Erfgoeddrager: Johan

‘Ik vind het ook nu een moeilijke tijd’

De 91-jarige Lies Vogels heeft nog niet eerder een gesprek via de computer gevoerd, maar is zeker bereid dat te leren nu we vanwege het coronavirus niet langs mogen komen. Met de aangeleverde iPad bij haar thuis, terwijl Johan, Melissa en Simav op school achter het scherm zitten, lukt het meteen. Ze is blij verrast om de kinderen van obs Strijp Dorp te zien. Ze heeft hun kennismakingsbrieven gelezen, wat het gesprek prettiger maakt al is het op afstand. Lies Vogels was hun leeftijd toen de oorlog begon. Ze woonde als kind van een brigadecommandant toen aan de Tuinstraat in het huisje tegen de kazerne aan, waar de marechaussees woonden.

Wat vindt u van deze tijd?
‘Ik vind het een moeilijke tijd. Gelukkig woon ik in een huis met een tuin. Mijn kinderen doen de boodschappen voor me. Ik lees, puzzel, werk in de tuin, doe mijn huishouden en kook eten. Verder kun je niet veel. Ik mag niet klagen. De oorlog was erger. Toen was er weinig eten en moest je in de winkel in de rij staan. Net als nu, maar toen was vaak het eten op als je aan de beurt was. En nu moeten we ook binnenblijven, net als toen na acht uur ’s avonds.’

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader moest direct in dienst. Vanaf 10 mei 1940 trok hij een maand door België en Frankrijk. Daarna zat hij in Engeland, waar hij ook verschrikkelijke dingen, zoals bombardementen, meemaakte. Dat hij het overleefd heeft, is een wonder. Ik heb hem viereneenhalf jaar niet gezien; we misten hem heel erg. Je wist ook niet waar hij was en hij wist niet dat wij in die tijd verhuisd waren. Je had vrijwel geen contact. We konden wel brieven sturen naar een adres in neutrale landen, zoals Zweden, Zwitserland of Portugal. Dan deed je net of je aan een oom of tante schreef en dan werd je brief naar hem doorgestuurd. Die kwam dan maanden later aan en was ook voor controle door anderen gelezen. Op zo’n brief zat bij aankomst dan plakband met erop geöffnet.
Joodse kinderen hadden allemaal een ster op hun kleren. De ene dag liepen ze nog gewoon rond; ineens waren ze weg en je wist niet waar ze waren. Er was nauwelijks berichtgeving en wat er was aan nieuws was onbetrouwbaar. Alleen Radio Oranje uit Londen was betrouwbaar, maar we mochten geen radio hebben. Die moesten we inleveren.
Ik was vooral ’s nachts bang.  Dan hoorde je Engelse vliegtuigen overkomen, op weg om Duitsland te bombarderen. Dat waren angstige geluiden. Soms werd er een neergeschoten. Je wist nooit waar zo’n vliegtuig terechtkwam.’

Hebben jullie honger gehad?
‘We waren met zes kinderen thuis. Allemaal in de groei, dus die lustten wel wat. Je kreeg per dag twee sneetjes brood en voor de middag wat aardappelen en groenten. Vlees en fruit was er bijna niet. Overal waren bonnen voor. Als die op waren, moest je wachten tot je weer nieuwe kreeg. Als je jarig was, was er geen koekje of zo, alleen een glaasje ranja. Textiel – lakens, kleding – was ook op de bon. We hadden het geluk dat we een naaister hadden die heel handig was en van oude kleren nieuwe maakte voor de kinderen. Mijn moeder kreeg dan van iemand een jurk en daar werd dan voor mij en mijn zusje iets van gemaakt. Kolen waren ook op de bon, maar schaars. Slechts één kamer in huis was verwarmd. Je had maar één kachel, waar je ook je eten op kookte. We hadden het vaak koud. Als er geen kolen meer waren, werd er met hout gestookt. Ook moest alles verduisterd worden en we hadden beperkt elektriciteit. We zaten met zes kinderen bij die ene kachel met een heel klein lampje te leren.’

Hoe voelde het toen Eindhoven was bevrijd?
‘Dat gevoel van bevrijd zijn, daar kan geen bevrijdingsfeest van nu tegenop. Eerst trokken de Amerikanen die in Son geland waren door de stad. Toen de Engelsen vanuit het Zuiden. Wij hebben de hele dag feest gevierd in het centrum, gejuicht voor de bevrijders. Dat was geweldig, dat was prachtig. Ik had een boekje waarin ik handtekeningen van de Amerikanen en Engelsen verzamelde. Veel ook van de Airborne soldaten die in Son geland zijn. Vijftig jaar later heb ik hun familieleden ontmoet. Ook ben ik hen gaan bezoeken in Amerika. Er is een mooie tv-serie over deze soldaten gemaakt. Dan zie je pas wat die jongens ervoor over hebben gehad om ons te bevrijden. Heel veel. Ik heb nog steeds veel contact. Bij de herdenking op 18 september in Eindhoven zijn zij er ook bij.’

