Erfgoeddrager: Kirsten

‘Honger maakt rauwe bonen zoet!’

De leerlingen van ICBS De Windroos Lina, Kirsten, Suden en Koray interviewen de heer Jan Fleumer, die volgend jaar al negentig jaar wordt. Om zijn verhalen kracht bij te zetten, heeft mijnheer Fleumer een boek meegenomen met daarin foto’s uit de oorlogstijd in de Zaanstreek. Bijvoorbeeld over een trein die door de ondergrondse was ontspoord en uit het water werd gehesen in Wormerveer. De kinderen luisteren ademloos.

Heeft u weleens met Duitsers gesproken in de oorlog?
‘Ik was acht toen de oorlog begon, dus ik kan me nog heel veel herinneren. Ik woonde in Westzaan. Als kleine jongen zag ik hoe de Duitsers het dorp binnen kwamen rijden. Westzaan werd gebruikt als stalplaats voor de vele paarden die werden gebruikt door de Duitsers in de oorlog en ik mocht graag helpen bij het uitladen van de karren of het stallen van de paarden, want dan kreeg ik een boterham met jam! Jam, dat hadden de mensen niet meer, dat hadden alleen de Duitse bezetters en dus deed je als kleine jongen allemaal klusjes voor zoiets lekkers.’

Had u genoeg eten en drinken in de oorlog?
‘Het werd in de oorlog steeds moeilijker om voedzaam eten vinden. Soms stal ik een paar suikerbieten van een langsrijdende kar, en daar wist mijn moeder dan alles van te maken. Ze kookte de bieten heel lang om de suiker te winnen, maar ook de pulp van de bieten zelf werd gebruikt. Hier maakte zij ronde koeken van. Ik weet ook nog hoe er in Westzaan een paardenslager was die de gewonde paarden van de Duitsers slachtte voor het vlees. Geld voor vlees hadden we niet, maar er was wel genoeg om het paardenvet te kopen. Dit vet smeerden ze bij mij thuis op de koeken van suikerbieten en dat smaakte goed. Mijn vader vroeg zo’n tien jaar na de oorlog of moeder dat niet weer eens kon maken, die bietenkoeken met paardenvet. Dát was toch zo’n lekkernij geweest in de oorlog! De koeken ging mijn moeder niet meer maken, maar het paardenvet kreeg ze een keer gratis mee bij de slager. Toen mijn vader die middag een beschuitje besmeerde met het paardenvet, liep het water hem in de mond. Maar zodra hij een hap had genomen, moest hij toegeven dat het eigenlijk heel vies was; “Honger maakt rauwe bonen zoet!. We hadden niet alleen honger, maar we hadden het ook koud. Er was steeds minder brandstof. Samen met een vriend ging ik regelmatig hout telen. Op een gegeven moment was er geen boom meer te vinden, alles was illegaal gekapt als brandstof en opgestookt.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Jazeker. Die keer toen er een Engelse bommenwerper over ons huis vloog. Vanaf Engeland gezien moesten alle grote bommenwerpers over ons land heen om in Duitsland de steden te bombarderen. Dit betekende dat er hier veel luchtafweergeschut stond, maar ook die waren natuurlijk zo nu en dan een doelwit. Op een dag kwam er een kleine bommenwerper laag over en ik dook samen met mijn familie al vrij snel in de berm, ik voelde en hoorde hoe om me heen delen van de bommen neerkwamen en hoe de grond trilde van de explosies. Ik was bang en bleef liggen, ook lang nadat hij niets meer hoorde. Uiteindelijk zijn we terug naar huis gegaan. De volgende dag wilde ik de plek laten zien aan een vriend en toen zag ik dat er op nog geen tien centimeter van waar ik met mijn voet had gelegen een grote granaatscherf neer was gekomen. Als die ook maar iets anders was gevallen, had ik geen voet of geen been meer gehad, of erger! Ik word nog altijd angstig van het maandelijkse luchtalarm. Er zijn twee soorten alarmen: Een enkele toon voor als het veilig was, en een sirene voor als er gevaar dreigde. Ik begrijp niet waarom de maandelijkse testtoon hetzelfde is als de gevarensirene.’

