Erfgoeddrager: Irina

‘Ik dacht dat Joodse kinderen geen ouders hadden’

Herman Polak is van 1937 en groeide op in Deventer. Tijdens de oorlog zat hij op achttien verschillende adressen in en rond Amsterdam ondergedoken, zonder zijn familie. August, Irina, Liewe en Haddy van de Annie M.G. Schmidtschool in Amsterdam-West gaan hem vragen stellen over die periode.

Hoe was het om op te groeien in de oorlog?

‘Ik was drie jaar oud toen de oorlog begon en wist niet wat er aan de hand was. Ik voelde niks bij het woord oorlog. Pas toen wij uit huis werden geplaatst om onder te duiken en ik op verschillende plekken kwam, begon ik het te begrijpen. Mijn zus Felice heeft alles meer bewust meegemaakt. Hier staat ze, op deze klassenfoto, gemaakt met Joods Nieuwjaar in 1942. Drie maanden nadat de foto is genomen zijn alle kinderen, op één na, vermoord. Één kind heeft het overleefd, mijn zus.’

Waarom zijn jullie gaan onderduiken?
‘Op een dag adviseerde onze buurvrouw mijn ouders om hun kinderen te laten onderduiken. Zij hoorde verhalen vanuit Estland, Letland, Litouwen en Wit-Rusland, waar Joden op gruwelijke wijze werden vermoord. Mijn zus is samen met mij naar het eerste onderduikadres in Utrecht gegaan. Vanaf daar is zij naar een onderduikadres in Enschede gebracht, bij het Leger Des Heils. Mijn vader was een slimme man. Hij en mijn zus zagen er niet Joods uit en daarvan maakte hij gebruik. Zo liet hij een vals persoonsbewijs maken en daarmee kon hij met een gerust hart de straten over. Mijn moeder en ik zagen er wel Joods uit. Daardoor moest ik onderduiken. Ik heb op wel achttien onderduikadressen gezeten.’

Hoelang heeft u uw ouders niet gezien?
‘Zo’n drie, vier jaar. Ik wist niet eens meer dat ik ouders had. Ik heb altijd met het idee rondgelopen dat Joodse kinderen geen ouders hadden. Alleen al om het feit dat wij Joods waren. Niemand kon het mij uitleggen. Het was beter om het niet te weten, zo kon ik er ook niet over praten. Voor mij was het erg lastig. Ik mocht niks, kon niks en dat allemaal om het feit dat ik Joods ben. Ik begon mezelf op jonge leeftijd dingen te verwijten. Ook begon ik de pest te krijgen aan mijn eigen persoon. Het klinkt heel raar, maar ik werd antisemiet. Het heeft tot mijn veertigste geduurd voordat ik hier iets aan ging doen. Als je niet van jezelf kunt houden, kun je ook niet van anderen houden.’

Hoe bent u weer bij uw ouders terechtgekomen?
‘Mijn vader is na de oorlog bij ondergrondse organisaties rond gaan vragen of men wist waar in Nederland een jongetje woonde die er op een bepaalde manier, zoals ik, uitzag. Op een dag kreeg hij bericht. In Landsmeer woonde een vrij Joods ogend, scheel jongetje. Mijn vader sprong meteen op zijn fiets vanuit Zaandam, waar hij ondergedoken had gezeten, naar Landsmeer. Bij aankomst zag hij een blond meisje met mij, een donker jongetje, spelen. Mijn vader stapte op me af en vroeg mijn naam. Ik had in de oorlog geleerd om hierop geen antwoord te geven en rende naar mijn duikmoeder, zoals ik de vrouw waarbij ik toen woonde noemde. Op een gegeven moment vroeg mijn vader: “Weet je nog hoe je zusje heet?” Waarop ik meteen “Felice!” antwoordde. Toen wist mijn vader dat ik zijn zoon was. Thuis bleek dat ook mijn moeder en zus de oorlog hadden overleefd.’

Erfgoeddrager: Irina

‘Dat was de eerste keer dat ik mijn vader heb zien huilen.’

In de ochtend van 10 mei 1940 hoort José Van den Broek vanuit bed gedonder in de verte. Het blijken Duitse vliegtuigen. Eén van deze toestellen wordt door het luchtafweergeschut geraakt en valt in stukken naar beneden. De motor komt bij José in de straat terecht. In de dagen die volgen, slaapt José uit angst met haar ouders en haar jongere tweelingzusjes op matrassen in de woonkamer.

Waar zat u op school tijdens de oorlog?
Ik zat op de Liduinaschool in de Amalia van Solmsstraat. In augustus 1939 werd onze school ontruimd in verband met de mobilisatie. Het schoolgebouw veranderde in een volledige kazerne. Er werd zelfs een bomvrije schuilkelder aangelegd. Wij moesten naar een andere school in Voorburg. Een maand na de capitulatie werd de school weer vrijgegeven en gingen we terug alsof de kazerne er nooit was geweest.

Wat aten jullie tijdens de Hongerwinter?
Mijn vader had een aantal zakenrelaties in Friesland en Groningen die per boot zakken meel en ander eten naar ons stuurden, zodat we toch iets hadden. Dit konden we dan ophalen in de Laakhaven. Onze gewone kachel hadden we ingeruild voor een majokacheltje. Tijdens de hongerwinter pofte mijn moeder tulpenbollen op dat kacheltje, dat smaakte echt hartstikke lekker! Ik was altijd heel pietluttig met eten en die suikerbieten vond ik smerig, maar die knapperige tulpenbollen waren heerlijk. Aan het einde van de hongerwinter kregen we Zweeds wittebrood, dat was zo’n heerlijkheid, dat smaakte naar cake.

Wat herinnert u zich van het bombardement op Bezuidenhout?
Ik ging altijd met mijn ouders naar de Liduinakerk aan de Schenkkade.  De kerkklokken hadden de Duitsers trouwens weggehaald, deze smolten ze om tot oorlogsgeschut. Zo gingen mijn ouders en ik ook die zaterdag 3 maart 1945 naar de mis. Mijn twee zusjes bleven thuis met het dienstmeisje. De kerkdienst was amper begonnen, toen we vliegtuigen hoorden overvliegen die bommen lieten vallen. Het was een hels kabaal met felle lichtflitsen. Eén van de bommen had de torenspits van de kerk geraakt, die viel naar beneden. Toen het even stil was, begonnen mensen naar buiten te rennen, niet wetende dat er nog een tweede aanvalsgolf kwam. Mijn ouders en ik renden op tijd weer naar binnen, waar we schuilden in het portaal van de kerk. Mijn vader stond over ons heen gebogen terwijl er brokstukken naar beneden vielen. Nadat de vliegtuigen waren vertrokken en we naar buiten durfden, zagen we overal lichamen van mensen die na die eerste aanvalsgolf de kerk hadden verlaten. Dat beeld raak je nooit meer kwijt. We liepen zo snel mogelijk naar huis, waar bleek dat mijn zusjes en het dienstmeisje ongedeerd waren omdat ze in de kelder hadden geschuild. Ons hele huis hing scheef, de kerk op de hoek en de huizen achter ons stonden in brand, dus we besloten te vluchten naar het huis van mijn grootouders in Voorburg. We hadden helemaal niets meer, alleen de kleren die we aanhadden. Na een tijdje kregen we een brief; we mochten terug naar ons huis in het Bezuidenhout om te kijken wat er over was van onze spullen. Alles bleek verkoold of kapot. Dat was de eerste keer dat ik mijn vader heb zien huilen.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892