Erfgoeddrager: Lauren

‘De snoepjes die hij vond bleken arsenicumtabletjes’

Op een zonnige septemberochtend rijden Bosschoolleerlingen Liselotte, Amelie, Joep, Lauren en Yske met juf Paulien naar de Oosterweg in Bergen om het echtpaar Anna Min en Leen de Rover te interviewen. De vragen van de kinderen gaan over de kinderjaren van de ouderen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Bergen. Anna zegt het fijn te vinden om te vertellen, omdat ze nog zoveel weet. Haar man Leen vult haar tijdens het interview regelmatig aan.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Door het bombardement op het vliegveld van Bergen en de vele vliegtuigen die ik zag overkomen. Dat maakte diepe indruk. Leen en ik, toen kinderen, woonden naast elkaar aan de Oosterweg. We hebben samen neergestorte vliegtuigen op de Van Bladerenweg, waar de Marke nu staat, en op de Breelaan bekeken. Als het een Duits vliegtuig was, werd er een kleed overheen gedaan, zodat je het hakenkruis niet kon zien.’

Kent u iemand die is opgepakt door Duitse soldaten?
‘Ik ben zelf een keer opgepakt door de Duitsers. Op de Turfweg was ik stiekem eierkooltjes rapen, die achter een schutting lagen. De Duitsers zagen het en namen me mee. Dat was heel eng! Mijn moeder heeft me toen opgehaald en deed of zij heel boos op mij was. Ik stond te bibberen van angst. Gelukkig mocht ik toen mee naar huis.’

Kent u iemand die is overleden tijdens de oorlog?
Leen: ‘Een jongetje uit mijn klas is omgekomen. Hij had uit het neergestorte vliegtuig op de Breelaan een blikje meegenomen. Hij dacht dat er snoepjes inzaten en had ze opgegeten. Het bleken arsenicumtabletjes voor de piloten te zijn. Die hadden ze bij zich voor het geval ze in handen van de vijand zouden vallen.’

Wat waren fijne momenten in de oorlog?
Anna: ‘Met de hele familie samen zijn. Maar dat duurde helaas niet lang. Mijn jongere broer werd opgepakt tijdens een razzia en één broer is verraden en naar Duitsland gestuurd om te werken. Daar is hij gewond geraakt en kwam hij in het ziekenhuis terecht met een bomscherf in zijn been. Toen is er ook nog gebombardeerd en moesten alle patiënten de kelder invluchten. Hij heeft het gelukkig overleefd.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘Één moment is me het meest bijgebleven. Ik werd ‘s nachts wakker en er stond een Duitser boven me, met zijn geweer in de aanslag. Ze hadden het hele huis overhoop gehaald, omdat ze mijn oom zochten. Dat was heel eng. Mijn oom is later neergeschoten door de Duitsers. Hij hielp onderduikers door bijvoorbeeld bonkaarten te stelen, zodat ze te eten hadden.’

Had u onderduikers in huis?
‘Wij hadden onderduikers in de schuur. Op een dag kwamen Duitse soldaten de schuurtjes controleren. Ze gooiden alles omver. Onze onderduiker zat achter een plank in de hoek, maar we hadden de deur van zijn schuur opengelaten, zodat het net leek alsof er iemand druk bezig was. De soldaten sloegen precies onze schuur over!’

Erfgoeddrager: Lauren

‘Na twee weken onderduiken kwam mijn moeder weer terug’

Alec, Julie en Lauren uit groep 8 van de Anne Frankschool in Amsterdam-Zuid hebben een heel blad vol vragen bedacht voor Fred Dubiez. Zelfs wie zich online als eerste voorstelt en wie bedankt na afloop is afgesproken. En dan opeens komt de 85-jarige Fred in beeld, vanuit het huis waar hij ook in de oorlog al woonde. Dat is wel bijzonder.