 

Erfgoeddrager: Kirsten

‘Van alle kinderen op deze foto heb ik alleen de oorlog overleefd’

Betty Radema (1933) heeft als Joods meisje op drie verschillende plekken ondergedoken heeft gezeten. Haar ouders, andere familieleden en veel Joodse vriendinnetjes zijn vermoord in de concentratiekampen. Betty heeft foto’s van haar ouders meegenomen, maar ook een Jodenster, haar tekenboekje uit de oorlog en boeken. Het interview vindt plaats in de schoolgymzaal vanwege coronamaatregelen. Feline, Kirsten en Lise van de Willem van Oranjeschool bekijken tijdens het interview aandachtig alle meegenomen spullen.

Hoe zou u de oorlog omschrijven?
‘Ik was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde in Amsterdam-Zuid met mijn ouders en drie jaar oudere zus. De oorlog was voor mij in het begin een gewone tijd. Ik ging net als jullie naar school. Na een jaar kwam daar een hele verandering in. Mijn vader werkte in het ziekenhuis waar hij werd ontslagen. Ik zat op een hele leuke Montessorischool waar Anne Frank ook op zat, maar ik moest van school af. Ik snapte niet waarom, het was omdat ik Joods was. De Duitsers hadden besloten dat iedereen die Joods was niet meer met niet-Joodse mensen mocht omgaan. Ik mocht in 1942 niet meer naar zwemles, niet meer in het park in, we mochten niet meer op vakantie, we mochten niet meer naar winkels toe. We mochten eigenlijk niets meer. Dat betekende de oorlog voor mij. Als je Joods was, moest je met een Jodenster op je kleren lopen. Mijn moeder naaide de ster expres slordig op onze kleren. Dat was een vorm van verzet van haar. Ik vond het niet leuk dat ik opeens moest rondlopen met een plakkaat op mijn borst. Maar wat er daarna nog allemaal gebeurde, was al helemaal vreselijk.’

Waar en hoe ging u onderduiken?
‘Op een dag zeiden mijn ouders dat mijn zus en ik ergens anders zouden logeren. Een vreemde mevrouw nam ons mee naar Middelburg met de trein. We verbleven in een leuk huis waar we in de tuin konden spelen. We kregen een andere achternaam, ik heette nu Betty Staring. Ons werd ingeprent dat we nooit aan niemand mochten vertellen hoe we echt heetten en waar we vandaan kwamen. We kregen brieven van onze ouders en op mijn verjaardag kreeg ik zelfs een plantenboek. Twee dagen daarna hoorden we dat onze ouders waren opgehaald door de Duitsers. Op die dag was heel Amsterdam-Zuid afgegrendeld en zijn de Duitsers huis aan huis binnen gegaan. Ze hebben toen 8.000 mensen opgehaald. In Middelburg zijn wij verraden, maar op tijd teruggebracht naar Amsterdam. Ik weet niet waar, alles was daar donker en we mochten de kamer niet uit. We konden er niet blijven en zijn naar een boerderij in Friesland gebracht waar we twee jaar zijn gebleven bij een boer en zijn huishoudster. We noemden ze ‘omke’ [oom in het Fries] en ‘muoike’ [tante in het Fries]. Het was een primitief gebeuren, we sliepen in een bedstee in de kelder. Er was geen water, weinig elektriciteit en er waren geen boeken. Ik tekende vaak jurkjes in mijn tekenboekje. Ik miste mijn ouders heel erg.’

Was u bang?
‘Ik liep naar school toen er een stel Duitsers aankwam. Ik werd heel bang, ging een boerderij binnen en vroeg of ik mij mocht verstoppen. Het dorp wist natuurlijk wel dat ik Joods was, maar daar praatte niemand over. Ik mocht mij boven verstoppen. Een Duitse soldaat zag mij daar, maar zei tegen de anderen dat er niemand boven was.’

