Erfgoeddrager: Just

‘In Eindhoven was er destijds bijna niemand die Spaans sprak’

Dylana, Just en Vera hebben een lokaal van hun school, obs Strijp Dorp, een beetje huiselijk ingericht. Enrique Fernandez (77 jaar) komt namelijk langs om zijn verhaal te vertellen. Hij is in 1964 vanuit Spanje naar Nederland gekomen om hier te werken, hij was toen 18 jaar. De drie kinderen gaan hem vandaag interviewen. Ze zijn benieuwd wat hij ervan vond om zijn land te verlaten en naar Nederland te gaan.

Hoe voelde u zich toen u uit Spanje wegging?
‘Verdrietig, omdat ik mijn vaderland verliet en ook mijn familie. Omdat ik alles verliet wat ik had. En je hebt een onzekere toekomst, je weet niet waar je terechtkomt. Maar vooral het verlaten van mijn familie was zwaar. Stel je voor dat je nu zou vertrekken en je vader en moeder hier zouden blijven…’

Hoe was de reis hierheen?
‘Ik ben eerst naar België gegaan. We konden daar alleen geen werk vinden. De Spaanse en Belgische regering hadden namelijk de afspraak gemaakt dat mensen die kwamen werken, een werkcontract moesten hebben. Dat hadden we niet want wij kwamen als toeristen. Op een gegeven moment ontmoetten we een Spanjaard die een taxibedrijf had. Hij zei tegen ons: ‘Als jullie werk willen, in Eindhoven bij Philips kun je zoveel werk vinden als je maar wilt. Ik breng jullie ernaartoe. Als je geen geld hebt, hoef je de rit niet te betalen. Als je dan eenmaal bij Phillips geld verdiend hebt, kom je een keer terug en betaal je mij.’ Het was een aardige man. We zijn toen hier bij Phillips terechtgekomen, en het bedrijf heeft voor ons werk en een pensioen geregeld. Later hoorden wij dat die taxichauffeur door Phillips was ingehuurd om mensen naar hier te halen. Vanuit Luxemburg, België of waar dan ook… Hij kreeg geld van Phillips voor elke persoon die hij aandroeg, dus hij heeft dubbel betaald gekregen. Wij hebben hem betaald en Phillips dus ook.’

Hoe voelde u zich toen u in Nederland aankwam?
‘Vreemd. Ik kon geen Engels, en de mensen spraken hier geen Spaans. In Eindhoven was er destijds bijna niemand die Spaans kon. Ik kon dus met niemand praten. Verder waren er niet echt moeilijke dingen. De Nederlandse cultuur verschilt niet zo van de Spaanse. Toen ik voor het eerst naar de markt ging, vond ik het wel heel vreemd dat mensen met hun vingers rauwe vis gingen eten. In het begin vond ik het smerig, maar nu vind ik het superlekker. Verder vind ik de bergen in Spanje heel mooi. Dus ik vond het maar niks dat hier alles zo vlak was. Het is ook wel fijn dat het vlak is, maar in de bergen lopen is heel mooi.

In 1969 heb ik samen met andere jongens een Spaans centrum opgericht. Er werkten zo veel Spanjaarden bij Phillips. We draaiden elke maand een Spaanse film en we hadden een dansavond. Verder hadden we een voetbalclub. We speelden in een competitie tegen andere Spaanse clubs van over heel Nederland. We waren zo goed dat we ook speelden tegen PSV in het PSV-stadion. Dat soort dingen zijn er nu niet meer, het is nu veel beperkter.’

Gaat u nog wel eens naar Spanje?
‘We gaan nog een of twee keer per jaar terug. In Spanje hebben we een huis. We bezoeken dan wel familie, maar het is niet speciaal voor familiebezoek. We nemen altijd veel Spaans eten mee terug. We bestellen in Nederland ook eten uit Spanje dat je hier niet kunt krijgen. Spaanse worst bijvoorbeeld, dat vinden we lekker, of Spaanse ham.’

Bent u nu gelukkig?
‘Ik ben altijd een gelukkig mens geweest. Ik heb een geweldige vrouw en hele leuke kinderen. Ze hebben allebei gestudeerd, gebruiken geen drugs, geen rotzooi. Dus ik heb geen reden om ongelukkig te zijn.’

Erfgoeddrager: Just

‘In ieder ruim van het schip zaten wel honderd kinderen’

Just, Mats, Tammes en Luka kijken uit naar het interview met Tonny Biesterveld. De leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost hebben hun vragen goed voorbereid. Na afloop van het gesprek zijn ze onder de indruk van haar verhalen over de oorlog.

