Erfgoeddrager: Jordi

‘Veel van mijn moeders familieleden zijn vermoord’

Lisa, Jordi, Niobe en Noah van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid zijn uitstekend voorbereid en nemen hun vragen nog een keer door. Fred Dubiez is onderweg naar het huis van Noah waar het interview plaatsvindt. Hij was drie jaar toen de oorlog begon en woonde toen in de Uithoornstraat, vlak bij de Berlagebrug. In zijn verhaal neemt hij de kinderen mee naar straten die zij kennen en naar zijn leven in de oorlog in dezelfde Rivierenbuurt waar zij zijn opgegroeid.

Hoe was het leven tijdens de oorlog?
‘Voor de mensen die vervolgd werden, was het leven niet zo best. Voor anderen ging het zijn gang. Ik ging gewoon naar school en mijn vader naar zijn werk. In Amsterdam waren niet veel oorlogshandelingen, ook omdat Nederland zich na het bombardement van Rotterdam snel had overgegeven. Er woonden militairen in de school op het Meerhuizenplein. Dat was een kazerne geworden. De soldaten daar deden gewoon, daar merkte je niet veel van. Ik stond een keer op de tramhalte toen een Duitse jongen – zo oud waren die soldaten vaak niet – mij een boterham aanbood. Aan het gedrag van de Duitsers merkte je dus niet zoveel. Maar die vliegtuigen! Je hoorde ze dag en nacht. Die maakten een brommend geluid en vlogen over Amsterdam om in Duitsland steden te bombarderen. De Amerikanen overdag, de Britten ‘s nachts. De Duitsers schoten op ze, maar ze werden zelden geraakt. In de Lekstraat is er wel een neergestort. En een keer, vlak bij de Munt, werd een Engelse bommenwerper geraakt. Die viel daar neer op een hotel. Mijn ouders maakten me toen wakker. We liepen naar de Amstel en ik kon van ver de brand zien. Dat heeft grote indruk op mij gemaakt.’

Kunt u iets vertellen over uw gezin?
‘Mijn vader was christelijk en mijn moeder Joods. Omdat ze gemengd getrouwd was, werd ze niet meegenomen. Voor de wet ben ik dus ook joods, want je weet altijd zeker wie je moeder is. Mijn moeder had vier zussen en een broer. Die broer en de jongste zus hebben kinderen gekregen; mijn neefje en nichtje die hier met mij op de foto staan. Veel van mijn moeders familieleden zijn overleden, vermoord mag je wel zeggen, in het concentratiekamp. Haar drie oudste zussen en haar ouders, mijn opa en oma dus. Haar broer is aan het eind van de oorlog overleden door uitputting. Zijn kinderen hebben het overleefd. Mijn twee jaar oudere nichtje, het kind van de enige zus van mijn moeder, heeft het ook overleefd en heeft na de oorlog met haar moeder lang bij ons in huis geleefd. Uiteindelijk is zij slechts 58 jaar geworden. Ze voelde als een zus. Die ben ik dus ook kwijtgeraakt.’

Wat merkte u met de jaren van de oorlog?
‘Eerst was het leven vrij normaal. Mijn vader was gewoon aan het werk. Een jaar of twee na het begin van de oorlog begon je echt wat te merken. Toen begon de vervolging, verdwenen er Joodse mensen; voor hen was het leven slecht. Later raakte Amsterdam afgesloten van de rest van Nederland. De Spoorwegen staakten, er was geen toevoer van eten. In dat gedeelde van Nederland was heel weinig. Eten was op rantsoen. Mijn ouders kregen bonnen en die kon je ruilen voor een beetje eten. Je kon naar de gaarkeuken, met je eigen een pan. Kreeg je soep en een klein beetje brood. Dat was het grote verschil. Mijn lievelingseten? Dat is een mooie vraag. Erwtensoep, nog steeds.’

Kende u mensen in het verzet?
‘Het verzet was geheim. Maar later hoorde ik dat meneer Cappon, de hoofdonderwijzer van mijn school, in het verzet had gezeten. Hij heeft de familie Prins gered, die tijdens een razzia vergeten werd. Zij waren uit hun huis gehaald en stonden bij een grote hulstboom te wachten. Ze stonden er al een tijdje en mijn hoofdonderwijzer zag dat de Duitsers hen niet in de gaten hadden. Hij zei hun terug het huis in te gaan. Dat hebben ze toen gedaan en tot het eind van de oorlog regelde de hoofdonderwijzer eten voor hen. Ik was trots op meneer Cappon. Hij was wel heel streng, maar dus ook goed voor anderen.’

