Erfgoeddrager: Jonne

‘Ze hadden het gemunt op mensen zoals ik’

Abe, Rutger, Amina, Jonne en Maisa van de middelbare school ALASCA in Amsterdam hadden, zoals ze het zelf omschrijven, de eer gekregen om Carl Hagenaar te mogen interviewen over zijn koloniale verleden. Zij spraken met hem vanwege corona digitaal. Carl Hagenaar is geboren in 1939 in Batavia, Indonesië. Daar maakte hij als kleine jongen de oorlog en daarna ook nog eens de Bersiap mee. Omdat het er niet meer veilig was, kwam hij op 12-jarige leeftijd naar Nederland.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik ben net voor de Tweede Wereldoorlog geboren in Batavia. Ik vond het er geweldig. Ik groeide op met mijn oma, omdat mijn ouders in de oorlog gevangen waren genomen door de Japanners. Na de oorlog kwamen ze weer vrij. Mijn vader werkte bij een oliemaatschappij en we woonden op een compound, dat is een soort oliedorpje. Ik kon daar veel sporten, je had er bioscopen, scholen, alles was er. Er werd van alles geïmporteerd. Nederlandse leerkrachten, maar ook harinkjes en andere Nederlands lekkernijen. Ik vond dat ik daar een goddelijk leven leidde. Ik zat op een school van de oliemaatschappij. Ik kreeg er les van meneer Fortuyn en mevrouw Poel. Tijdens zangles leerde ik Nederlandse liedjes. Het was een fantastische tijd. Daarna ging ik naar de HBS in Palembang, de hoofdstad van de provincie Zuid-Sumatra. Dan moest ik eerst met de pont van de maatschappij naar de overkant van de rivier en daarna nog veertig kilometer met de bus. Op die school waren ook allemaal Nederlandse docenten. Toen besloot de president van Indonesië om alle Nederlanders uit Indonesië te sturen. Mijn ouders stuurden mij naar Nederland naar school. Ik ging bij mijn tante in Haarlem wonen.’

Heeft u nare herinneringen aan de oorlog?
Eén van mijn meest traumatiserende herinneringen is die aan de honden van mijn oma. Haar drie honden zijn op een gruwelijke manier om het leven gekomen. Ze werden door de pemuda’s, de jonge Indonesische vrijheidsstrijders, gestolen en gemarteld. Hun hoofden werden er afgehakt, hun achterlichaam werd afgehakt en ze werden over het grindpad gesleept en over de schutting gegooid. Het beeld dat mijn oma nog de grindsteentjes uit de hond probeerde te halen zal ik nooit meer uit mijn hoofd krijgen. De pemuda’s wilden duidelijk maken dat ze de baas waren en dat deden ze door middel van geweld. Ze braken mijn oma’s huis binnen en zetten ons op straat. We werden aan ons lot overgelaten. Die traumatische ervaringen uit Indië vergeet ik niet snel meer. Er was ontzettend veel geweld en dat kwam van beide kanten. Ook de Nederlanders hebben in Indië behoorlijk huisgehouden. Zo zijn een keer uit wraak alle kinderen en vrouwen door Nederlandse militairen op het plein verzameld. Hun huizen werden in brand gestoken en de Nederlanders namen de hanen mee. Dat klinkt misschien wat vreemd, maar hanen waren een kostbaar begrip voor de Balinezen, omdat je met hanengevechten geld kon verdienen. De Nederlanders gooiden ook granaten in een soort grachten die rondom Balinese tempels lagen. Dat was heilige grond voor de Balinezen.’

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
‘Ik ben erg blij dat ik naar Nederland ben gegaan, want Indonesië was een gewelddadig land. Er werd geplunderd, er werd gedreigd en er werd veel gedood. Ze hadden het vooral voorzien op de gemengde mensen, zoals ik. De Indo’s werden we genoemd. Mensen die met de Nederlanders hulden, vonden ze bastaards en die moesten absoluut vermoord worden. Dus dat was sowieso een bedreigende toestand. Hier in Nederland heb ik een ontzettend mooi en goed leven gekregen. Ik heb een mooi gezin, ik ben 54 jaar getrouwd en we zijn allemaal gezond en gelukkig. Om mijn donkere huidskleur ben ik nooit gediscrimineerd. Maar dan ook echt nooit! Gelukkig maar.’

