Erfgoeddrager: Gizem

‘Omdat ik heel mager was moest ik toen ik 14 jaar was naar een gezin in Groningen’

Wij zijn Omar, Pratham, Gizem en Mischa en wij interviewden Maartje van Empelen. Mevrouw van Empelen woonde dan misschien in Tuindorp toen de oorlog begon, er lekker blijven wonen zat er niet in. Ze vertelt ons hoe ze vaak moest verhuizen, soms omdat het te gevaarlijk was en soms omdat er te weinig eten was. “In 1943 werd vliegtuigfabriek Fokker gebombardeerd”, vertelt ze. “Dat richtte in de buurt zo’n ravage aan dat we bij vrienden in moesten trekken. Maar daar vielen later ook bommen, dus daar moesten we ook weg.”

 

U vertelde dat u vaak bent verhuisd in de oorlog. Heeft u wel altijd in Amsterdam gewoond?
“Omdat ik heel mager was moest ik toen ik 14 jaar was naar een gezin in Groningen, in 1944. Met een groep kinderen van mijn leeftijd werden we op de boot gezet het IJsselmeer over, en dat gebeurde in stilte en heel stiekem. Dat was heel spannend, want de reis duurde een paar dagen.

Ik ben toen bij een gezin in Stadskanaal gebleven tot de bevrijding. Daarna mochten kinderen niet meteen terug naar Amsterdam, maar ik had zo’n heimwee! Ik ben toen stiekem in de vrachtwagen van de vader van het onderduikadres meegereden naar Amsterdam. In een kist, zodat soldaten me niet zagen als ze kwamen controleren.”

Toen u nog hier woonde, heeft u toen meegemaakt dat mensen verdwenen? 
“Ik heb gezien dat Joodse mensen door Duitsers uit hun huizen werden meegenomen. Ik begreep het niet helemaal maar dacht ‘Mijn hemel, wat gebeurt hier?’. Zo was ook een Joods vriendinnetje van mij opgepakt. Ik heb haar nooit meer teruggezien. 
Later werden ook mannen opgehaald om in Duitse fabrieken te gaan werken. Lange rijen jongens stonden opgesteld om meegenomen te worden. Ik heb nog een keer snel brood voor ze gehaald bij de bakker. Er waren ook jongens die konden ontkomen aan deze plicht. Je had hier allemaal steegjes, en daar konden ze zich gemakkelijk verschuilen. Maar voor Joodse mensen was het niet zo gemakkelijk zich te verstoppen. Zij droegen een Jodenster op hun kleding waardoor ze goed te herkennen waren.”

Hoe heeft u de hongersnood ervaren?
“Vlak bij ons huis was een boerderij waar de boer aardappels had gepoot, en ik moest dan ’s avonds stiekem het weiland op om kleine aardappeltjes uit het veld te halen. Officieel mocht je na 8 uur niet meer buiten zijn, maar als klein meisje viel ik niet zo op. Ik dacht toentertijd dat de soldaten me niet zagen, maar nu denk ik daar wel anders over. Ze zagen natuurlijk alles, maar dachten vast ‘Ach, laat dat meisje maar lekker gaan’. Mijn vader zei altijd dat er tussen de slechte mensen ook goeden zitten. Die soldaten waren ook maar jongens. Jonge jongens, vaak. Daar zaten ook een hoop goeden bij.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892