Erfgoeddrager: India

‘Ik kan niet leven met het idee dat ik nooit meer naar Suriname zou kunnen gaan’

Hanne, Evi, Suzanne en India zijn te gast bij Florian Schouten, 65 jaar en geboren in Paramaribo, Suriname. Ze werd geboren in 1957 in Parimaribo in Suriname en heeft een Afro-Surinaamse achtergrond. Haar voorouders zijn tot slaafgemaakt en naar Suriname gebracht. Het interieur van het appartement van mevrouw Schouten straalt een zonnige sfeer uit en is behangen met allerlei schilderijen en andere kunstvoorwerpen, waaronder veel uit Suriname.

Hoe was uw jeugd in Suriname?
‘Ik heb een groot wantrouwen en een bepaalde hardheid aan mijn jeugd overgehouden. Ik heb heel lang mensen op afstand gehouden. Ik moet eerst weten dat ik je vertrouw, voordat ik me openstel. En dat blijft altijd spelen.

Ik heb een onveilige jeugd gehad. Mijn moeder was alcoholist en mijn vader was meestal afwezig. Ik moest al op jonge leeftijd voor mijn jongere zusje zorgen. Vanaf 4 jaar was ik heel bewust wat er gebeurde en heb bewust de dingen meegemaakt. Toen we later bij mijn tante in huis kwamen wonen omdat het thuis niet meer ging, moest ik ook weer altijd oppassen. De leuke dingen in mijn jeugd waren met een loep te zoeken, en als we wel eens iets leuks meemaakten, werd dat verpest door de reactie van mijn tante. Mijn tante heeft mijn jeugd kapotgemaakt. Ik moest ook oppassen voor de man van mijn tante, bijvoorbeeld als ik ging douchen.

Op school was het wel leuk en daar heb ik enkele onderwijzers en onderwijzeressen in vertrouwen genomen, zodat ze wisten wat er speelde. Die namen het dan wel voor mij op. Met mijn vriendinnen heb ik er nooit over gesproken. Dat werd niet gedaan. Later, als volwassene, heb ik er met anderen over gepraat en toen bleek dat het vaker voorkwam. Mijn zusje blijkt verkracht te zijn in haar jeugd en dat wist ik niet. Daar werd ook niet over gepraat. Of er werd gezegd: die heeft het zelf uitgelokt. Daar kan ik echt boos om worden.’

Hoe heeft het slavernijverleden invloed gehad op uw jeugd?
‘Als kind moest je je mond houden, geen vragen stellen en ‘wieberen’. Over je afkomst werd niet gepraat. Mijn vader was veel afwezig. Dat was normaal. Alle vaders waren vaak afwezig, dat is een gevolg van de slavernij. Maar ik vind dat niet oké. De vader moet ook betrokken zijn bij de opvoeding.’

Wat bent u gaan doen toen u in Nederland kwam?
‘Ik ben in Nederland verpleegster geworden en ik steun twee kindertehuizen in Suriname, omdat ik zelf ook in een kindertehuis heb gezeten, samen met mijn zusje. Mijn man en ik hebben ook een pleegkind gehad, de zoon van mijn zus. Wij hebben vier kinderen opgevoed: twee kinderen van mijn man, mijn pleegzoon en mijn dochter, het kind van mijn man en mij. Als je zelf veel hebt meegemaakt, wil je niet dat anderen dat ook overkomt.’

Erfgoeddrager: India

‘We hoorden… pieuw plop – ik herkende het geluid niet, maar mijn neef wel’

We zijn al vaker in het huis geweest van Ton en Yvonne van der Zwaard, en altijd bewonderen we de kattenkamer vol kattenvoerblikjes die ze verzamelen. Dit keer – op 6 juni 2019, 75 jaar na D-Day – gaan Finn, India en Amine van de Corantijnschool Ton en niet Yvonne, zoals we al vaker deden, interviewen. Dat is even onwennig. Yvonne schenkt thee in en begint dan bijna automatisch te praten tot ze beseft dat het nu aan Ton is. ‘Zullen we eerst vragen doen of zal ik eerst vertellen?’ vraagt Ton (1933). Hij heeft een hand-out gemaakt met foto’s en een kaart van de buurt.

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘Ik ging naar school in de Brederodestraat. Dat was de Julianaschool, maar die moest tijdens de oorlog een andere naam hebben, omdat de Duitsers niet koningsgezind waren. Ik vond het een rotschool. Er werden soms wel eens kinderen in het kolenhok gestopt; dat is mij gelukkig nooit gebeurd. Wij woonden aan het Kattenlaantje naast het Vondelpark, die huizen zijn nu afgebroken, want dat waren hele slechte huizen met dunne muren en zo koud dat het bekertje water naast je bed bevroor. Maar we zijn toch groot geworden. Mijn vader was te oud om te werken in Duitsland, dus hij had een ausweis. Hij was boerenknecht en werd tuinman in het Vondelpark. Ik was echt een boerenjongetje dat elke ochtend om half vijf de koeien ging melken. Daar kreeg ik dan een liter melk voor. Ik klom regelmatig in de dakgoot. Nu heb ik al hoogtevrees als ik op een krant sta! Ik was een keer boos op mijn vader en zou in een hooiberg gaan slapen. Dus ik ging weg met een appel in een rode zakdoek. Het park was eng, want je hoorde van alles. Mijn vader kwam mij ophalen: blijf je of ga je mee? Ik stond in een sprong op de grond, mee naar huis!’