       

Erfgoeddrager: Johan

‘Als we blijven leven dan lust ik nooit geen koekjes meer!’

Nel Machiels woont in een gezellig huis bij Residentie Wilgenhof. Voor haar deur staan drie paar wandelschoenen. Mevrouw Machiels wandelt lange afstanden, waaronder al vierentwintig keer de vierdaagse van Nijmegen. Tijdens haar wandelingen ontmoet ze nieuwe mensen en daar houdt ze ook vriendschappen aan over. Nu ontmoeten Indy, Sven en Johan van basisschool De Troubadour haar. Ze is net voor haar kleinkinderen een mooi boek aan het maken over haar hele leven, en dus ook over de oorlogsjaren.

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Naar gelang de oorlog vorderde, was er steeds minder te eten en waren er ook geen kolen meer. Mijn vader maakte van papier ballen, legde die in een teil water, perste ze en liet ze dan drogen in de schuur. Die kon je dan in plaats van kolen gebruiken, maar ze waren wel zo opgebrand. Ook ging ik met mijn vader dennenappeltjes – die noemden we op z’n Brabants dennnetutjes – rapen in de bossen bij Gerwen. Die konden ook de kachel in, met dan erop die papieren ballen.
Van mijn ouders kreeg ik een bonnetje en dan moest ik bij de bakker in de rij gaan staan. Daar moest je lang wachten, dus we losten elkaar af. Ook ging mijn vader naar de boeren, op een fiets met houten banden. Van Eindhoven naar Mariahout, twintig kilometer ver was dat. Hij werkte bij Karel I en nam dan sigaren mee om bij die boerkes te ruilen voor een stukske brood of een zakske meel, zodat we thuis een pannenkoek konden bakken. Er was zo weinig. Een half ei vond je al veel. Als ze appels kon krijgen, maakte ons moeder appelmoes, voor op ons brood. Dat smaakte wel. Het was allemaal improviseren om door een hele slechte tijd te komen.’

Wat was er nog meer niet in de oorlog?
‘Je kon niet aan kleren komen. In het begin hadden we nog wel een paar schoenen, maar toen die versleten waren, moesten we op klompen lopen. En als die kapot waren, werden ze met een stukske ijzer bijelkaar geslagen. Een tante die bij ons woonde, breide iedere keer als ik groter was geworden een stuk tussen mijn jurk. Iedere keer een andere kleur, want een jaar later had je weer ander garen natuurlijk. En dan had je nog het geld. De Duitsers wilden ons koperen geld, om geweren en zo van te maken. Dan moesten wij met hun geld, van dat vies zinken geld, betalen. Ik weet nog goed dat mijn vader onze radio en het koper dat we thuis hadden op de bolderkar laadde. We moesten dat in Tongelre bij het oude raadhuis inleveren. We gingen met een lege bolderkar weer naar huis.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Och, dat was me toch een feest. Mijn moeder en ik gingen naar de stad, waar nu de Hema is. Alle grote wagens kwamen binnen met bevrijders erop. We waren uitgelaten, overgelukkig.  We zwaaiden en de jonge meiden sprongen allemaal op die auto’s om een eindje mee te rijden. De soldaten hadden chocola en zeep bij zich. Ons mam zei: “Kom, we gaan naar de Markt”. Iedereen deed daar de polonaise. Daar ben ik nog mijn schoen bij verloren, omdat die veel te groot was.
’s Avonds gingen we om een uur of zeven of acht buiten bij ons op de plaats kijken. Er kwamen allemaal ballonnen naar beneden en wij zeiden tegen elkaar: “Moet je toch kijken wat een feest”. Maar toen kwam de buurman naar buiten en die zei dat we naar binnen moesten. “Dit is niet goed, het is niet goed, er komt een bombardement!” Die lichtballonnen waren lichtkogels. Mijn vader zette een houten tafel onder het raam en daar moesten we allemaal onder gaan zitten, mijn ouders, mijn broertje en ik. Maar ik moest plassen. Dat kon dus niet. Er stond een koektrommeltje en mijn vader zei: “Hier, plas hier maar in”. Dat wilde ik niet. “Als we blijven leven dan lust ik nooit geen koekjes meer!” zei ik.’
Bij dat bombardement zijn de kinderen van de buurman gewond geraakt. Ik zie het nog voor me; de buurjongen lag bij de EHBO op twee stoelen, alles was open en er was bloed. Die heb ik daar zien doodgaan. Er zijn uit onze omgeving zeven mensen omgekomen. In onze voortuin lag een brandbom en de ramen waren eruit. We konden niet in ons huis blijven. We hebben veertien dagen bij vrienden in de buurt gewoond. Dat was heel gezellig. We moesten nog steeds in de rij staan voor eten, maar dat deden we samen met de kinderen van dat gezin. Om wat te stoken te hebben, werd en heel tuinstel in stukken gekapt. Toen hadden we het weer even warm. Weer thuis waren onze ramen met grote platen dichtgetimmerd. Langzaamaan werd alles weer opgeknapt.’

          

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892