  

Erfgoeddrager: Jonne

‘Hij wilde de vijand in de ogen kijken’

Meneer en mevrouw van Rijswijk zijn twee van de zes kinderen van verzetsstrijder Dirk Jan van Rijswijk. Hun zussen Guurt en Nel waren ook aanwezig bij het interview. Vader van Rijswijk werd op 8 maart 1945 gefusilleerd. Hij was actief in het verzet en de familie van Rijswijk had ook een Joods meisje als onderduiker is huis.

Wat deed uw vader in de oorlog?
“Hij was gemeenteambtenaar, maar werd tijdens de oorlog hoofd van het Nationaal Steunfonds in Santpoort, onderdeel van een verzetsorganisatie die de illegaliteit in Nederland financierde. Hij had een slim administratiesysteem opgezet waarmee 160 gezinnen financieel ondersteund werden, zonder dat te achterhalen was om wie het precies ging. Hij zat ook in de Voedselcommissie en in het bestuur van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Velsen/Santpoort.

Waarom werd hij gefusilleerd?
Aan het eind van de oorlog werd hij opgepakt. In maart werd hij gefusilleerd als vergelding voor een aanslag op de hoogste baas van de SS in Nederland, Hans Rauter. Het verzet wilde een vleestransport overvallen, om vlees onder hongerlijdende gezinnen te kunnen verdelen. Bij toeval passeerde de auto van Rauter. Er ontstond een schietpartij waarbij Rauter geraakt werd, maar niet gedood. Als represaille werden 300 verzetsmensen uit de gevangenissen gehaald en doodgeschoten, waarvan 59 op de fusilladeplaats aan de Amstel. In die groep zat onze vader.”

Wat voelde u toen hoorde van uw vaders dood?
Wil: “Dat dringt eigenlijk niet door als je 8 jaar bent. Na zijn arrestatie kregen we nog een anoniem briefje met tekst: ‘De jongens maken het goed. Piet’. Piet Zwart was de schuilnaam van mijn vader. Toen dachten wij dus dat het misschien wel goed zou komen.”
Henk: “Maar op 8 maart kwam de dominee aan de deur. Het was miezerig grauw weer. Hij zei tegen moeder: ‘Ik moet u mededelen dat uw man zich niet meer in het land der levenden bevindt’. En toen hoorde ik een verschrikkelijke gil van mamma.”

Wat vindt u ervan dat uw vader zoveel risico nam?
“Mensen hebben ons inderdaad wel gevraagd hoe een vader van zes kinderen zijn gezin zo in de steek kon laten. Maar mijn vader was een idealist en ook zijn geloof speelde een rol. Hij zag het als zijn taak om mee te helpen aan de bevrijding. Hij zal zich beseft hebben wat de risico’s waren, maar het streven naar vrijheid en het helpen van mensen behoorden tot het hoogste goed.

Wat betekent het monument voor u?
Wil: “Bij de onthulling besefte ik misschien pas echt wat daar had plaatsgevonden. Dat er mensen rucksichtslos zijn neergeschoten, op een vrachtwagen zijn geladen en naar een massagraf in de duinen zijn gebracht. Iedereen op straat – zelfs kinderen werden aangehouden, en moest toekijken bij de executies. Ook onze tante Truus was daarbij. Ze vertelde later dat alle gevangenen een doek over het hoofd kregen, maar dat onze vader dat weigerde. Hij wilde de vijand in de ogen kijken. En toen de Duitsers hun geweren richtten, begon hij het Wilhelmus te zingen.”

Santpoort, 1 februari 2016, leerlingen van de Dongeschool uit Amsterdam interviewen kinderen van verzetsstrijder Dirk van Rijswijk over hun vader, foto’s: Katrien Mulder

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892