Erfgoeddrager: Gabriel

‘We hoorde de vliegtuigen overkomen… sjiieieeieeeee boem!’

Felien, May, Milo en Gabriel bellen aan bij het huis van Wies van de Somme. Een beetje zenuwachtig, maar dat verdwijnt als Wies hen hartelijk ontvangt. Binnen wordt duidelijk dat de Eindhovense van verzamelen houdt. Op de kast staan tientallen, vrolijk gekleurde, kleine en grotere haantjes. Afkomstig uit landen van over de hele wereld, vertelt Wies. Ze verzamelt nu engeltjes. Haar toon wordt serieus als de leerlingen van De Hasselbraam in Eindhoven over de oorlog beginnen. Zes jaar was ze toen die begon. Wies woonde toen in de Kerkstraat en was de op een na jongste in een gezin van tien kinderen.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Dat we naar de kelder moesten als het luchtalarm afging. Als je niet thuis was, moest je heel snel naar huis lopen. Het was eng, je wist niet wat er ging gebeuren. En dan zat je daar te wachten… Vaak was het loos alarm. En toen had je het Sinterklaasbombardement. Dat was vreselijk, ik was heel bang. Ik wilde die dag bij mijn vriendinnetje langs om te kijken wat zij gekregen had voor Sinterklaas. Net toen ik daar was, ging het luchtalarm af. Ze gingen allemaal onder de tafel zitten, maar voor mij was geen plaats meer. Ik moest onder de naaimachinetafel. We hoorden de vliegtuigen overkomen… sjiieieeieeeee boem! Het plafond kwam half naar beneden, er was veel stof. Toen het afgelopen was, ben ik heel hard – op de tast – naar huis gelopen. Ook herinner ik me uit die tijd een poster met een vrouw die een beschuitje met jam at. Dat leek me zo heerlijk! We hadden geen snoep of iets lekkers in de oorlog. Toen de oorlog was afgelopen, ging ik meteen een beschuitje met jam eten en dat eet ik nog iedere ochtend!’

Kende u mensen die bij de NSB waren?
‘Ik had een vriendin op de Grote Berg, haar ouders waren bij de NSB. Ik kreeg van haar een speldje van de winterhulp. Heel mooi fluorescerend; ik was er ontzettend blij mee. Toen mijn moeder het zag, werd ze boos en smeet het weg. Dat snap je dan als kind niet. En een keer, toen ik acht was kreeg ik een briefje van een jongen of ik met hem wilde gaan. Ik zei ‘oké’ en toen kreeg ik een reep chocola van hem en toen was het aan. Toen ik er achter kwam dat zijn ouders bij de NSB waren, schreef ik een briefje om het uit te maken. Hij was heel kwaad.’

Is familie van u opgepakt tijdens de oorlog?
‘Mijn oudste broer Max studeerde in Tilburg. De Duitsers wisten precies wie er studeerde, met naam en adres. Studenten moesten van hen iets ondertekenen, waaruit blijkt dat je het met de Duitsers eens was. Mijn broer en zijn vrienden weigerden dat. Maar dan moesten ze naar Duitsland om daar in een fabriek gaan werken. Sommigen doken daarom onder, maar de Duitsers hadden gedreigd dat als ze op de dag van vertrek niet kwamen opdagen ze hun vaders zouden oppakken. Ze moesten dus wel naar Duitsland. Toen mijn broer terugkwam, was hij heel erg verzwakt. Hij had tuberculose en moest een half jaar op bed liggen. Dat was voor mijn ouders heel erg.’

