Erfgoeddrager: Janna

‘Ik hoorde de knallen, maar ben niet gaan kijken’

Het is maar een klein stukje lopen van basisschool De Hasselbraam naar het complex waar Mientje van den Nieuwenhof-Hendriks woont.  Buiten is het fris herfstweer, maar binnen is het warm en zit Mientje al op Eline, Janna, Ruben en Valentijn uit groep 8 te wachten. Het is voor het eerst dat de 94-jarige meedoet met Oorlog in mijn Buurt. Ze noemt zichzelf een kletskous en vraagt al snel: ‘Hebben jullie ook vragen voor mij?’ Dat hebben ze.

Was u bang in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, was ik niet bang. Ik herinner me dat we eten gingen halen bij een boer in Vessem. Dat is wel vijftien kilometer van de Jan Hollanderstraat, in de wijk Gestel, waar ik met mijn ouders en zes broertjes en zusjes woonde. Maar de boer kon niet alles meegeven. Hij moest ook verplicht eten aan de Duitsers geven. We kregen dan geen groente mee, maar wel brood. Ik was de oudste thuis en mijn vader zei me op de uitkijk te gaan staan. Hij zou dan stiekem de groente uit het veld snijden. Dat mochten we thuis niet zeggen, want van moeder mochten we niet stelen. Toch hebben we nooit honger gehad. Mijn opa en oma hadden ook een boerderij. Zij namen fruit voor ons mee. Ze hadden ook varkens.’

Hadden jullie wel eens honger?
’Nee, honger hebben we niet gehad in de oorlog. We hadden wel weinig kolen. Ook daarvoor ging ik met mijn vader op pad. Bij het spoor van de treinen lagen kolen. Op een dag gingen we daar kolen stelen, maar we werden betrapt door een jong soldaatje. “Terugleggen!” riep hij en gebaarde dat we weg moesten wezen. Als het een oudere soldaat was geweest, had hij ons misschien wel doodgeschoten. Maar ze waren niet allemaal slecht. Sommige soldaten wilden hier ook helemaal niet zijn. Toen later, tijdens de wisseling van de wacht, er korte tijd niemand stond, is mijn vader teruggegaan en heeft hij alsnog een zak kolen gestolen.’

Wat is het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Omdat er thuis te weinig geld was, moest ik op mijn veertiende gaan werken. “Ga maar naar Philips,” zei mijn vader. Ik vond het er vre-se-lijk. Je moest alles zo vlug doen. Mijn vader had gezegd dat ik in de pauzes binnen moest blijven. Gelukkig maar. Op een dag stonden een paar mensen buiten een sigaretje te roken. Er kwamen Duitsers aan en die zeiden dat ze hun pas moesten inleveren. Daarna werden ze doodgeschoten. Ik hoorde de knallen, maar ben niet gaan kijken. Dat is het ergste dat ik in de oorlog heb meegemaakt. Al gauw daarna heb ik ontslag gevraagd, omdat mijn moeder, die in verwachting was, me thuis nodig had. In huis werken vond ik wel fijn.’

Hoe was de bevrijding?
‘Het was een roerige periode. Ik zag wel vliegtuigen laag over komen, maar van de bombardementen heb ik niet veel gezien. We moesten ook een keer naar een schuilkelder. Toen de bevrijders door de Genneperweg reden, was ik zestien. Wat was ik blij, en dankbaar aan de bevrijders! Je mocht weer van alles, je mocht weer dansen. Mijn vader zei: “Je gaat niet uit met een soldaat, hoor.”  Ze mochten wel thuis op bezoek komen. Dat vonden ze fijn. Ze waren toch ook ver van huis, die jongens. Ze namen dan een blikje worst of een pakje sigaretten mee. En ook al konden we elkaar niet verstaan, toch was het gezellig. Met handen en voeten kwamen we er wel uit. Dat was echt een leuke tijd. Een keer wenkte een Engelse soldaat naar mij, hij wilde me een reep geven. Eerst ging ik niet naar hem toe, want mijn vader had me gewaarschuwd om voorzichtig te zijn. Toen toch, voor de reep. Een andere keer hielp een soldaat me met een ring die te strak om mijn vinger zat. Hij haalde een tangetje en knipte de ring van mijn vinger. “Mag ik die ring houden,” vroeg hij. Later zag ik hem nog eens toen er vanaf een wagen naar me gezwaaid werd. “Kijk ik heb je ringetje nog!” riep hij al zwaaiend.’

 

Erfgoeddrager: Janna

‘Ik voelde me zo rijk als ik met iets thuiskwam’

Toen de oorlog begon woonde Gerda Schipper in de Rozenhagestraat 40 en ze zat op de Kuyperschool. Dat is nu de Willem van Oranjeschool. Ze had een oudere broer van 15 en een jongere broer van 7 jaar. ‘Ik was even oud als jullie nu zijn’ vertelt ze. James, Koen en Janna van de Bos en Vaartschool zitten bij haar aan tafel en zijn nieuwsgierig naar haar verhaal.

Kunt u zich de eerste dag van de oorlog nog herinneren?
‘Ik weet het nog precies. We zaten in de tuin, het was 10 mei 1940 toen we de vliegtuigen hoorden. Mijn moeder riep: ‘Naar Binnen! Naar Binnen!’  De dag erna was ik jarig en werd ik 12 jaar. Dan begrijp je al een heleboel. We zagen de Duitse soldaten Haarlem binnen marcheren. Het was allemaal heel strak georganiseerd, echt gedrilde mensen. We gingen nog maar halve dagen naar school omdat in ons gebouw Duitse soldaten waren gestationeerd. Toen moesten we een ander gebouw delen met de katholieke school.