Hoe bent u erachtergekomen dat er oorlog was?
‘Ik was natuurlijk jong, maar dat het oorlog was, merkte ik wel. Mijn vader was als militair gemobiliseerd in Rotterdam. Daar heeft hij het bekende bombardement, waardoor Nederland zich overgaf aan de bezetter, meegemaakt. Wij hoorden dat op de radio. In Amsterdam merkte je als kind niet meteen dat het oorlog was. Zulke bombardementen hebben we hier niet gehad. Wel bezetting en de gevolgen daarvan voor Joodse mensen. Mijn moeder hoefde niet onder te duiken, omdat ze een gemengd huwelijk – met een niet-Joodse man dus – had. Omdat ze het even niet vertrouwde, zat ze twee weken bij een vriendin ondergedoken. Daarna kwam ze weer terug. Ik ben zelf gedoopt in de protestants-christelijke kerk in de Waalstraat. Die kerk is er nu niet meer. Ik kon gewoon naar school al ben ik voor de Joodse wet wel Joods via mijn moeder.’

Hoe was het bij u in de buurt?
‘Ik maakte de oorlog tussen mijn derde en achtste mee en heb het een en ander zien gebeuren. Joodse buren werden opgehaald. Andere buren zijn gevlucht. Ik weet hun namen nog; Sternheim, Boitler. Allemaal vermoord, behalve mevrouw Sternheim. Vlak bij mij woonde de familie de Haan. Die hadden een kleine jongen. Die heb ik weggehaald zien worden bij een razzia door de Grüne Polizei, de Duitse politie. Ze belden gewoon aan en zeiden dat men naar beneden moest komen en mee moest gaan. Dan ging je meestal met de tram naar de Hollandsche Schouwburg. Vanaf daar ging men eerst naar Westerbork, en daarna naar de andere concentratiekampen. Ik heb dus gezien dat de mensen uit hun huizen kwamen en mee moesten. Ook mijn opa en oma van moeders kant, die vlakbij woonden, en zusters van mijn moeder. Mijn grootouders zijn vergast in Sobibór; andere familieleden in Auschwitz. Sommige mensen dachten: het is mij te gevaarlijk, ik ga weg. Eén tante was naar het buitenland gevlucht. Haar man heeft het niet overleefd, maar zij en haar twee dochters wel. Een neef van me is met zijn gezin op de fiets langs de kust naar Noord-Frankrijk gegaan. Zij zijn daar het kanaal overgestoken en hebben in Londen de oorlog overleefd. Ze waren op tijd gevlucht.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘In het begin aten we zoals altijd. Het probleem begon toen de Hongerwinter aanbrak in 1944. Daarvoor konden we nog eten halen bij de melkboer en de groenteboer, wel gerantsoeneerd, op de bon. Maar in de Hongerwinter was er geen toevoer van voedsel meer. Je moest dus je toevlucht zoeken tot allerlei andere dingen die eetbaar waren. We aten bijvoorbeeld gekookte tulpenbollen en rauwe suikerbieten. We hadden denk ik een half brood per week. Ook bij de boeren gingen mensen langs om te kijken of ze aan eten konden komen.’

Wat is het meest bijzondere dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Tegenover mij in de straat op drie hoog woonde een Joods gezin. Bij een razzia werden ze uit huis gehaald. Daar stond een grote boom, een hulst, waardoor ze niet zo in het zicht stonden. Mijn hoofdonderwijzer die daar ook woonde, adviseerde ze weer naar binnen te gaan. “Volgens mij vergeten ze jullie, ga gewoon weer je huis in”. En inderdaad, ze gingen naar binnen en zijn niet weggehaald. Later heb ik gehoord dat de hoofdonderwijzer in het verzet zat en dat hij zorgde dat het gezin te eten kreeg de rest van de oorlog. Die hele oorlog is iets dat je nooit zult vergeten. In die tijd dacht ik dat Duitsers slecht waren. Maar na zoveel jaren zijn er nieuwe generaties gekomen, je kunt de jongere mensen niet kwalijk nemen dat er vroeger oorlog is geweest, zij hebben daar niets mee te maken. Het huidige Duitsland neemt een centrale positie in binnen Europa, ik kan nu alleen maar positief zijn over Duitsland. Dat is niet het Duitsland van toen. Waar ik het meest aan denk zijn de vervolgingen. Onschuldige mensen die alleen maar vervolgd werden omdat ze Joods waren of zigeuner. Persoonlijk heb ik niet zoveel meegemaakt. Ik was een jong kind dat naar school ging, mijn leven ging gewoon door.’