Welk deel van de oorlog was het zwaarst?
‘Dat was ná de oorlog. De oorlog was afgelopen en wij zaten nog in Friesland. We dachten dat onze ouders weer terug zouden komen en dat we weer terug naar Amsterdam zouden gaan. Pas half juli kwam er een tante naar de boerderij, omdat we eindelijk waren gevonden. Als je gaat onderduiken stuur je natuurlijk geen verhuisbericht. Er gingen papieren door heen Nederland met de namen van onderduikkinderen om de kinderen te vinden. Mijn tante vertelde ons dat onze ouders niet teruggekomen waren uit de concentratiekampen. Mijn zusje en ik waren bijna de enigen van de familie die de oorlog overleefd hebben. Ik was erg verdrietig. We zijn bij mijn tante gaan wonen. Dat mijn ouders niet teruggekomen waren, was wel begrijpelijk, want weten jullie hoeveel Joodse mensen er opgehaald zijn en naar het concentratiekamp gestuurd zijn? Er woonde 140.000 Joodse mensen in Nederland, waarvan meer dan 100.000 mensen zijn vermoord. Nog geen 5.000 Joodse mensen zijn teruggekomen uit de concentratiekampen.’

Zijn er vriendjes of vriendinnetjes van u omgekomen?
‘Alle kinderen die net als ik naar de school moesten waar de Joodse kinderen heen moesten, zijn allemaal overleden. Daarom heb ik dit dikke boek “In Memoriam” meegenomen. Hierin staan alle namen van Joodse mensen die vermoord zijn, dus ook van de kinderen van mijn school. Haast 20.000 Joodse kinderen zijn vermoord. Kijk, op deze foto sta ik met Joodse schoolvriendjes en – vriendinnen. Ik speel het bruidje. Van al deze kinderen heb ik alleen de oorlog overleefd.’

Wat betekent vrijheid voor u?
‘Dat je kunt gaan en staan waar je wilt en vooral niet bang hoeft te zijn. Dat je mag zijn wie je bent en kunt doen wat je wilt. Het is zó belangrijk. Alles wat je nu hoort van landen waar oorlog is en mensen die weer moeten vluchten… Vrijheid is zo kostbaar. Jullie voelen dat nog niet en gelukkig maar.’

 

   

Erfgoeddrager: Kirsten

De eerste aanblik op de Dam, met al die duiven…

Naut, Aemilia, Kirsten, Neetje, Loïs en Sara van de middelbare school ALASCA in Amsterdam spraken met Liesbeth Bottse over de telefoon. Zij kwam in 1963 per boot vanuit Suriname naar Nederland. Rond 1980 ging ze terug, maar koos uiteindelijk toch voor Nederland. Hier woonde ze in verschillende steden, studeerde ze en werkte ze in de verzorging. De tweedeklassers schreven haar verhaal zelf uit.

Wat heeft u meegemaakt van de kolonisatie?
‘’Ik heb niet zo veel meegemaakt. Je wist niet beter. Er was namelijk niets om het mee te vergelijken. Via school kreeg je penvrienden toegewezen. Ik schreef met een meisje in Amsterdam en een jongen in Den Haag. Zo kreeg ik veel informatie over Nederland. Dat was wel leuk. Ik vertelde hun over mijn situatie in Suriname. Je leerde elkaar en elkaars land zo beter kennen. Later heb ik een van de penvrienden nog gezocht, maar ik heb haar niet gevonden.’

Welk gerecht uit Suriname mist u het meest?
‘Ik mis bepaalde ingrediënten uit Suriname, ook al is hier heel veel verkrijgbaar. Zo kan ik veel vissoorten voor de soep heel moeilijk krijgen. Als je ze koopt, zijn ze geïmporteerd. En het is altijd een beetje anders dan het was in Suriname. Soep en de smaak van sommige gerechten zoals ze daar smaakten, dat mis ik.’