Wat deed u na de bevrijding?
‘Ik stond op het balkon van de Wildeman. De hele markt was vol mensen. Het was heel leuk, met muziek. Wij hadden geleerd om aan de Amerikanen te vragen: “Do you have sigaretjes for papa, chocolade for mama, chewing gum for me and soap for the little baby.” Dat gingen we elke dag vragen. Ja, enten was er na de bevrijding nog een bombardement. We konden niet meer thuis slapen. We zijn toen met zijknallen op een platte kar naar Bergeijk gegaan. Daar was een melkfabriek waar we twee of drie maanden hebben geslapen. We sliepen op zakken van stro. Voor mijn oudere zussen en broers was het leuk. De Engelse soldaten waren daar en die hadden vaak feest.
Door de oorlog ben ik
nog steeds bang voor onweer. Als het dondert en flitst ga ik in bed liggen. Dat doet me namelijk denken aan het bombardement. Ik heb met mijn kinderen daarom ook nooit vuurwerk afgestoken.’

   

Erfgoeddrager: Gabriel

‘Pas toen ik veertig was, begreep ik mijn moeder’

Lena, Gabriel, Chloë en Maide van De Boomgaard weten van tevoren niet zo goed wat Yanny Scutt over de oorlog kan vertellen, want ze is pas na de oorlog geboren. Als Yanny vertelt dat ze vlak na de oorlog is geboren en dat haar beide ouders de hele oorlog hebben moeten onderduiken omdat ze Joods waren, wordt gaandeweg duidelijk dat Yanny ook als kind veel van de oorlog heeft gemerkt.

Bent u Joods?
‘Ja, mijn ouders waren allebei Joods, dus ik ben ook Joods. Maar mijn ouders zijn niet echt opgegroeid met het Jodendom en ze waren ook niet gelovig. Mijn grootouders waren communistisch en die waren helemaal niet gelovig. Wat je vaak mensen hoort zeggen van die generatie: “De oorlog heeft weer een Jood van mij gemaakt. Ik was het niet, maar nu ben ik het weer.” Tijdens de oorlog moesten ze dus wel onderduiken omdat ze Joods waren, maar mijn moeder was toen dertien en begreep dat helemaal niet. Iedere keer als er weer een goed onderduikadres voor haar was gevonden, liep ze weg. Dat was heel gevaarlijk. Mijn vader was acht jaar toen de oorlog begon en zat ondergedoken op een binnenvaartschip waarmee hij door heel Nederland voer. Hij zat daar goed verstopt. Als er onraad was, kon je makkelijk wegvaren. Hij heeft het er eigenlijk heel leuk gehad. Later werd hij zelf ook schipper.’

Kenden uw ouders elkaar al tijdens de oorlog?
‘Nee, ze hebben elkaar na de oorlog leren kennen. Mijn vader was op het schip blijven werken en toen hij een keer in Amsterdam was, ontmoette hij mijn moeder. Ze werden verliefd en mijn moeder ging ook op het schip wonen. Zes jaar na de oorlog ben ik geboren en ik groeide de eerste jaren op het schip op. Mijn moeder was niet een hele lieve moeder die veel knuffelde en zo. Ze sloeg me en dan zei ze: “Dan kan je later tegen een stootje.” Maar wij kinderen werden daardoor hele boze kinderen. Later begreep ik pas dat mijn moeder heel erg getraumatiseerd was door de oorlog. Ze sliep altijd met het licht aan en als ze heel bang was, legde ze een mes onder haar kussen. Ook zette ze altijd de radio zachtjes aan, want ze wilde een geruststellende stem horen.’

Wanneer vertelde uw moeder u voor het eerst over de oorlog?
‘Ik was een jaar of vijftien toen mijn moeder zei: “Ik vertel dit maar één keer en daarna nooit meer”. En toen vertelde ze wat ze had meegemaakt in de oorlog. Ze was elf jaar toen de oorlog uitbrak. Haar moeder was weggehaald door de Duitsers en daarna moest zij onderduiken, anders zou ze ook meegenomen worden. Ze moest altijd binnenblijven, maar dat wilde ze niet. Ze was een opstandig puber en liep steeds weg. “Wat nou met die Duitsers, ik sla ze allemaal dood,” zei ze. In het laatste jaar is ze bijna opgepakt. Toen is er ook op haar geschoten. Ze kreeg een kogel in haar been. Een Indonesische student die in het verzet had, heeft haar weggesleurd, waardoor ze op het nippertje is ontsnapt. Die student is later omgekomen. Ik denk dat mijn moeder zich daar schuldig over voelde, want hij had haar gered. Door die kogel had ze een litteken in haar been en er moest één teen afgezet worden, omdat ze door die kogel koudvuur had gekregen. Dat kon doorzieken als een soort ontsteking.’