Ik speelde vaak met mijn overbuurmeisje Meta ten Brink. Op een dag was de hele familie meegenomen. Het was vreselijk, het waren hele aardige mensen. Haar moeder was ook zo lief. Mijn moeder troostte mij, want ik begreep niet waarom ze weg moesten. Ze waren Joods’.

Hoe kwam u aan eten?
‘Het eten werd slechter en slechter. Er was niets meer. Ik haalde waterige soep bij de gaarkeuken aan de Paul Krugerkade. We verlichtten de kamer met een fiets met dynamo, dan moest je trappen. Het was altijd koud. In de woonkamer stond een kacheltje met een pijp. Daarop zetten we een noodkacheltje, zo groot als een blik, om we eten op te warmen. Dat kacheltje stookten we met zaagsel. Vlakbij was een houthandel en ik mocht drie keer per week een zakje zaagsel opvegen. Uren stond ik in de rij bij het Krom, daar kreeg ik weleens een kooltje of een bietje. Ik voelde me zo rijk als ik met iets thuiskwam.

We hadden geen schoenen. Ik had een houten zool en in de Spaarnwoudestraat was een winkel waar je petroleumpitten kon krijgen. Die spande ik dwars over die houten zool en zetten ze vast met koperen spijkers aan de zijkant. Dat waren mijn schoenen.
We woonden naast een kruidenierswinkel. De buurman verkocht brood, dat hij haalde hij aan de Lange Margarethastraat, vlakbij de Hema. Maar met alle razzia’s durfde hij niet meer naar buiten. Toen moest ik van mijn moeder het brood halen, verstopt in een grote mand. Het was wel spannend want je kon zo overvallen worden. Ik was wel trots dat ik iets kon doen. Als dank kreeg ik op zaterdag een half broodje. Mijn moeder was zo blij als een hond met twee staarten!’

Wat was het spannendste dat u heeft meegemaakt?
‘De Sinterklaasrazzia, dat was heel eng. Mijn broer was inmiddels 18 en was ondergedoken. De soldaten kwamen bij ons thuis om mijn broer te halen. Ik vond het zo eng, en dat terwijl mijn broer niet eens thuis was. Ik zweette peentjes! Ze liepen door de kamer en die soldaat stak zo zijn bajonet door de matras. Stel je voor dat mijn broer zich onder het bed had verstopt, dan had hij dat niet overleefd. De buurjongens werden meegenomen, die heb ik nooit meer gezien…Toen alles voorbij was, kwam die mevrouw waar mijn broer was ondergedoken langs met de verlossende woorden, “Jan is er nog hoor”.
De bevrijding heb ik uitgebreid gevierd. De Canadezen kwamen met jeeps over de Jansweg. Ik sprong erop en ben helemaal meegereden tot de Jan Gijzenkade. Ik kreeg chocolade. Na de oorlog ging ik weer naar school, naar het ECL.’

 

Erfgoeddrager: Janna

‘Niemand sprak over de onderduikers’

Wij zijn Fahra, Paki en Janna. We interviewden mevrouw Gerritje Nuisker en bezochten met haar, haar ouderlijk huis in de Mauvestraat. Voor mevrouw Nuisker was dat heel bijzonder. Ze was nul jaar toen de oorlog begon, toch herinnert ze zich nog ontzettend veel van de oorlogstijd.

U was heel klein in de oorlog, wat herinnert u zich nog van die tijd?
“Ik herinner me het luchtalarm. Dan schuilden we in de gang, of we gingen naar de schuilkelder op het Henriëtte Ronnerplein. Het geluid van de laarzen van marcherende soldaten herinner ik me en de tram in de Van Woustraat. Alle geluiden hoorde je goed, omdat er nog zo weinig verkeer was. Ik voel vooral nog de constante spanning die in ons huis heerste. Dat kwam omdat we twee Joodse onderduikers in ons kleine huisje hadden.”

Waar zaten de onderduikers verstopt?
“De onderduikers zaten onder een luik, in de keuken. Twee mannen waren het. Ik wist dat ze er waren. Soms liepen ze ook door ons huis. Elke keer als ik buiten Duitse motoren of soldaten hoorde werd ik bang.”

Praatten uw ouders met u over de onderduikers?
“Nee. Maar mijn ouders waren wel altijd nerveus. Vooral als de zuster van mijn vader en haar man op visite kwamen. Zij zaten bij de NSB, de partij die voor Hitler was. Als zij er waren voelde ik de stress. Die mensen zijn fout, wist ik. Eén keer stak ik uit pure spanning hun baby’tje in zijn bil met de veiligheidsspeld van zijn luier. 

Thuis werd er nooit over de oorlog gesproken. Alsof er niks aan de hand was. We waren erg gelovig: gereformeerd. Niemand sprak ergens over. Al die spanning voel je als kind, maar je weet niet precies wat er aan de hand is.

De onderduikers overleefden de oorlog. Ik weet niet wat er met hen gebeurd is na de oorlog. Vader zei dat ze ons zilveren bestek hadden meegenomen.” 

Gerritje met haar ouders in de tuin
Bevrijdingsfoto uit het album van Gerritje Nuisker, ‘We liepen allemaal verkleed door de straat!’
Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892