      

Erfgoeddrager: Lauren

‘Ik moest bedelen om eten bij rijkere mensen’

Fietje Stubbe was 14 jaar toen haar vader hun gezin met zes kinderen in de steek liet. Hij verhuisde samen met de buurvrouw naar Den Haag, Fietje heeft haar vader de hele oorlog niet gezien. Aan Rocco, Sara, Serah en Lauren van de Theo Thijssenschool vertelt ze haar verhaal.

Wanneer wist u zeker dat het oorlog was?
‘Het werd aangekondigd. Opeens kwamen de soldaten in de straten met geweren. Als je na achten op straat ging pakten ze je. Maar het begon al toen ze op de Westerstraat stonden met dat krantje, de Waarheid en de tegenpartij, de NSB, stond er met een of ander fascistisch blad. Ze begonnen te vechten en de politie sloeg ze uit elkaar met gummiknuppels. Ik stond daar tussen, want ik was nieuwsgierig. Er werd ook geschoten.’

Wat at u in de oorlog?
‘Er was geen eten in de oorlog. Ik moest bedelen bij rijkere mensen of langs schepen in de haven, die wel wat te eten hadden. Mijn vader was weggelopen, mijn moeder stond er alleen voor met zes kinderen. Dus dat was armoede. We hadden een heel klein keukentje, met daarin als wc een plank met een gat erin en een deksel erop. Dat was niet lekker. Wij hadden geen kachel, geen gas en licht. Alleen een kaarsje op olie, met een pit erin. Wij aten soms uit de vuilnisbak. Je vocht om brood. Ik moest soms zo lang in de rij voor eten wachten dat ik flauwviel.’

Moest u onderduiken, of kende u mensen die moesten onderduiken?
‘Wij hadden twee jonge onderduikers. Ze zaten in dienst en waren gedeserteerd want ze wilden niet voor de Duitsers werken. Die ene jongen kwam uit Utrecht. Hij miste zijn moeder en is terug naar huis gegaan. Toen is hij gepakt.’

Heeft u iets gedaan in de oorlog waar u spijt van heeft?
‘Wij moesten wel pikken in de oorlog, we hadden niets. Ik ben een bakkerswinkel binnengelopen en heb twee broden gepikt. Ik ben in de Kalverstraat op een stoepje gaan zitten. Er kwam een oude man naast me zitten. Ik had mijn zusje bij me. Ik zei: Jij een half brood, ik een half brood, die man een half brood en een half voor mijn moeder. Mijn moeder zei: je mag niet pikken, maar ik moest voor mezelf en voor mijn zusjes zorgen. Ik heb er geen spijt van gehad. Normaal ben ik altijd té eerlijk.’

Kende u iemand die bij de NSB zat?
‘Er waren bij ons twee NSB’ers in de straat. Zij hebben onderduikers verraden. Daar spraken we niet meer mee. In de oorlog had je een stamkaart. Als je een brood kon halen, dan moest je die kaart meenemen en dan kreeg je een stempel. Een buurman was zijn stamkaart vergeten en weigerde hem te halen. Er kwam ruzie. Op de hoek van de Egelantiersstraat, werd hij toen op straat doodgeschoten, door een foute politieagent. Ik zag zo hoe het bloed van de stoep, de goot inliep.’

Kende u iemand uit het verzet?
‘Ja, mijn bovenmeester van Randwijk van de Eben Haëzerschool, hier in de Bloemstraat. Hij heeft de verzetskrant Vrij Nederland opgericht. Ik beschouwde hem als mijn vader, omdat mijn vader weg was. De kinderen op school hadden allemaal rolschaatsen, ik niet, omdat wij heel arm waren. Op school moesten wij altijd bidden, maar ik keek om mij heen en zag dat mijn meester ook zat te kijken. Hij zei tegen mij: ‘Waarom heb jij je ogen open?’ Toen zei ik dat hij ook zijn ogen open had. Ik moest naar de bovenmeester, die vroeg waarom ik zo lastig was. Ik zei: ‘Omdat mijn vader weg is en omdat iedereen mooie rolschaatsen heeft. Toen zei hij: ’Weet je wat? Ik ga bij alle juffen geld ophalen en jij krijgt rolschaatsen van mij.a’

Hoe zag het dagelijks leven er in de oorlog uit? Wat deed u elke dag?
‘Ik kocht bioscoopkaartjes op, die verkocht ik voor meer geld en daar kon ik iets van kopen. Toen werd ik gepakt. Ik had ook sigaretten bij me. Toen moest ik mee naar het politiebureau. Het was zwarthandel. Ik zei dat ik een kind had en geen eten, toen mocht ik toch naar huis. Toen ik achttien was moest ik trouwen, ik had een jurk en een mantel geleend van de buurvrouw. We gingen naar het stadhuis en hadden een feest, mijn hele familie kwam en mensen uit de buurt. Mijn vader is niet gekomen. In 1944 is mijn zoon geboren. Het was het geluk van mijn leven, dat ik hem had. Ik voelde me eenzaam sinds mijn vader bij ons weg was gegaan.’