Hoe was het voor u om zo’n moeder te hebben?
‘Dat mijn moeder zo bang was na de oorlog, dat is niet zo vreemd. Maar als kind snapte ik dat niet. Als kind kun je je moeilijk voorstellen hoe erg dat is geweest. Ik vind het nu nog moeilijk om het me voor te stellen. Je probeert dat in te voelen, maar dat kun je bijna niet.
Ik ben heel kwaad geweest op mijn moeder, omdat ze zoveel sloeg. Pas toen ik veertig was, begon ik het te begrijpen. En toen ik een jaar of vijftig was, zat ze een keer naast me op de bank en vertelde ze iets over haar kindertijd van voor de oorlog. Op een gegeven moment keek ik haar aan en ik zei tegen haar: “Wat moet jij je moeder hebben gemist”, want ze had toen ze elf was al geen moeder meer. Toen ik dat zei begon ze heel erg te huilen. Ik voelde me later schuldig dat ik dat zei, maar het was wel zo, ze heeft haar moeder altijd erg gemist.’

   

Erfgoeddrager: Gabriel

‘Dat gevoel van opluchting en vrijheid is onbeschrijfelijk!’

Mees, Gabriel , Suze en Bastiaan van de Floralaanschool zijn elf jaar en wonen in de wijk Stratum in Eindhoven. Lies Vogels was elf toen de oorlog begon en woonde toen ook in Stratum. Haar jonge jaren waren echter heel anders dan die van de kinderen. In het interview komen ze van alles te weten over hoe dat was als tiener in de oorlog. En wat er in dat waardevolle boekje van mevrouw Vogels staat.

Hoe was het begin van de oorlog?
‘Dat herinner ik me goed. Ik hoorde de Duitse soldaten over de St. Jorislaan marcheren. Ze hadden dikke ijzers onder hun schoenen en je kon ze dus heel goed horen. Later hoorde ik ze bijna elke dag marcheren en Duitse soldatenliederen zingen. Er kwamen ook Duitsers in de kazerne bij ons huis wonen. Toen een groep marechaussees terugkwam, is daar ruzie uitgebroken en hebben ze op elkaar geschoten. Dat was natuurlijk heel angstig om te zien vanuit je slaapkamerraam, in het donker. Ik sliep verder wel goed, behalve als er een luchtalarm was, want dan moesten we uit bed, wachten tot het voorbij was. Dat was heel angstig. Er werd niet constant gevochten, hoor. Het leven ging dus voor een deel gewoon door. Ik was niet bang voor de Duitsers in de kazerne naast ons huis, want ze deden ons niets. Het bombardement van 6 december was eng. Wij woonden vlakbij een afweergeschut bij de IJzeren Man. Ik vond het ook beangstigend als vliegtuigen beschoten werden. Als ze raak schoten hoorde je een gierend geluid en dat was niet fijn!’

