Erfgoeddrager: Joaquin

‘Maak geen ruzie, want dat is een oorlog in het klein’

Bram Claassen zat op de Van Rijnschool en was zeven jaar toen de oorlog uitbrak. Aan Ensar, Joaquin, Luna en Bieke van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt hij over de onderduiker in huis, over wat je kunt doen als je honger hebt en aan de prettige tijd in Friesland.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
Het luchtalarm ging af. Mijn moeder en ik hingen uit het raam en opeens zei ze: Bram, het is zover, het is oorlog. Ik was zeven, ik wist niet wat dat was. Wel dat mijn vader soldaat was, maar oorlog? Wat gebeurt er dan? Nou, dat merkte je snel. Als er bommen vielen, moest je schuilen. We hadden goed contact met de benedenburen die alle buren van 1, 2 en 3 hoog vertelden dat ze – als het luchtalarm klonk – bij hen konden komen. Dat gebeurde vaak. Ik zag ook vliegtuigen en dat er geschoten werd. Zo’n luchtgevecht vond ik toch wel eng.  En eng was ook die keer dat er olietanks in de brand stonden in Noord. De lucht kleurde de hele nacht oranje! Nederlandse soldaten hadden dat gedaan, zodat de Duitsers die olie niet konden gebruiken.

Wat vond u het spannendste?
We hadden stiekem een radio. Daarop luisterde m’n vader naar berichten uit Engeland, om te horen wat er allemaal gebeurde in oorlogstijd. Spannend was ook het suikerbieten stelen op het platteland bij Sloterdijk, samen met mijn vriendjes. Kwajongensstreken waren dat, zoals ook de konijnenkeutels die ik als dropjes uitdeelde. Nee, m’n ouders aten ze niet op. En spannend was ook toen m’n vader op een dag een jongeman mee naar huis nam. Zeventien jaar was hij en hij zei dat ie Nico de Jong heette. Een Joodse jongen, maar hij droeg geen ster. Hij moest bij ons onderduiken. Hij speelde  graag toneel, ook met de ramen open, als mijn ouders er niet waren, naar de buurt toe. Toen werd het te gevaarlijk voor ons ook. Hij is ergens anders ondergebracht. Later zag ik ‘m in een film, hij was acteur geworden! Z’n echte naam bleek Dick Scheffer.

Waar bent u het meest trots op?
Op mijn vader. Die kon zo veel. Zo bouwde hij voor de onderduiker een kast om hem als het nodig was in te verbergen. Hij regelde ook voldoende eten en drinken voor ons. Helaas moesten we ons konijn ook afmaken en opeten, omdat er geen eten meer voor ‘m was en we zelf honger hadden. Op het balkon vingen we met een zelfgemaakte val en broodkruimels vogeltjes om te eten. Op een dag kreeg ik te horen dat ik naar Friesland mocht. Samen met nog meer kinderen, zonder ouders, ging ik in een vrachtwagen en deels per boot naar een gezin met drie kinderen. Hier bleef ik een half jaar  wonen en kreeg ik goed te eten. Ze zeiden dat ik nog eens met mijn ouders terug mocht komen. M’n vader had onze fietsen, die de Duitsers wilden, verborgen. Dus konden we op de fiets, met mijn moeder achterop, naar Friesland. Van Amsterdam naar Oosterbierum is meer dan 100 kilometer en dat deden we in 4 dagen tijd. Mijn vader werkte daar, ik ging naar school (waar ze gewoon in het Nederlands les kregen) en pas een half jaar na de oorlog gingen we weer naar huis. Overigens waren we in Friesland eerder bevrijd. Vanuit Harlingen zagen we in april van 1945 de Canadese soldaten voorbij komen. Ik kreeg een chocoladereep van een van hen. Ik wil jullie niet bang maken met dit hele verhaal, maar zorg dat er geen oorlog meer komt. Als jullie ruzie hebben, niet gaan vechten, hoor. Ruzie is een oorlog in het klein!

Fotografie: Shirley Brandeis

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892