U woonde in een buurt met veel Joodse mensen, waren dat ook uw vrienden?
‘Ik woonde in Amsterdam-Oost, in de Transvaalbuurt en ik had ook Joodse vriendinnetjes. Het ene vriendinnetje heette Greetje Zwart. Ze was net zo oud als dat ik was, 8 jaar. Van de ene op de andere dag was Greetje weg. Opgehaald door de Duitsers.

Ik had nog een Joods vriendinnetje, Rebecca Roodveld. Na de oorlog had ik gehoord dat Rebecca wel de oorlog had overleefd. En dat wilde ik natuurlijk heel graag geloven. Maar sinds deze zomer weet ik dat dit niet zo is. Want ik was bij het Namenmonument en tot mijn grote schrik zag ik haar naam daar staan. Dus nu weet ik dat ze alle twee zijn omgekomen. Greetje en Rebecca waren mijn vriendinnetjes waar ik veel mee speelde. En het gekke is dat het vriendinnetje van wie ik wist dat ze niet is teruggekomen, dat was Greetje en zij is gewoon vermoord, zat heel veel in mijn hoofd. Maar het andere vriendinnetje, Rebecca, aan haar dacht ik veel minder. Omdat ik dacht: die mag leven, die mag groter groeien, die is er nog. Nu weet ik dat dit niet zo is. En als ik daaraan denk, dan komen de tranen weer in mijn ogen.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘In het begin was er nog wel wat te eten, maar dat werd steeds moeilijker. Maar mijn moeder deed erg haar best om er toch iets van te maken. Ik kan me nog een grappig verhaal herinneren. Op zondag maakte mijn moeder pannenkoekjes van suikerbieten. Die bakte ze al op zaterdag en als het klaar was zette ze de pannenkoekjes op een hoge keukenplank zodat niemand erbij kon. Maar de volgende dag zagen we dat er een paar pannenkoekjes wegwaren. Maar ja: wie had dat gedaan? Mijn zus en mijn andere broer kregen de schuld want die waren lang en zij konden bij de hoge keukenplank. Maar een paar weken later, toen mijn moeder weer pannenkoekjes had gebakken en op een hoge plank had gezet, hoorde ik op zondagochtend opeens gerinkel uit de keuken komen. En daarna riep mijn jongere broertje: ‘Ik heb het niet gedaan, ik heb het niet gedaan!’ Wat bleek: mijn vader had een val gemaakt voor de dief. Hij had een koortje met allemaal lepeltjes tussen de deur gespannen en daar was de pannenkoekjesdief tegenaan gelopen…’

Hoe oud was u toen u met uw broertjes op de boot ging?
‘Dat was in 1944, ik was net 9 jaar geworden. Er was grote hongersnood. Volwassenen maar ook kinderen kwamen om van de honger. Toen heeft een kerkelijke stichting geregeld dat kinderen naar het platteland konden gaan, waar nog wel te eten was. Wij waren er heel slecht aan toe. Dus onze ouders hebben ons toen ook aangemeld bij die stichting. Mijn drie broertjes en ik gingen naar een hele grote boot, die lag aan de De Ruijterkade ergens bij het CS. Het was een hele grote rijnaak met drie grote ruimen. In ieder ruim zaten wel honderd kinderen. Wij zaten in het middelste ruim. Op de grond lag stro waar we op sliepen en er stonden emmers in de hoek waar we onze behoeftes op moesten doen. De kinderen huilden veel. We hebben drie dagen op de boot gezeten. Een keer zijn we van boord geweest. We gingen toen naar een soort schoolgebouw en daar kregen we een warme maaltijd. Het was een soort hutspot en in mijn gedachte was het een hele lekkere maaltijd! Omdat je al heel lang geen normaal eten hebt gehad, alleen tulpenbollen en suikerbieten. Wat ik me ook nog kan herinneren is dat er tijdens de reis op de boot is geschoten, maar gelukkig is niemand geraakt. En wat heel triest was is dat er onderweg tijdens de reis ook kinderen zijn gestorven. Zij waren er zo slecht aan toe dat ze de reis niet aankonden.’

Hoe was uw aankomst na de reis en waar ging u naar toe?
‘Na drie dagen gingen we bij Assen van boord. Daar werden we naar een soort hotel gebracht. Alle kinderen stonden in een grote zaal, en voorin zaten, achter een paar tafeltjes, een paar vrouwen en mannen. En als zij je naam opnoemden liep je naar voren en dan moest je met een wildvreemde meneer of mevrouw mee, naar je nieuwe adres. Mijn broertjes werden alle drie tegelijk naar voren geroepen en zij gingen naar Groningen, maar ieder in een ander gezin.