Hoe leefden jullie in de oorlog?
‘We probeerden gewoon door te leven zoals normaal, maar we hadden niet veel. Overdag ging ik naar school, maar dat was steeds op een andere locatie, omdat de Duitsers de scholen bezetten. ’s Avonds maakte ik huiswerk of las ik een beetje, want verder was er geen vertier. Mijn vader had in de achtertuin aan de Tuinstraat gymtoestellen gemaakt. Dan hoefden we niet op straat te spelen.
Een eigen kamer had je niet. En ook geen televisie. Wel een radio, die had mijn moeder stiekem achtergehouden toen we die eigenlijk moesten inleveren. Om zeven uur ’s avonds haalde ze die dan tevoorschijn om naar Radio Oranje te luisteren. Wat daar werd verteld was moeilijk te verstaan, omdat het signaal werd verstoord door de Duitsers.
We hadden maar één kamer waar het licht aan kon, want elektriciteit en gas werden beperkt geleverd. Ook was er met zes kinderen niet veel te eten en drinken. Mijn moeder kreeg maar een klein voorschot op het loon van mijn vader. Bovendien waren de winkels leeg. Luxe zoals nu kenden we niet. Vreemd was dat Joodse mensen ineens weg waren. We wisten toen niet wat er met ze gebeurde. In het nieuws hoorden we alleen leugens. Pas na de oorlog hoorden we de waarheid.’

Wat was uw vader van beroep?
‘Hij was brigadecommandant en is de dag voordat de oorlog begon, op 9 mei 1940, vertrokken. Ik zie hem nog weggaan, we wisten niet waarheen. Dat hoorden we pas in november. Hij ging vluchtelingen helpen. Er was geen contact mogelijk. Daardoor wist mijn vader niet dat Nederland al een dag na zijn vertrek was gecapituleerd. Op 10 juni heeft hij de oversteek naar Engeland gemaakt, omdat hij niet meer terug kon naar Nederland. Toen pas hoorde hij dat Nederland bezet was. We hebben hem uiteindelijk 4,5 jaar niet gezien! Hij had als hoofd van het Rode Kruis in Londen gezeten en zware bombardementen meegemaakt. Het Rode Kruis kon soms een bericht naar ons sturen, maar daar mochten maximaal 25 woorden in staan. Brieven stuurde hij soms via een adres in een neutraal land als Zwitserland, Zweden en Portugal, zodat de Duitsers niet wisten dat de brief eigenlijk uit Engeland kwam. De brieven waren soms maanden onderweg geweest en werden allemaal opengemaakt door de Duitsers voordat ze bij ons werden bezorgd.’

Herinnert u zich de bevrijding nog?
‘Dat was zo geweldig dat ik het nauwelijks in woorden kan vatten! Het gevoel van opluchting en vrijheid is onbeschrijfelijk! We zagen de vliegtuigen met de paratroopers overkomen en één of twee dagen later kwamen ze over de Tongelresestraat en toen hebben we ze ontmoet. Ik vroeg de bevrijders om handtekeningen. Dat boekje, ook met foto’s van mezelf met de bevrijders, heb ik nog steeds en is heel waardevol voor me. Een tijd geleden ben ik naar een reünie van de Airbornetroepen in Amerika geweest. Toen heb ik een heleboel bevrijders ontmoet. Daar zijn ook televisieopnames van gemaakt. De bekende regisseur Steven Spielberg en de bekende acteur Tom Hanks waren er ook. Ik heb ze ontmoet en heb nog meer handtekeningen en foto’s in mijn boekje erbij gekregen. Dat is dan het mooie van alles geweest. Ik wil jullie op het hart drukken dat jullie moeten waarderen dat de kinderen van nu heel veel hebben en eigenlijk een heel rijk leven hebben. Sommige mensen vergelijken de avondklok in deze pandemie met de Tweede Wereldoorlog, maar dat is echt niet te vergelijken! Wij hadden niets te willen, maar kregen het gewoon opgelegd en er werd niet geprotesteerd of zo, ook al duurde het geen weken, maar jaren!’