Wat zult u nooit meer vergeten?
‘De bootreis naar Nederland. Ik was ziek van de zee en het was winter. Ik kwam aan in Engeland en daar was het nog kouder dan hier in Nederland. We hadden geen winterkleding. Je wist ook niet wat dat was. In Nederland kwamen we aan bij de KNSM, achter het Centraal Station. Passagiers mochten pas de volgende dag van boord. Met geld van de kanaal ging ik snel een dikke jas kopen in de stad. Ik vergeet nooit meer die eerste aanblik van de Dam, met al die duiven. Het ziet er trouwens nog hetzelfde uit als toen.’

Moest u erg wennen?
‘Aan de kou dus vooral. En je moest gewoon werken, weer of geen weer, sneeuw of geen sneeuw, ijs of geen ijs. Vroeger vroor het ook vaker dan nu. Een keer had het geijzeld. Mijn hospita zei dat je moest oppassen. Ik dacht: nou dat zal wel lukken. Ik gleed zo vanaf mijn voordeur naar de voordeur aan de overkant. Het ergste was dat ik niet meer  kon opstaan. Ik lag daar een beetje te worstelen om op te staan en toen kwam er een man langs met een blindenstok en hij liep heel rustig, zonder uit te glijden. Later heb ik begrepen dat hij ijzers onder zijn schoenen had. Daar had ik nog nooit van gehoord. Kruipend ben ik teruggegaan naar mijn appartementje en op advies van mijn hospita heb ik toen sokken over mijn schoenen gedaan. Op die manier ben ik naar de hoek gelopen om op de tram te stappen. Daar was wel gestrooid; in de zijstraten deden ze dat niet. Ik vond dat toen allemaal heel verschrikkelijk, maar moest er later wel om lachen. Maar op dat moment wilde ik meteen terug naar Suriname. In 1980 ben ik ook teruggegaan naar Suriname. Toch heb ik voor Nederland gekozen. Mijn Surinaamse medemensen nemen het me vast niet in dank af, maar hier is het beter.’

      

 

 

Erfgoeddrager: Kirsten

‘Van een groot huis gingen we naar een vies, klein huisje in Alkmaar’

Rite Prins woonde tijdens de oorlog aan de Karel de Grotelaan 24 in Bergen. Vier was ze toen die uitbrak. Aan Arthur, Tom, Kirsten en Jolijn van de Matthieu Wiegmanschool vertelt ze over de evacuatie uit Bergen, over haar schooltijd en haar vader die bij het verzet zat.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik herinner me dat je de hele nacht vliegtuigen hoorde overvliegen. Heel angstig was dat, omdat je niet wist wat er ging gebeuren. Alle kindertehuizen werden door de Duitsers gesloten en de kinderen werden naar Duitsland gebracht. Een kinderrechter uit Alkmaar greep in en regelde dat de kinderen her en der werden ondergebracht. Ook wij kregen twee jongens, Rutger en Jan, in huis. In 1942 moesten we allemaal weg uit Bergen. Binnen drie dagen moesten we onze spullen pakken en naar Alkmaar, met trouwkoetsjes. Van een heel groot huis in Bergen gingen we naar een klein, vies huisje vol vlooien in Alkmaar. De muren van het huisje waren zo dun dat je er met een aanloop zo doorheen kon lopen.’

Wanneer ging u terug?
‘We mochten tijdens de oorlog niet terug, maar we gingen regelmatig stiekem te voet met mijn moeder, twee broers en zusje in de kinderwagen naar Bergen om te kijken hoe het er was. Je hoorde dat er dingen werden gestolen en we hadden maar weinig mee kunnen nemen. Soms kwam je marcherende Duitse soldaten tegen. Die maakten met hun harde hakken op de straat veel lawaai. Dan deden we alsof we gewoon aan het wandelen waren. In ons huis in Bergen hadden we boven kamertjes ingericht waar we dan bleven slapen. Beneden was leeg zodat niemand het zou merken.’

Hoe was het op school?
‘School ging gewoon door. Ik zat op school waar nu de Wereldwinkel is. Je zat daar in allemaal kleine gele bankjes en als er Tommies – de goeie vliegtuigen die tegen de jagers (de slechte vliegtuigen)  vochten – voorbijvlogen, kon je vanuit je bankje de piloten zien zitten. Als ze begonnen te schieten, gingen we allemaal onder de banken zitten en grapjes maken met elkaar en gek doen. Maar als het heel erg was, moesten we in het halletje gaan staan en werden we wel heel bang.’

