Erfgoeddrager: Lenthe

‘Het was doodeng om duizenden vliegtuigen boven Oterleek te zien’

Wouter, Lars, Anna en Lenthe interviewen Nel Beemsterboer (85) in de tuinen van het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Het is heerlijk weer en ze gaan daarom lekker onder de bomen zitten aan een ronde tafel. De leerlingen van Het Mozaïek hebben er zin in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik was vier jaar oud toen de oorlog begon, dus nog heel klein. Ik ben geboren op de dijk in Broek op Langedijk bij de oude ingang van het voetbalveld. Daar staat een huisje, waar ik ben geboren. Het begin van de oorlog ben ik nooit vergeten. Onze vader haalde ons om 8 uur ’s morgens uit bed. Hij keek richting Bergen en zei: ‘Moet je nou kijken. Ze zijn het vliegveld van Bergen aan het beschieten.’ Toen wisten wij gelijk dat het oorlog was.’

Bent u tijdens de oorlog verhuisd?
‘Mijn vader voer een Langedijkerschuit. Hij vervoerde aardappelen en groenten naar Haarlem. Toen de oorlog begon, schoten de Duitsers op boten en moest mijn vader ander werk zoeken. Hij kocht een cafeetje in Oterleek en we zijn daarnaartoe verhuisd. Oterleek is een heel klein dorpje, daarom hadden we eigenlijk nauwelijks last van de oorlog. Mijn vader zette zelf groenten in de tuin, dus we hadden altijd eten. Dat kwam goed uit, want de witte koolstamppot van de voedselbank was niet te vreten.’

Hoe was het om een cafeetje te hebben in de oorlog?
‘Er fietsten regelmatig Duitse soldaten door het dorp. De jonge soldaten kwamen af en toe bij ons in het café zitten. Ze hadden misschien wel erge dingen gedaan, maar ons deden ze niks. Hier maakte ik me niet zo druk om. Als ze in de keuken kwamen, stuurde mijn moeder ze zo weg. Daar werden ze dan niet boos om, ze vonden het prima. Als je liet merken dat je niet bang was voor ze, luisterden ze naar je. Ik had ook twee zussen. Eentje ouder en eentje jonger. Ze deden ons waarschijnlijk niks, omdat de soldaten zelf ook kleine kinderen hadden.’

Waar ging u naar school?
‘Ik ging bij Stompetoren naar school. We hadden niet altijd een fiets tot onze beschikking, dus moesten we af en toe lopend. Dat was dan een heel eind. Als je op de fiets zat en er vlogen jagers over, was ik bang dat ze zouden gaan schieten. We doken daarom ook de slootkant in. Het was doodeng om af en toe duizenden vliegtuigen over ons dorp te zien vliegen. Ik droom er af en toe nog van. Dat is nog enger dan onweer.’

Hoe was het einde van de oorlog voor u?
‘Ik was blij dat de oorlog voorbij was. Aan het einde van de oorlog zijn we weer verhuisd naar Nieuwe Niedorp. Daar kochten we een cafeetje en gingen we weer verder met ons leven. Gelukkig heb ik niemand die ik kende verloren.’

Erfgoeddrager: Lenthe

‘Die schuilplaats was er na jaren gewoon nog’

Bodie, Lenthe, Anna en Billie gaan vanaf basisschool De Pinksterbloem met de tram naar Myriam Mater. Ze zijn benieuwd hoe Myriam eruitziet en hoe ze woont. Het is best spannend allemaal, maar eenmaal bij Myriam thuis is het eigenlijk vooral heel gezellig. Zelfs al zijn haar verhalen over wat ze meemaakte tijdens de oorlog heel naar.

Wat vond u ervan dat uw vader in het verzet zat?
‘Dat vond ik fantastisch. Mijn zusjes en ik waren heel erg trots op hem. Soms vragen mensen wat ik zou doen en dan zeg ik dat ik hoop dat ik hetzelfde zou doen, maar dat weet je nooit helemaal zeker, wat je zou doen als het echt zo ver is. Mijn vader zat in het verzet met Geert-Jan, oom Henk en oom Arie. In 1944 zijn ze verraden, ze weten niet door wie. Mijn vader en oom Arie zijn gewaarschuwd en ondergedoken. Oom Henk konden ze niet meer bereiken en die is opgepakt en is doodgeschoten.
Je had het verzet en de illegaliteit. Bij de illegaliteit hielp je bijvoorbeeld Joodse mensen om illegaal te worden, om niet meer te bestaan. Dat deed je bijvoorbeeld door ze te helpen onder te duiken, of door hun papieren te vervalsen waardoor ze zogenaamd niet meer Joods waren. En je moest een familie vinden die dapper genoeg was om onderduikers in huis te nemen. Bij het verzet waren mensen met wapens, die bliezen bijvoorbeeld bruggen op of staken de archieven met persoonskaarten in brand.’