 

Erfgoeddrager: Lauren

‘Stiekem speelden we toch stukken van Mendelssohn en Mahler.’


Vader en moeder De Jong uit de Sijzenlaan hebben in 1940 negen zoons en drie dochters. Ze wonen naast de kerk. Aan de andere kant van de straat woont een gezin met alleen maar dochters. Dat betekent veel plezier voor de zonen van De Jong, plezier dat ook in de beginjaren van de oorlog blijft bestaan. Het gewone leven gaat ondanks alles door. Midden in de oorlog worden Hollandse niet-joodse jongens opgeroepen om te werken in Duitse fabrieken, van ieder gezin één. Sipke de Jong wordt opgeroepen, maar hij krijgt een vrijstelling.

Waarom hoefde u niet te werken in Duitsland? 
Toen duidelijk werd dat ik me moest melden, adviseerde een vriend van mijn vader dat ik zou auditeren voor het Conservatorium. Ik was destijds student aan de Haagse Kunstacademie en wilde eigenlijk beeldhouwer worden. Van de Duitsers moesten alle Hollandse studenten te werk worden gesteld in Duitsland, maar de Conservatoriumstudenten kregen een vrijstelling. De Duitsers hadden grote waardering voor de muziekkunst.
Op advies van mijn vaders vriend plaatste ik een doosje sigaren op de tafel van de docenten, voordat ik begon te spelen. Mijn vader was grossier in tabak, een bijzonder waardevol goed tijdens de oorlog. Natuurlijk werd ik direct aangenomen, maar wel op voorwaarde dat ik alle lessen zou volgen. Zo werd ik vrijgesteld van tewerkstelling in Duitsland.
Dat mijn vader in sigaren handelde heeft ons ook tijdens de Hongerwinter geholpen. We woonden inmiddels al in Driebergen, als gevolg van de evacuatie uit de Vogelwijk. Hier woonden we met 23 mensen. Mijn ouders hadden jongens in huis genomen die moesten onderduiken, om niet in Duitsland te hoeven werken. In ruil voor sigaren kregen we van boeren voedingsmiddelen, waar we grote pannen soep van maakten. Dit deelden we ook aan anderen uit, die met een pannetje in de hand langskwamen.

Wat herinnert u zich van de Duitse bezetters?
Ik weet nog goed dat ik in 1940 de muziekwinkel aan de Groot Hertoginnelaan uitliep en prachtige muziek hoorde. Het was een colonne van Duitse soldaten die door Den Haag marcheerde. Ze zongen marsliederen, tweestemming, “und wir fahren gegen Engeland.’ Alle omstanders keken boos, maar ik was zo onder de indruk. Zo gedisciplineerd als zij waren, zo muzikaal, met het ritmische geluid van het metaal onder hun laarzen. Ik kwam thuis en zei tegen mijn vader: “Wat ik nóu toch heb gezien, ongelooflijk. Wat een fantastisch volk die Duitsers”. Mijn vader ging er direct tegenin, maar begreep ook dat ik als vijftienjarige jongen nog niet helemaal door had wat er gaande was. Natuurlijk werd ook mij later duidelijk dat de Duitsers de vijand waren.

Wat merkte u van de Jodenvervolging?
Wij hadden een joodse groenteboer die aan huis kwam, in de Sijzenlaan. Op een dag kwam hij afscheid nemen. We begrepen niet waarom. Was hij ziek? Ging hij stoppen? Pas later hoorden we wat er met de joden is gebeurd.
Het was wel duidelijk dat er anti-joodse gevoelens waren. Zo mochten we op het Conservatorium geen stukken van joodse componisten spelen. Stiekem speelden we toch stukken van Mendelssohn en Mahler. Dit waren prachtige stukken om te spelen.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892