Wat heeft u nog meer meegemaakt in het Vondelpark?
‘In 1943 werd de Fokkerfabriek in Noord gebombardeerd. Een van die vliegtuigen werd geraakt en moest de bommen kwijt. In het park kon het vast geen kwaad, moet de piloot gedacht hebben. Alle ramen trilden en ik hoor mijn moeder nog gillen. Een bom was op de gasbuis gekomen en er was een enorme wolk te zien, dus wij dachten aan gasbommen. We moesten het hek van het park sluiten, zodat niemand er naar binnen kon. In datzelfde jaar werden er soldaten gestationeerd in het park. Die hadden geen wapens en kogels en volgens mijn moeder waren ze alleen maar de bloementuin aan het bestormen. Hun auto’s lagen ingegraven in diepe kuilen, maar de bovenkant kwam er gewoon bovenuit. Het park hebben ze een paar keer onder water laten lopen en toen heb ik geschaatst op de paden. In het paviljoen waren hoge Duitsers feest aan het vieren. Toen ik daar een keer was met mijn vader waren er ook allemaal dames aanwezig.
Een neef was tramchauffeur en moest munitie rijden naar Frankrijk. Hij heeft dat toen laten exploderen in België, tegen een gebouw waar Duitsers zaten. Hij kwam bij ons onderduiken met een vals ausweis, als parkwacht, waar hij zo mee langs de Duitsers liep. Ik mocht tot acht uur ‘s avonds met hem meelopen. We hoorden… pieuw plop. Ik herkende het geluid niet, maar mijn neef wel. Vliegtuigen schoten op het laatst op van alles en hij heeft mij toen snel meegesleurd. Bijna was ik geraakt.’

Hoe was het eind van de oorlog?
‘Wij hadden twee prachtige paarden. De smid was opgepakt, maar de paarden moesten beslagen worden. Ik ben toen als jongetje van elf jaar met twee paarden dwars door de stad gegaan naar de Leidsestraat. Later bracht ik de paarden naar het land en er klonk een schot. Het paard sloeg over de kop en ik lag eronder. Gelukkig had ik niks, ik was alleen mijn klompen kwijt. Ik rende naar huis, want er werd geschoten op de Amstelveenseweg. Ik weet niet waar het paard gebleven is, misschien is het opgegeten. Er ging ook wel eens een kalf of een varken dood en dan kreeg iedereen een stukje. Mijn moeder werkte altijd hard om eten op tafel te krijgen, dan maakte ze bijvoorbeeld soep. Dat was niet geweldig, maar je moest toch wat in je maag hebben. Of er was brood, dat zag er grijs uit en smaakte naar klei. Maar wij hadden wel altijd hout zat natuurlijk en wat we extra hadden, ruilden we voor eten. Onze voedselbonnen gaven we dan aan de buren of zij konden zich bij ons opwarmen. Maar ik heb mensen in elkaar zien zakken van de honger. Mijn vader was heel erg mager. Ik hoorde veel later dat hij mensen van een knokploeg op zolder had zitten. Dus was hij zo mager van de spanning of ga hij misschien zijn eten aan hen?’

            

Erfgoeddrager: India

‘In ruil kreeg mijn moeder een half pond vlees mee’

Marty Jager was pas 1 jaar oud toen de oorlog uitbrak, maar toch heeft deze periode grote indruk op haar gemaakt.

Wanneer was u bang in de oorlog?
“’s Avonds als het aardedonker was. Van de Duitsers moest het ‘s avonds altijd helemaal donker zijn, de straatlantaarns waren uit en alle ramen van de huizen moesten elke avond worden geblindeerd, dus je kon dan helemaal niets zien op straat. Omdat het zo donker was, kon je ook het einde van onze kade niet zien en liep je dus zo het water in. In het water bij de Ranonkelkade is wel eens een lijk gevonden van iemand die in het water was gevallen.”

Had u honger tijdens de oorlog?
“Eens in de week ging mijn moeder ’s avonds naar het einde van de straat om iets af te leveren. Wat dat was weet ik niet, maar in ruil kreeg ze een half pond vlees mee. Zo hadden wij toch iets te eten. Een keer toen mijn oom bij ons bezoek was, moest mijn moeder weer weg. Maar ze kwam maar niet terug. Mijn oom en ik werden er hartstikke zenuwachtig van. Pas uren later dook ze op. Wat bleek? Het was zo donker geweest dat ze aan de muren en deuren moest voelen waar ze was in de straat en zo is ze haar oriëntatie kwijtgeraakt. Ons huis kon ze niet meer vinden.”

Heeft u bommen gehoord tijdens de oorlog?
“Niet het geluid van bommen, maar wel van de bommenwerpers. Pas veel later realiseerde ik me hoeveel indruk dat geluid op mij heeft gemaakt. Jaren later, in de bioscoop, werd ik zeer angstig bij het horen van bommenwerpers in een film. Ik herinnerde me dat geluid weer en de angst die ik daarbij voelde als kind.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892