Er waren onderduikers bij jullie in huis, hebben zij de oorlog overleefd?
‘De drie onderduikers hebben het overleefd. Twee van de drie waren een man en vrouw, waarvan het zoontje dat een jaar voor de oorlog was geboren ergens anders was ondergebracht. Die kan niet overal onderduiken; zo’n kleintje gaat soms huilen en dan verraadt dat de hele boel. Dus die was ergens op een verlaten boerderij of zo. Maar zijn ouders wisten niet waar en na de oorlog waren ze hun kind kwijt. Dat was heel verschrikkelijk. Ze woonden na de oorlog vlak bij ons. Op een dag, het was al oktober of november dus al maanden na de oorlog,  stond oom Frits, de man van het stel, bij ons op de stoep. Hij was overstuur en vroeg mijn vader of hij hem met de auto naar de Veluwe wilde brengen. De melkboer had hem namelijk verteld dat hij bij zijn broer daar was geweest en bij de buren in de tuin een jongetje gezien had dat erg op Frits leek. Ze zijn er naartoe gegaan en het was inderdaad hun zoontje.’

Waren er kinderen in uw klas die vóór de Duitsers waren?
‘NSB-kinderen bedoel je? Ja. Lotje was een klasgenootje van mijn zusje Hannah en vertelde haar een keer dat ze van haar ouders had gehoord dat in Nederland Joden wonen. “Dat zijn afschuwelijke verschrikkelijke mensen en die willen de baas spelen en ons geld afpikken en daar moet je nooit mee omgaan.” Toen zei Hannah: “Maar als ik niet met ze mag omgaan, hoe kan ik ze dan herkennen?” En toen zei Lotje: “Dat weet ik eigenlijk ook niet precies behalve dat ze er anders uitzien dan wij.” ’s Avonds aan tafel begon Hannah opeens verschrikkelijk te huilen en vertelde ons dat ze had gehoord dat we niet met Joden mochten omgaan. “Maar hoe moet dat nou,” huilde ze, “want Myriam is Joods maar ze is ook mijn zusje.” Mijn vader moest een beetje lachen en vroeg waarom ze dacht dat ik Joods was. “Omdat Lotje heeft gezegd dat Joden niet op ons lijken en Myriam is bij ons de enige met een bril en ze is de enige die met haar linkerhand schrijft en ze is de enige die krulletjes heeft. Dus moet zij wel Joods zijn.” Toen vertelde mijn vader haar dat we allemaal Joods zijn. “Je grootouders en je ooms en tantes en je moeder zijn allemaal Joods. Alleen ík ben niet Joods. En je moet er maar niet meer met Lotje over praten want haar vader en moeder denken er anders over.” Die ouders waren NSB’ers.’

Waar zaten de onderduikers verstopt bij jullie thuis?
‘Het echtpaar had een kamer samen bij ons en die andere, een vrouw, sliep op de werkkamer van mijn vader. Overdag mochten ze niet bij het raam en niet beneden bij ons komen, want er liepen mensen in en uit en er konden mensen naar binnen kijken. Dus ze moesten boven blijven. Daar konden ze lezen en ze kregen hun eten boven gebracht. Als het donker werd en de gordijnen gesloten werden, konden ze naar beneden komen, bij ons. ’s Avonds kwam er toch niemand langs omdat niemand dan naar buiten mocht.
We hadden een schuilplaats op zolder voor als er een inval zou komen. Mijn vader had dat bedacht en vrienden van ons hadden die gemaakt. Ze hadden vlak bij de achterwand, niet te ver weg want dat zou opvallen, een tweede achterwand gemaakt. Daar waren planken voor en daar lagen spullen op die je normaal gesproken op zolder bewaart. Helemaal onderin zat een schuivend deel en dan kon je dus tussen de achterwand en de nieuwe achterwand komen. Daar stonden drie krukjes en er stond een emmer waar ze in konden plassen, want je weet maar nooit hoe lang je daar moet zitten. Hij is ook echt een keer gebruikt tijdens een inval. De Duitse en Nederlandse politie zochten mijn vader, die verraden was. De onderduikers zijn toen op tijd in de schuilplaats gekropen en werden niet gevonden. Heel veel later, in ongeveer 1984, was mijn zusje Hannah hier met haar kinderen vanuit Israël. Ze liet hun zien waar wij hebben gewoond. Ze stonden voor het huis in Amstelveen en mijn zus wees aan waar wij toen sliepen en waar de werkkamer van mijn vader was. De bewoner kwam naar buiten en na haar uitleg wie ze was, mochten ze binnenkomen. “Ik ben benieuwd of de schuilplaats nog op zolder te vinden is,” zei Hannah. De bewoner moest lachen. “Als hier een schuilplaats zat, is die allang door een vorige bewoner weggehaald. Er is hier geen schuilplaats.” Op zolder vond Hannah het schuifje, trok eraan en maakte de wand zo open. Die schuilplaats was er gewoon nog. Niemand had ‘m in al die jaren ooit gezien of gevonden. Dat vind ik echt een mooi verhaal’.