Erfgoeddrager: Gabriel

‘Jullie weten hoe belangrijk een knuffeltje kan zijn’

Lous Steenhuis-Hoepelman ontvangt Meis, Koen, Gabriel en Ben hartelijk in haar gezellige appartement aan de Bronkhorststraat in Amsterdam-Zuid. De leerlingen van basisschool Het Wespennest vinden het best wel een beetje spannend want ze weten dat ze iemand zullen ontmoeten met een bijzonder verhaal. Ze worden al snel op hun gemak gesteld door de kat die op een stoel rustig blijft doorslapen. En er staan koekjes, snoepjes en limonade voor ze klaar. Ze mogen gewoon ‘Lous’ (spreek uit Loes) zeggen en niet ‘mevrouw’. Ze vertelt haar verhaal aan de hand van persoonlijke spullen, foto’s en documenten. Ook vraagt ze regelmatig aan de kinderen wat ze al weten, bijvoorbeeld over het verzet of concentratiekampen.

Met wie woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde met mijn vader en moeder, broertjes en zusjes heb ik pas na de oorlog gekregen. Ik ben geboren in 1941, dus mijn herinneringen beginnen eigenlijk pas na de oorlog. Mijn vader was onderwijzer. Hij heette Louis maar hij werd Lou genoemd en naar hem ben ik ook vernoemd. Mijn moeder heette Rosa. Mijn ouders waren allebei Joods. Omdat ze altijd veel met politiek bezig waren, wisten ze al heel snel dat Hitler een hele gevaarlijke man was voor Joden. Maar niet alleen voor Joden. Hij had ook een bloedhekel aan verstandelijk gehandicapten, Roma en Sinti (vroeger werden ze Zigeuners genoemd), oude mensen en homoseksuelen. Mijn ouders zijn allebei in het verzet gegaan en we zijn op een onderduikadres gaan wonen. Mijn moeder heeft de oorlog overleefd; mijn vader niet. Hij werd verraden en gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij is vermoord op 28 februari 1943. Hij was 26 jaar jong. Ik heb mijn vader nooit gekend. Voordat de trein naar Auschwitz vertrok, heeft mijn vader een briefkaart voor ons uit de trein gegooid. Dat kaartje is door iemand gevonden en op wonderbaarlijke wijze bij mijn moeder en mij terecht gekomen. Mijn moeder had een vals persoonsbewijs en was actief in het verzet. Ze heeft het pamflet gemaakt en verspreid dat oproept tot staking uit protest tegen de deportatie van Joden: de Februaristaking.’

Wat heeft u meegemaakt vanaf het moment dat uw ouders met u gingen onderduiken?
‘Op een gegeven moment werd het op dat onderduikadres te gevaarlijk. Mijn ouders besloten op verschillende adressen te gaan wonen. Ik ben naar oom Saam in Bussum gegaan. Hij was gemengd gehuwd: getrouwd met een niet-Joodse vrouw, tante Rie. Aan het begin van de oorlog vonden de bezetters dat niet erg. De mensen die gemengd gehuwd waren, hoefden zich niet aan te geven. Ik moest wel papa en mama tegen mijn oom en tante zeggen. In 1944 – ik was toen 3 jaar oud – moesten ook mensen die gemengd gehuwd waren, zich aangeven bij de Joodse Raad. Oom Saam ging onderduiken en ik kon er niet meer blijven. Mensen van het verzet hebben me naar een nieuw adres gebracht, in Amsterdam. Hier woonde ook een ander Joods meisje. Zij werd op een gegeven moment verraden en door de politie meegenomen naar het politiebureau, dat toen naast Paradiso lag. Dat meisje heeft op haar beurt mij verraden. Ik weet helemaal niet hoe ze heette en heb lang gedacht dat ze net zo oud was als ik. Pas jaren later, toen ik allang volwassen was, las ik in een interview – nota bene met mijn eigen moeder – dat ze 18 jaar was. Toen dacht ik: wat een rotmeid, wat gemeen om een klein meisje van 3 jaar te verraden!’