Ik werd daarna met nog een ander meisje naar voren geroepen en wij werden op een kar gezet met een paard ervoor. En wij gingen met een meneer mee naar Peizermade, een dorpje in Drenthe. Ik kwam bij een jong stel zonder kinderen. Ik ging daar ook naar school. En daar ben ik gebleven tot na de Bevrijding. We werden bevrijd door de Canadezen en bij ons waren er ook Poolse soldaten die ons bevrijd hebben. Ik kan het me nog goed herinneren. Zij kwamen binnen rijden in ons dorp op de tanks en jeeps en ze gooiden kauwgom en chocolade en sigaretten naar de mensen. En ik kreeg de chocolade!’

Uw moeder kwam u ophalen. Hoe was uw reis terug naar Amsterdam?
‘Mijn tasje werd gepakt en samen met ons gezin gingen we op weg naar Lemmer, eerst nog met een klein trammetje en tussen Joure en Lemmer moesten we lopen. In Lemmer hebben we overnacht in een soort loods met stro op de grond en met heel veel andere mensen. Wat ik me kan herinneren is dat er mensen gingen roken en dat mijn moeder samen met een paar anderen heel boos is geworden. Want roken in een ruimte met stro en veel mensen dicht op elkaar is heel gevaarlijk. Gelukkig luisterden de mensen en het is goed afgelopen. De volgende morgen zijn we naar de haven van Lemmer gegaan en mijn moeder had voor ons kaartjes geregeld voor de boot. De reis duurde een hele dag. Dat is nu wel anders maar toen ging alles veel langzamer. Ik kan me herinneren dat het een zonnige dag was en ik zag mensen die heel zeeziek waren van de bootreis. Maar ik was heel blij en rende en speelde met mijn broertje op het dek van het schip.

Ze vragen wel eens aan me: was je niet boos dat je ouders je wegdeden. Maar ik was niet boos, want ze deden het om me te redden. En die tegenstelling met mijn Joodse vriendinnetjes is wel heel groot. Ik ging de stad uit om gered te worden, zij gingen de stad uit om vermoord te worden.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Just

‘In Suriname was ik veel buiten’

Iedris Juthan komt met zijn scootmobiel naar het Vox College in Amsterdam-Noord. Hij vertelt graag over zijn leven en is ook erg geinteresseerd in wat Lakeisha, Dingeman, Just, Dennnis en Merijn te vertellen hebben. Tijdens het interview vraagt hij ook veel. Iedereen vertelt waar hij of zij vandaan komt. Zo ontstaat een echte ontmoeting waar iedereen wat van leert.

Hoe was het voor u om als jongetje naar school te gaan in Paramaribo?
‘Ik moest altijd een heel eind lopen. Dat vond ik heel gewoon. In de middag was dat best zwaar, omdat het dan vaak heel warm was. Op school leerde ik Nederlandse dingen. Ik wist wat de seizoenen waren en leerde veel over Nederland. Over Suriname leerde ik niets. Als ik thuiskwam, had ik geen tijd om te spelen omdat ik mijn moeder moest helpen. Ik was de oudste en hielp ook in de huishouding.’

Hoe was u verder als kind?
‘In Suriname was ik veel buiten. Op een dag was ik bij een gebouw waar een witte man stond. Dat was voor mij echt een bezienswaardigheid. Ik ging ervan uit dat deze man niet aardig zou zijn en liep hem uit te dagen. Ik ging op zijn trap zitten en kroop telkens een tree hoger. Deze witte man nodigde mij uit om naar binnen te komen. Hij bleek heel aardig te zijn!’

Hoe was het voor u om naar Nederland te gaan?
‘Ik ben in de jaren ‘60 naar Nederland gekomen, dus voor de onafhankelijkheid. Ik wilde net als veel anderen naar Nederland om te kijken wat de mogelijkheden waren voor me. In Nederland was het in het begin niet makkelijk. Het was natuurlijk heel erg wennen, maar ik had van mijn moeder geleerd om altijd hard te werken. Dus dat heb ik altijd gedaan. Hard werken en goed luisteren naar iedereen om je heen.’

Hoe kijkt u terug op uw leven?
‘Ik ben een Hindoestaanse moslim die op een katholieke school heeft gezeten. Ik heb alles gezien en altijd veel culturen om mij heen gehad. Dat vind ik waardevol. Vroeger woonden wij samen met allemaal mensen die elkaar altijd hielpen. Dan werd er niet gekeken wie wat was. Nu wordt er vooral gekeken naar wat er niet goed is gegaan in het verleden, maar ik vind dat we in de toekomst moeten kijken. Als ik zo naar jullie kijk, zie ik allemaal jonge mensen die kansen zullen krijgen. Maar die moet je wel zien. Pak alles aan door hard te werken. Ook als je denkt dat je harder moet werken omdat je bijvoorbeeld zwart bent. Ik zie alleen maar stralende ogen en een mooie glimlach.’

 

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892