Heeft u wel eens razzia gezien?
‘Ja, dat gebeurde ook bij ons in de straat. De Duitse politie kwam om mensen te halen. Ze haalden je zo uit je huis. Je kon niet weigeren. Die mensen moesten naar de Wolkenkrabber, het hoge gebouw hier in de buurt. Vanaf daar gingen ze met tramlijn 8 weg, uiteindelijk met de trein naar Westerbork. Hebben jullie daar wel eens van gehoord? En daar vandaan naar concentratiekampen in Polen en Oostenrijk. Weinigen overleefden dat. Wij wisten niet wat er gebeurde, dat er concentratiekampen waren. Maar je wist: dit is niet goed. Je kon beter niet kijken tijdens zo’n razzia, maar ik heb zien dat de familie de Haan met hun kinderen werden weggehaald. Ik keek vanaf ons huis naar buiten en zag hen weglopen met een handdoekje onder de arm. Waarom een handdoekje? Ik heb ze nooit meer teruggezien. Ik zal dat nooit vergeten.’

Erfgoeddrager: Jordi

‘Ondergedoken bij juf Mulder’

Wij zijn Jezaiah, Jordi en Yonit en we interviewden Hans Aussen, die opgroeide in Amsterdam Zuid maar jarenlang ondergedoken zat op de Jan van Galenstraat. De les die hij ons meegeeft is duidelijk: “Let goed op voor de gevolgen van discriminatie, want we weten waar dat toe kan leiden.”

 

Heeft u moeten onderduiken?
“Ik heb bijna heel de oorlog ondergedoken gezeten: van juli 1942 tot 5 mei 1945. Dit kwam door mijn moeder. Zij voelde meteen dat het niet goed zat, en wist dat we als we naar Duitsland moesten we daar niet heen gingen om te werken. We zijn op die dag in juli van de Frans van Mierisstraat in Zuid gaan wandelen naar de Jan van Galenstraat. Daar kwamen we terecht bij Gerda Mulder, een ontzettend aardige schooljuf die meteen voor ons klaarstond. Met heel de familie zaten we daar op drie zolderkamertjes. We moesten heel de dag boven blijven, zeker als de werkster kwam. Als je dan hoge nood had, dan werd de wasbak gebruikt voor heel andere dingen dan waarvoor deze bedoeld is. Het was eigenlijk vreselijk, maar als we dat toen niet gedaan hadden, had ik hier nu niet gezeten.”

Zat u al die tijd ondergedoken bij juf Mulder?
“Bij juf Mulder kwam altijd een zekere meneer Spinhoven over de vloer. Hij nam tegeltjes voor ons mee die wij konden beschilderen, en dat vonden we altijd fantastisch. Dan hadden we tenminste iets te doen. Maar op een dag kwam hij boven en chanteerde hij ons. Hij zei dat als wij hem geld zouden geven, hij niet zou vertellen dat we ondergedoken zaten bij juf Mulder. Toen zijn we verplaatst naar de Sanderijnstraat.

Later kwamen we weer terug bij juf Mulder, maar helaas overleed zij niet lang daarna. Toen hebben we in Zuid ondergedoken gezeten tot het einde van de oorlog. Dat was elke dag spannend. Zo stond er op een dag Grüne Polizei boven om jongens te zoeken die zich niet gemeld hadden voor werk in Duitsland. Mijn broer en ik hebben ons valse persoonsbewijs laten zien waarop stond dat we te jong waren om te werken, en waar niet op stond dat we joods waren. Hij is toen weer rustig weggegaan.”

Had u nog veel vrienden en familie na de oorlog?
“Ik ben een hele goede vriend verloren, en als je het opzoekt zie je ook dat veel van mijn familieleden met de naam Aussen zijn weggevoerd en vermoord. Mijn nichtje, bijvoorbeeld, staat met naam en foto in het boek In Memoriam.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892