Erfgoeddrager: Harm

‘Misschien dat mijn broer voor fl.7,50 is verkocht’

Als Sanna, Fay en Harm van Saltoschool Floralaan de oprit van de woning in Eindhoven oplopen, staat Rolf Loewenstein al te wachten voor het raam. De kinderen zwaaien enthousiast. Binnen staat op de salontafel voor iedereen een bakje met paaseitjes. Voor ze gaan zitten, vertelt meneer Loewenstein trots over zijn prachtige achtertuin. Daarna is er eerst ruimte voor de verschrikkelijke oorlog in Oekraïne. ‘Tachtig jaar geleden deed Hitler precies hetzelfde in Europa: onschuldige mensen vermoorden,’ zegt Rolf. Het is de aftrap naar een verhaal over het verleden.

Wanneer bent u met uw familie uit Duitsland gevlucht?
‘Mijn ouders, die Joods waren, zijn gevlucht in 1933. Mijn vader had in Duitsland een schoenenwinkel. Op een dag stond er op de ramen: Niet bij Joden kopen. Nou, die moffen – zo noemden wij de Duitsers in de oorlog – kochten vervolgens niet meer bij Joodse winkeliers. Dat was verboden. Als je dat wel deed, werd je gearresteerd en kreeg je een boete of zo. Op een gegeven moment werden ook de winkelramen ingegooid. Toen zijn we – mijn ouders, broer en grootouders – naar Eindhoven gevlucht, waar mijn vader een schoenenwinkel is begonnen. Tot 1940 hebben ze op de Demer gewoond. Ik heb mijn moeder later wel eens gevraagd hoe het allemaal is gegaan, maar ze heeft nooit iets verteld. En als kind vroeger, durfde je je ouders ook niks te vragen. Dat waren heel andere tijden, je was gewoon onderdanig. Ik ben nu 82 jaar en denk soms wel eens: ik had veel meer moeten vragen. Maar ik kreeg toch geen antwoord. Mijn moeder zei gewoon: “Ik weet het niet”. Maar ze wist het wel. Ik heb gevraagd hoe mijn vader is opgepakt? Mijn moeder werd dan kwaad en dan sprak ze Duits. “Das weiβ ich nicht!” Op zo’n toon, zo praatte mijn moeder dan tegen mij. Ik denk dat ze ook een tik van de oorlog had.’

Hoe kwamen jullie bij het onderduikadres terecht?
‘Mijn ouders hadden geluk dat ze bij een boer in Maarheeze mochten verblijven. We sliepen daar onder het dak van een hooiberg. Mijn vader is waarschijnlijk opgepakt toen er Engelse vliegtuigen waren neergestort en de moffen naar de piloten zochten. Op een gegeven moment – en dat heb ik allemaal na moeten vragen, omdat mijn moeder het me niet vertelde – heeft mijn moeder mijn broer en mij onder laten duiken. Toen is er een mevrouw gekomen, mevrouw Janssen, die werkte voor het verzet. Zij zou zorgen dat mijn oudere broer en ik, pas tweeënhalf jaar, ergens onderdak kregen. Ik ben in Apeldoorn bij hele fijne mensen terechtgekomen. Ze namen me op als een eigen kind. Ze noemden me Wimpie. Als er Duitsers kwamen, mocht ik niet mijn eigen naam gebruiken, anders konden ze erachter komen dat ik Joods was, en ondergedoken zat. Ik heb geluk gehad, ik leef nog steeds en ik vind het leven fantastisch. Ik geniet iedere dag. Wat er met mijn broer is gebeurd, is niet bekend. Of die mevrouw kon geen onderdak krijgen voor hem of heeft hem verkocht voor kopgeld. Als je in de oorlog een Jood aangaf bij de moffen kreeg je 7 gulden 50 kopgeld, zo heette dat. Dat was toen heel veel geld.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Ik denk dat het niet leuk was. Mijn moeder moest op zoek naar mij. Ze wist niet waar ik was. Ik kan me herinneren dat ik op een militaire auto zat en mijn moeder zat voorop en ik heb de hele weg gehuild. Mijn moeder had zwart lang haar en daar was ik bang van. Ze was een vreemde voor me. Na de oorlog heb ik nog heel lang contact gehad met de onderduikfamilie in Apeldoorn. Met kerst stuurde mijn moeder altijd een pakje. Na haar dood merkte ik dat de kinderen – de ouders waren inmiddels overleden – niet zo op dat contact zaten te wachten. Daar kan ik me ergens wel iets bij voorstellen. Na de oorlog heb ik veel dezelfde rare dromen gehad over de oorlog. Dan liep ik langs een hek en probeerde ik te vliegen omdat de moffen mij wilden doodschieten. Eerst ging dat moeilijk, daarna ging ik steeds hoger en kon ik ontsnappen. Gelukkig is het steeds beter geworden en heb ik de knop om kunnen zetten.’

