Erfgoeddrager: Fynn

‘Het kampleven, ik houd er niet van’

Boudewijn, Fynn, Nina en Sharendra van het Etty Hillesum Lyceum/het Corberic uit Deventer bezochten Marie Dirks.  Zij is een vitale vrouw van 85 van Molukse en Portugese afkomst. Ze heeft nooit in een Molukse wijk willen wonen, ‘het kamp’ noemt zij dat. Mevrouw Diks voelt zich thuis in Nederland, zou ook niet terug willen. Ze is trots op haar kinderen en kleinkinderen die gestudeerd hebben en banen hebben.

Was het een groot verschil was om hier te zijn vergeleken met Indonesië?
‘Mijn vader was sergeant-verpleger, geen gewoon soldaat. Ik heb zelf maar een paar jaar op Ambon gewoond bij mijn grootmoeder, toen mijn vader nog niet was teruggekeerd na zijn Japanse gevangenschap. Ja, weet je hoe het was? Wij kwamen hier naar Nederland en hebben we een tijdje in het kamp in Teuge gewoond. Eten uit de grote keuken. Wij waren dat niet gewend. Dan krijg je gewoon wat de pot schaft uit de openbare dinges, hè. We kenden geen stamppot. Aardappel kennen we wel, maar spruitjes niet. Ik bedoel die reuk, hè. ‘Ik heb het kampleven nooit goed gekend, nee. Bij Maranatha daar heb je een kampleven, hè. Ik houd er niet van, daarom woon ik ook hier. Ik ben straks 85. Ik ben hier gekomen toen ik 13 jaar was. Ik had mijn lagere school al afgemaakt in Indonesië. Dus ik kon naar de MULO in Apeldoorn.’ 

Vond u het moeilijk toen u net in Nederland kwam om zich aan te passen?
‘Nee dat was niet moeilijk, want in Indonesië woonde ik ook naast een Hollandse familie. Ik heb altijd op een Hollandse school gezeten. Onze mensen ken ik alleen nog van de kerk en zo. Hier woon ik en doe mee aan allerlei activiteiten, sjoelen, kaarten, bingo.’

Heeft u nog familie in de Molukken en heeft u daar nog veel contact mee?
‘Ja, het ouderlijk huis van mijn voorouders is daar. Dat bestaat nog. Ik ben er net nog geweest in januari, maar ik logeer daar niet. Zij zijn allemaal van de vierde generatie, weet je. Ik herinner me dat ik daar in ’46 geslapen heb. Mijn zoon en mijn kleinkinderen hebben ook nog in dat huis geslapen, maar ik ga liever naar een hotel. Daar kunnen we ook eten en als familie ons wil bezoeken, komen ze langs. We geven hun natuurlijk geld, want we gaan niet dagelijks die kant op. Wij zijn net Sinterklaas, maar dat geeft niet.’

Merkt u nog veel van de Molukse cultuur in Nederland nu?
‘Jawel, wij hebben straks met Pasen ook een belijdenis en dan ga ik weer in m’n klederdracht. De jongeren doen dat niet. De klederdracht van mijn moeder draag ik, allemaal geplisseerd met al die spelden voor de kebaya. Kijk: deze speld was van mijn moeder, die is van goud. Ik heb de spelden voor mijn haar aan Madri gegeven, want zij is model. ‘Wel heel zuinig op zijn, die zijn van je overgrootmoeder. Voor de de doop vroeg ze: ‘oma mag ik uw ketting?’ ‘Mars die ketting heb ik van jouw overgrootmoeder gekregen.’ Mijn zoon zei dat ik die moest inruilen voor geld. Nee, ik vind dat zonde, die gaan weer naar één van mijn peetkinderen. Echt van mijn moeder die heeft ze toen in 1936 heeft gekocht, toen ze met mijn vader trouwde.’

Als u terugkijkt, kiest u dan voor dit leven of was u liever in Indonesië gebleven?
‘Nou dan ben ik toch liever hier. Nee, dat roerige Indonesië moet ik ook niet hebben. Oh nee, daarom zit ik liever in de vakantie in een hotel. Het is toch veranderd allemaal. De jongeren zijn met Nederlanders getrouwd. Mijn kinderen hebben echt gestudeerd, allemaal. Mijn kleindochter is onderdirecteur van de Krehalon-fabriek, Carmen, daar ben ik blij om.’

