend. Mijn zus werkte in een Joods gezin. Hun enige kind, een meisje, speelde graag bij ons drukke gezin. Deze familie is ondergedoken en heeft zo de oorlog overleefd.

‘Ik was vooral erg bang als het luchtalarm afging. We renden dan naar de schuilkelder. Ik weet nog dat mijn schoolmeester een bezoek aan ons huis had gebracht en op de terugreis werd overvallen door een bombardement; was hij 10 minuten eerder vertrokken, dan was een bom op hem gevallen. Hij overleefde gelukkig, maar stief bijna van angst. Hij viel met zijn knieën in het gras en begon te bidden.’

Woonden er tijdens de oorlog ook Duitsers bij u in huis?
‘De oorlog was niet alleen angstig, er gebeurde ook goede dingen die je niet zou verwachten. Bij ons waren veel Duitse militairen ingekwartierd, soms meer dan tien. Ze sliepen op de deel of op de hooizolder. Deze Duitsers waren aardig. Op vrijdagmiddag verwenden ze ons met snoepjes. Ze speelden met ons, gaven ons lekkere hapjes en koekjes. Als er tijd voor was, dan speelden we verstoppertje of boompje-wissel. Dat mocht niet altijd; de soldaten konden opgeroepen worden om te vechten. Het waren in mijn ogen gewone mensen. Ze hadden ook een gezin in Duitsland en waren ook bang voor de bommenwerpers die over onze boerderij naar Duitsland vlogen. Door de ingekwartierde Duitse soldaten waren we wel extra bang voor een bombardement.

‘Ook waren er Nederlanders bij ons ingekwartierd. Het waren gewone burgers en politieagenten uit Nijverdal, Holten en Amsterdam, herinner ik me, die voor straf aan het werk moesten. Ze moesten zwaar werk doen, zoals met een schop een diepe tankwal graven, een geul waar geallieerde voertuigen niet overheen konden rijden.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Op een dag, zo tegen het einde van de oorlog, waarschuwde een Duitse militair ons dat we gevaar liepen, dat het risico bestond dat de boerderij zou worden aangevallen door de geallieerden. Halsoverkop verhuisde ons hele gezin naar de boerderij van een neef in de buurt. Koeien en paarden werden op verschillende plekken ondergebracht. De vijf meisjes sliepen in één bed, de jongens op de hooizolder. De Duitsers lagen in de kelder op hun knieën te bidden. Dit duurde niet lang.
Al snel kwamen de Canadese bevrijders met hun grote tanks, een spannende tijd. Ze hadden lekkere dingen bij zich, koekjes en kauwgum. Ze maakten grapjes en probeerden onze taal te spreken. Het was spannend en gezellig. Twee weken later gingen we terug naar onze eigen boerderij. We zagen dat er kogelgaten in de muren zaten. Op de zolder lag veel troep, wapens en munitie. De Duitsers waren gevlucht en hadden hun geweren laten liggen.’

Erfgoeddrager: Linda

‘”Mijn moeder werd weggehaald en ik bleef alleen achter met mijn baby-broertje.”’

Theo Tielenburg woonde tijdens de oorlog in de buurt van het Waterlooplein. Zijn moeder was Joods, zijn vader niet. Daardoor hebben zij de oorlog overleefd.

Bent u ondergedoken?
“Nee, ik ben niet ondergedoken geweest. Mijn moeder is wel weggehaald, die heeft ruim drie maanden in Westerbork gezeten. In die tijd ben ik altijd bij mijn vader gebleven. Ik had een broertje, hij was in ’42 geboren, een baby nog. Hij is toen bij mensen ondergebracht. Omdat mijn moeder gemengd gehuwd was, kwam ze  na drie maanden weer vrij. Mijn broertje is toen ook weer thuisgekomen.”

Ben u iemand in de oorlog verloren?
“De hele familie. Kort geleden is er een boek uitgekomen over het Waterlooplein. Er is een passage over de familie Korper, dat was mijn moeders meisjesnaam. De familie bestond uit 52 personen en daarvan heeft er één de oorlog overleefd. En die ene overgeblevene was mijn moeder. De rest is vermoord in concentratiekampen.”

Wat vond u van de Duitsers en de NSB?
“De militairen die door de straten marcheren, de overvalwagens die door de buurt rijden, als jongen zijnde heeft het iets spannends. Totdat je eigen familieleden weggehaald worden. Dan wordt je er mee geconfronteerd. En hoe ouder je wordt, des te meer je gaat beseffen: “Hé, dat is toch niet allemaal goed wat er gebeurt”. Want je hebt ineens geen opoe en opa en geen ooms en tantes meer.
Met Jacq Springer gingen we op een gegeven moment  als neven van elkaar om. Al je vriendjes en vriendinnetjes op school hadden neefjes en nichtjes. Wij niet, dus deden wij alsof we neven van elkaar waren.”

Had u een radio?
“Mijn vader werkte eerst bij een tante van mijn moeder in een groentewinkel op het Waterlooplein, Hij liep met een groentekar door de wijk, maar die tante werd op een gegeven moment weggehaald. Toen ging mijn vader werken bij een firma in lompen en metalen op het Entrepotdok. Daar kwamen de mensen die hun radio’s moesten inleveren. En mijn vader was bijdehand, hij was in ieder geval niet bang, hij heeft een klein radiootje meegenomen en wij konden in de badkamer naar Radio Oranje luisteren.”

Heeft u een razzia meegemaakt?
“Ja, ik heb in die buurt gewoond, waar de joodse razzia’s hebben plaatsgevonden. Het was heel beangstigend. Vooral toen mijn moeder weggehaald werd. Mijn broertje was een baby en ik was toen 8, 9 jaar. Er werd op een gegeven moment gezegd: “Alles wat Jood is gaat mee”. Dus dat betekende dat mijn broertje en ik ook mee moesten. Maar één van die Duitse militairen zei toen: “Die kinderen kunnen thuisblijven”. Ik bleef alleen met mijn broertje achter, want mijn vader zat ondergedoken in het Sint Jacob op de Plantage Middenlaan. Ik ben toen, ’s avonds om 10 uur tijdens Spertijd, van portiek naar portiek naar dat Sint Jacob toegegaan om mijn vader te waarschuwen dat mijn moeder weg was.”

Wat was het ergste dat u tijdens de oorlog heeft meegemaakt?
“Er waren heel veel dingen die heel erg waren. Ik heb mijn opa en oma meegemaakt tot mijn achtste jaar. Mijn oma was gebrekkig, ze had een been dat 12 centimeter korter was dan het andere been, dus ze droeg zo’n klompschoen. Ik zat op het Waterlooplein op school en ik ging na schooltijd altijd even langs mijn opoe om te vragen of er nog boodschappen gehaald moesten worden. Op een dag kwam ik aan de deur en toen werd er niet open gedaan. Een eindje verderop had je een zinkwerkerij en die man kwam naar buiten en zei: “Ga maar naar huis want je opa en oma zijn er niet meer”. Dat zijn dingen die mij het meeste zijn bijgebleven.”

foto’s: Marieke Baljé

 

 

BewarenBewaren

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892