Wat gebeurde er nadat u was opgepakt?
‘De Nederlandse politie bracht me naar de gevangenis. Daar zat ik dan in mijn eentje, op 3-jarige leeftijd…dat kunnen jullie je niet voorstellen, hè? In de gevangenis heeft een mevrouw mij gevonden en zich over mij ontfermd. Samen met haar ben ik naar Westerbork gegaan. In kamp Westerbork werden alle Joodse mensen uit heel Nederland die door razzia’s waren opgepakt, bij elkaar gebracht. Ik werd in een weeshuis gestopt, met vijftig andere kinderen. Ze gaven mij een knuffeltje, Mies, een lappenpopje en dat heb ik nu nog steeds. Jullie weten hoe belangrijk een knuffeltje kan zijn en ze was ook echt een troost voor mij. Onze groep heette ‘de Onbekende Kinderen’ omdat de bezetters niet helemaal zeker wisten of wij wel echt Joodse kinderen waren. Er was namelijk een mevrouw, een hele stevige tante die heel veel kinderen heeft gered, die geprobeerd heeft ons uit het weeshuis in Westerbork te krijgen. Zij is naar een bureau hier in Amsterdam gegaan en heeft tegen de SS-ers gezegd: “De kinderen die daar in Westerbork zitten, zijn geen Joden maar kinderen van Nederlandse vrouwen die naar bed zijn geweest met Duitse soldaten”. Dat had ze dus gewoon uit haar duim gezogen en de Duitsers geloofden het! Daarom werden we ‘Unbekannte Kinderen’ genoemd.’

Heeft u al die tijd in het weeshuis gezeten?
‘Eén keer per week, op dinsdag, gingen treinen uit Westerbork naar de vernietigingskampen. Dan werden de lijsten met namen omgeroepen wie er mee moesten. Kun je nagaan hoe spannend dat was. Op een kwade dag moesten wij, de 51 kinderen, ook met de trein mee. Het was de allerlaatste trein die uit Westerbork vertrok. Bij elkaar waren het 176 mensen: kinderen en volwassenen. We werden naar een concentratiekamp in Duitsland gebracht, Bergen-Belsen. Een heel bekend meisje heeft ook in dat kamp gezeten: Anne Frank. Het was een verschrikkelijk kamp waar veel mensen zijn gestorven van de honger en door ziektes. Gelukkig hebben we als groep niet zo lang in Bergen-Belsen gezeten. Wij gingen door naar Theresienstadt. Dat was ingericht als modelkamp om de controleurs van het Rode Kruis om de tuin te leiden. Want Hitler werd op een gegeven moment ervan beschuldigd dat hij Joden in gaskamers liet vermoorden. Daarom gebruikte hij Theresienstadt als dekmantel. Want wat gebeurde er nou? Je zou kunnen zeggen dat Theresienstadt werd opgeleukt: er kwamen plantjes in de vensterbanken, er waren tuintjes waar we groenten mochten verbouwen. Toen het Rode Kruis op bezoek kwam, kregen wij – de groep Onbekende Kinderen – mooie kleertjes aan. Dat weet ik van Loek, die ouder is dan ik. Hij kan het zich nog herinneren. ’s Avonds toen het Rode Kruis weer weg was, moest Loek weer zijn vieze gevangeniskleertjes aan. De plantjes werden uit de vensterbanken gehaald en het werd gewoon weer een heel naar concentratiekamp.’

Hoe was het einde van de oorlog voor u?
‘Op een goede dag marcheerden er Russische soldaten het kamp in. Die zeiden tegen ons: Hitler heeft de oorlog verloren, wij hebben meegevochten en jullie mogen naar huis. We zijn toen in kleine groepjes terug naar Nederland gegaan. Alle bevrijde gevangenen gingen eerst naar Eindhoven toe. Daar moest worden uitgezocht of er nog ouders waren of familie. Gelukkig bleek dat mijn moeder nog leefde. Ze hebben direct een brief naar mijn moeder gestuurd en ze is meteen naar Eindhoven gekomen. Mijn moeder herkende mij niet meer. Voor haar stond een doodziek, hongerig, uitgemergeld kind. Ze heeft me meegenomen naar haar huis in Amsterdam.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892