Wat weet u van de ondergrondse?
‘Elk dorp had zijn eigen ondergrondse. Mijn vader was aangesloten bij die in Bergen. Hij zat samen met een paar anderen ondergedoken in het postkantoor achter de grote kerk. Daar lagen enkele grote balen met stro en daarachter was een ruimte waar ze zaten. De Duitsers liepen daar in de buurt en hadden niets door.
De ondergrondse probeerde te saboteren wat de Duitsers deden. Ze brachten onderduikers op andere plaatsen als ze verraden waren. Ze zorgden, als er vliegtuigen naar beneden waren neergestort, dat de vliegeniers gered werden. Ze maakten ook zelf kaarten en bonnen zodat mensen eten konden halen. Het was gevaarlijk om dat werk te doen en veel zijn er ook opgepakt en kwamen niet meer terug. Mijn vader werd verraden door de directeur van het postkantoor, een NSB’er. In 1943 is hij opgepakt en getransporteerd naar kamp Buchwald in Duitsland. Hij overleefde en kwam terug. Hij woog nog maar 48 kilo.’

        

Erfgoeddrager: Kirsten

‘Plotseling zagen we boven ons hoofd een luchtgevecht’

Aan Kirsten, Sara, Carmen en Ishana van de Twiskeschool in Noord vertelt Koos Jongert hoe hij tijdens de oorlog als jongen opgroeide in Oostzaan. Nog altijd als hij vliegtuigen hoort overkomen denkt hij aan het geluid van de vliegtuigen die overvlogen op weg naar Duitsland. ‘In mijn gedachte ging dat geluid altijd maar door. Het hield nooit op.’

Waarmee speelde u tijdens de oorlog?
‘Ik speelde veel buiten, samen met mijn broer en zus, maar ook wel binnen. ‘s Avonds was er geen licht. In ons huis stond daarom een fiets waarop mijn vader trapte zodat we toch via de dynamo nog een beetje licht hadden. Zo konden we net lezen, maar dat was dan ook alles. We waren een keertje aan het buitenspelen met een groepje kinderen toen er een jeep kwam aanrijden, met vier Duitsers erin en een filmcamera. Eerst schrokken we even. Toen vroeg een van die Duitsers of we een Nederlands liedje wilden zingen, dan zouden we een reep krijgen. Wij wisten natuurlijk helemaal niet wat een reep was, maar dat leek ons wel geweldig. Dus zongen we uit volle borst zoiets als ‘We gaan nog niet naar huis’… en kregen inderdaad een reep. Pas later hoorden we dat de Duitsers dit soort filmmateriaal gebruikten voor propaganda in Duitsland. Als kind begrepen we daar natuurlijk niks van, maar wij hadden wel mooi die reep!’

Wat maakte veel indruk op u?
‘Ik was eens met mijn vader bij de Westplas aan het vissen, toen we plotseling een luchtgevecht boven ons hoofd zagen en een vliegtuig werd neergehaald. Nou, dat blijft je voor altijd bij hoor. Ik weet ook nog dat de Duitsers huiszoekingen deden, omdat ze wilden zien of mensen niet radio’s of Joden in hun huis verstopten. Ook ons huis doorzochten ze. Gelukkig kon mijn moeder een beetje Duits spreken, waardoor ze wat minder streng waren. Ook de boerderij tegenover ons waar ze handelden in jutezakken, werd doorzocht. Al die zakken werden naar buiten gegooid, de straat op. Dat was heel indrukwekkend.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘De Amerikanen en Engelsen gooiden vanuit de lucht voedselpakketten naar beneden, achter in het weiland bij ons. Ik ben toen met een paar vrienden het weiland in gerend om die pakketten te verzamelen. Die mochten we zelf niet houden hoor, die moesten we ergens heen brengen en dan werd het verdeeld. Ik weet nog goed dat er Zweeds wittebrood in zat. Dat hadden we nog nooit gezien. Erg lekker!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892