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Fynn

‘De hele nacht hebben we gegraven tot we een diep gat hadden voor de doos met mijn moeder erin’

De moeder van Myriam Mater was Joods, haar vader zat in het verzet. Aan het Roelof Hartplein 2a probeerde haar vader met valse papieren te bewijzen dat mensen niet Joods waren. Myriam hielp haar vader in het verzet, en thuis logeerden er onderduikers. Tijdens de Hongerwinter overleed de moeder van Myriam.

Waarom overleed uw moeder tijdens de oorlog?
Tijdens de oorlog namen de Duitsers allemaal maatregelen tegen de Joden. Joden mochten bijvoorbeeld geen goederen van Duitse merken gebruiken. Mijn moeder had een nierkwaal, waar ze pillen voor slikte die uit Duitsland kwamen. Daarom mocht ze die pillen op een gegeven moment niet meer slikken. Ze werd zo ziek dat ze naar het ziekenhuis moest. Mijn moeder overleed in de Hongerwinter. Het was toen heel erg koud, de grond was keihard, waardoor het moeilijk was om een graf te graven. Mijn vader, mijn twee zusjes en ik gingen samen met onze tante Emmy naar het ziekenhuis van mijn moeder. Er waren geen houten kisten meer, want al het hout werd in de Hongerwinter in kacheltjes gestopt. Mijn moeder lag daarom in een kartonnen doos. Op een fiets zonder banden, want die waren er ook niet meer, met een karretje erachter hebben we mijn moeder naar de begraafplaats gereden. Het was een heel eind rijden. We hadden honger en we hadden geen goede kleren aan. De hele nacht hebben we op de begraafplaats staan graven tot we een diep gat gegraven hadden en de doos erin konden laten zakken. Mijn moeder overleed op de tiende verjaardag van mijn zusje. Mijn zusje wilde daarom nooit meer haar verjaardag vieren op die dag.

Was het gevaarlijk om in het verzet te zitten?
Ja. De Duitsers hadden op een gegeven moment door dat mijn vader dingen deed die niet mochten. Op een dag zijn er Duitse soldaten en NSB’ers bij ons binnengevallen om ons huis te doorzoeken. Mijn zusje en ik waren alleen thuis met de onderduikers die bij ons woonden. De soldaten hadden een lijst bij zich van alle ziekenhuizen in Amsterdam, want ze wisten dat mijn moeder in het ziekenhuis lag. Ze dachten dat mijn vader mijn moeder zou opzoeken, dus wilden ze weten in welk ziekenhuis zij lag. Ik moest toen al die nummers bellen en vragen of mijn vader er was. Aan de ene kant had ik de hoorn van de telefoon, en aan de andere kant hield er iemand een pistool tegen mijn oor. Uiteindelijk kwam ik bij het ziekenhuis van mijn moeder. Toen heeft een verpleegster mijn vader geroepen, want die was daar op bezoek. Hij had aan de telefoon in de gaten dat er iets aan de hand was en is toen onmiddellijk ondergedoken. De Duitsers hebben uiteindelijk niks kunnen vinden. Een paar mensen uit het verzet hebben de onderduikers in ons huis toen naar een ander adres gebracht.

Hadden jullie huisdieren?
Wij hadden twee moerasschildpadden. Toen de Duitsers ons huis doorzochten hebben ze in de kelder het kistje met onze twee schildpadden gevonden. Ze hebben ze in een pan met kokend water gegooid om er zogenaamd schildpaddensoep van de maken. Mijn zusje en ik moesten kijken en zouden de soep moeten opeten. Het werd natuurlijk helemaal geen soep, dat deden ze uit kwaadheid, om ons te pesten. Wij waren heel erg verdrietig. Er zijn in de oorlog natuurlijk wel ergere dingen gebeurd, maar het waren wel ónze schildpadden.     

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892