Erfgoeddrager: Lenthe

‘Jullie kinderen moeten weten wat er in de oorlog is gebeurd’

Openbare Basisschool Polygoon is verbonden aan een lokaal ouderenbuurtcentrum in de Filmwijk in Almere. Omdat de stad tijdens de oorlog nog niet bestond, interviewen de leerlingen uit groep 8 ouderen die toen elders woonden. Jill, Lenthe, Kiona en Rowayda spreken in het buurtcentrum tegenover school met mevrouw Sinah Schoffel, die in de oorlog in Maarsseveen woonde. Ze zijn goed voorbereid tijdens de interviewles, maar vinden het wel spannend. Ook zijn ze benieuwd naar de verhalen.

Wat merkte u als kind van de oorlog?
‘Ik was nog maar vijf, maar merkte wel dat er wat aan de hand was. Mijn ouders waren bang en ik hoorde wel eens vliegtuigen, die onderweg waren naar Duitsland om daar te gaan bombarderen. Ik woonde met mijn ouders, mijn oudere broer en zus in Maarseveen; dat is in de provincie Utrecht. Ondanks de oorlog ging ik gewoon naar school. Daarvoor moest ik vijf kilometer lopen, heen en terug. Ik vond de oorlog niet leuk. Er was altijd spanning en er werd veel gebombardeerd, onder andere bij Soesterberg, vlakbij ons. Dan gingen we altijd het huis uit, het land op’.

Was u bang?
‘Een keer had ik een oranje jurk aan. Ik liep van school naar huis. Onderweg reden Duitsers in huifkarren langs. Ik was als de dood dat ze mij in dat oranje jurkje zouden zien en sprong de sloot in om me achter de planten te verstoppen. Het dragen van een oranje jurk kon symbool staan voor vrijheid, voor anti-Duits. Gelukkig is er niks gebeurd. Ook hebben wij geen erge honger gehad, omdat we in een gebied woonden waar veel mensen hun eigen groenten verbouwden. Er was niet veel anders dan dat te eten. Andere producten kon je alleen met bonnen kopen.
Waar ik woonde was ook veel water. Als Duitse soldaten de mannen kwamen halen, om ze te werk te stellen, vluchtten die de polder in. Ik moest dan op een akker gaan staan om te laten weten of het al weer veilig was. Als de Duitsers heel plotseling kwamen, verstopten mijn vader en broer zich in een gat in de grond. Net zo lang totdat de Duitsers weer weg waren.’

Hoe was het toen de oorlog voorbij was?
‘Ik was toen tien en herinner me de Bevrijding als iets heel fijns. Geallieerden brachten voedselpakketten, iedereen was blij en vierde feest.
Het is verschrikkelijk wat er in de oorlog met de Joodse mensen is gebeurd. Hitler was een hele slechte man. Eenmaal volwassen heb ik de Amerikaanse militaire begraafplaats Margraten, waar ook een monument ter nagedachtenis aan de hier omgekomen Amerikaanse soldaten is, bezocht. Al die kruizen, dat vond ik vreselijk om te zien. En ik heb concentratiekamp Auschwitz, waar de Joden vergast werden, bezocht. Daar word je helemaal koud van als je dat ziet. Allemaal zalen met schoenen en koffers en haar van vermoorde mensen. Maar ik wilde nu eenmaal zelf zien wat de impact van de oorlog is geweest. Jullie kinderen moeten weten wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd. Zodat we beseffen dat de vrijheid die wij nu hebben niet vanzelfsprekend is.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892