 

Erfgoeddrager: Harm

‘Ik heb in mijn slaap niks van die bom gemerkt’

Meneer Cors Janssen was bijna zeven toen de oorlog uitbrak. Hij woonde met zijn ouders, grote en kleinere zus in de buurt van de Dijkgraaf. Aan Anna, Jaimen, Harm en Matteo van de van den Brinkschool vertelt hij over zijn ervaringen tijdens de evacuatie en in de Hongerwinter.

 Weet u nog waar u naartoe ging tijdens de eerste evacuatie?
‘Het plan was natuurlijk Rotterdam, maar ze kwamen er al snel achter dat dat niet zo’n goed idee was. Toen gingen we naar Streefkerk. Ik herinner me dat we over de dijk naar ons evacuatieadres liepen. Mijn moeder belde aan, een vrouw deed open, keek naar mij, naar mijn zus en toen naar mijn moeder. Ze zei: “Horen die kinderen bij u? Want dan heb ik geen plaats.”. Tja, daar stonden we dan. We hadden geluk. De buurvrouw kwam naar mijn moeder en zei dat ze wel al evacués hadden, maar dat ze plaats voor ons zou maken. Daar hebben we het fantastisch gehad.’

 Heeft u nog nare dingen meegemaakt?
‘Ja, toen in 1943 de V1 op het rode dorp viel, woonden wij precies in de kom waar de bom gevallen was. De achterkant van het hele huis was weg, en precies daar was mijn slaapkamer. Ik had er niks van gemerkt, ik sliep gewoon door. Door alle puin konden mijn ouders mijn slaapkamer niet in en van hun geroep werd ik ook niet wakker. Ze raakten natuurlijk in paniek en dachten dat mij iets was overkomen. Uiteindelijk lukte het mijn vader de kamer binnen te komen en mij wakker te maken.’

Tijdens de mobilisatie werd uw vader opgeroepen voor het leger. Wat gebeurde er toen?
‘Gelukkig kwam hij in juni 1940 al weer naar huis.Maar ik weet nog dat in 1943, net nadat de bom op het rode dorp was gevallen, alle Nederlandse militaire werden opgeroepen om zich als krijgsgevangene in Assen te melden. Mijn vader was bang wat er met ons zou gebeuren als hij zich niet zou melden, dus hij ging. Hij had in die tijd psoriasis, een onschuldige huidaandoening die er wel ernstig uitzag. Toen heeft mijn moeder bij de huisarts een briefje geregeld waarop stond dat hij een besmettelijke ziekte had. Ze is met dat briefje naar Assen gegaan en ‘s avonds kwam ze weer thuis. Met mijn vader!’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘We kwamen in Zeist terecht; de foute kant op want daar was niets te eten en te drinken. Maar ik heb het geluk gehad dat ik samen met mijn zus werd uitgezonden met het kindertransport, naar Hengevelde. Daar kwam ik in een gezin met drie hele grote meiden terecht. Erg voor mijn ouders, maar ik heb er een fantastisch half jaar gehad. Ik weet nog hoe we ‘s nachts met vrachtwagens naar de buurt van Zutphen reden en de volgende ochtend met paard en wagen naar Leersum. Daar kregen we te eten, eindelijk weer! We aten heel veel, maar waren niks meer gewend. ‘s Avonds lagen we allemaal ziek op de zolder.’

            

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892