Erfgoeddrager: Flynn

‘Net op dat moment fietste een man voorbij’

Drex, Evan, Flynn en nog een Evan interviewen op school, Spring High in Amsterdam Nieuw-West, Cor Bongers. Hij was één jaar toen de oorlog begon. Het gezin, in 1944 uitgebreid met broertje Jos, woonde aan de Aalsmeerweg in het westen van Amsterdam.

Kunt u wat vertellen over uw ervaring met de oorlog?
‘Ik was nog heel klein, maar op een gegeven moment werd ik toch wel heel erg geconfronteerd met het verdriet van mijn vader. Ik raakte helemaal in paniek toen ik hem een keer zag huilen. We leefden in armoede en toen besloot mijn vader, schoenmaker van beroep, een van zijn poetsmachines bij de boeren te ruilen voor eten. Dagen was hij met die machine op zijn fiets onderweg. Van de ene naar de andere boer ging hij. Uiteindelijk kwam hij aan eten. Maar op weg naar huis werd hij bij een controlepost tegengehouden door Duitse soldaten. Wat hij bij zich had, wilden ze weten. Mijn vader antwoordde beleefd en eerlijk dat hij koren bij zich had voor zijn gezin. Hij moest de zak met eten inleveren. Aangeslagen kwam hij thuis, en dus diep in tranen. Mijn moeder en de bovenbuurman hebben hem getroost. Ik had zo’n honger dat ik wel eens vlak voor de gaarkeuken dichtging snel naar binnen glipte om stiekem de laatste restjes op de bodem van de pannen te eten.’

Waarom moest uw vader onderduiken?
‘Hij kreeg een oproep dat hij moest gaan werken in een Duitse fabriek. Dat wilde hij niet en toen is hij bij zijn zus ondergedoken. Tijdens een razzia is hij ontdekt. Hij werd alsnog op de trein naar Duitsland gezet. Onderweg lukte het hem om samen met een paar andere mannen de deur te forceren en uit de trein te springen. Duitse soldaten zagen dat en schoten erop los. Sommige mannen zijn daarbij omgekomen. Mijn vader heeft het overleefd en is terug naar huis gekomen.’

Kunt u vertellen wat er met uw broertje is gebeurd?
‘In 1944 werd mijn broertje Jos geboren. Dat was het jaar van de Hongerwinter. Er was amper voedsel te krijgen en mijn broertje was zwaar ondervoed. Mijn ouders besloten hem naar pleegouders in Friesland te sturen. Daar mochten ondervoede kinderen naartoe, per boot. Honderden kinderen, en maar drie verpleegsters, zaten daarop. Door het slechte weer moest de kapitein uitwijken naar Enkhuizen. Daar verspreidde de dorpsomroeper het nieuws dat er een boot met kinderen aan wal was gekomen. Snel waren ze allemaal ondergebracht bij liefdevolle gezinnen. Jos kwam bij een palingvisser terecht, dus die heeft heel veel paling gegeten en is goed aangesterkt. Toen de Canadezen en de Amerikanen Nederland bevrijd hadden, waren wij vooral blij dat we Jos konden ophalen. Met een handkar gingen we met het gezin op pad naar Enkhuizen. Dat was zo’n twee dagen lopen. Toen we Josje weer zagen, waren we intens gelukkig. En wat zag hij er goed uit met zijn bolle kop.’

Wat is uw naarste ervaring met de oorlog?
‘Ik keek een keer met mijn vriendjes naar marcherende soldaten. Een van die mannen gooide een brood naar mij toe. Ik rende richting huis. “Ma, ik heb brood!” riep ik toen ik al in de straat was. Net op dat moment fietste een man voorbij en die pakte zo dat brood uit mijn handen. Ik was zo verdrietig en boos. Later heb ik hem wel vergeven. Hij had vast een gezin om te onderhouden, dacht ik maar. En kinderen, als je honger hebt, dan kun je niet meer helder nadenken. Dan gaat het puur om overleven, je gezin laten overleven. Koste wat het kost.’

Erfgoeddrager: Flynn

‘Door onderduikgezin op straat gezet’

Nanny Spier was 2 jaar toen de oorlog begon. Ze  woonde met haar vader,  moeder en haar oudere zus.  Van de eerste jaren kan ze zelf niet zo veel herinneren, daar was ze te jong voor. Maar haar oudere zus heeft haar later veel verteld. Na de oorlog, van haar 10e tot haar 12e, heeft Nanny op onze school, de Dongenschool, gezeten.

Hoe was het voor u en uw grote zus toen uw ouders werden opgepakt? 
‘Ik was 4 jaar toen mijn ouders bij een razzia in de Rijnstraat werden opgepakt. Mijn  oudere zus en ik bleven alleen in ons huis achter. Verdrietig en ook bang dat we gescheiden werden van onze ouders, probeerden we te slapen. Waarom mochten wij niet en onze buurjongen wel met zijn ouders mee? Dat begrepen we niet. Uiteindelijk vielen we in slaap. De volgende dag gingen we naar onze Joodse tante in Oost. Lopend, want Joodse mensen mochten niet in de tram. Voor een klein meisje van vier jaar was het een hele lange tocht. Dit werd ons eerste onderduikadres. Het samenwonen bij Tante duurde maar even. Het werd voor iedereen te gevaarlijk. Na Amsterdam-Oost volgden nog vier andere onderduikadressen.’

Waren alle mensen die hielpen onderduiken aardig?
‘Nee, zeker niet! Sommigen waren zelfs heel gemeen. Ik werd een keer in een bezemkast gestopt omdat ik mijn eten niet lustte. Dit onderduikgezin maakte mij bang. Ze krabde op de deur zodat het net leek of er muizen in de kast zaten. Ik zat in het donker, in die kast en was doodsbang.  Deze mensen wilden eigenlijk helemaal niet helpen. Ze wilden vooral gratis hulp in de huishouding. Daarom waren ze blij met mijn grote zus, maar niet met mij. Ik was met mijn 4,5 jaar nog te jong om te helpen. Uiteindelijk zijn we door deze mensen zomaar op straat gezet terwijl er een razzia was in de buurt. Daar sta je dan als twee Joodse kinderen.’

Kreeg je ook een schuilnaam zoals vele Joods kinderen?
‘Ja, dat was later. In Goes. Het eerste deel van de oorlog waren mijn zus en ik samen, maar we zijn ook een tijd gescheiden geweest. Mijn grote zus was erg belangrijk voor me. Ze was een soort moeder. 1,5 jaar lang waren wij uit elkaar toen we bij verschillende onderduikadressen in Zeeland werden ondergebracht. Ik kwam in een gezin bij Goes: vader, moeder, een zoontje van 2 jaar. Het was gevaarlijk om als Joods kind je eigen naam aan te houden daarom kreeg ik van mijn nieuwe pleegouders een andere naam: Elsje Zuidervliet. Dat vond ik als klein meisje heel vreemd. Van de ene op de andere dag kreeg ik te horen: “Je moet nu je eigen naam vergeten, je mag niet meer weten hoe je heet. We geven je een andere naam. En je mag niet meer praten over je ouders.” Ik wist als kind: Het veiligste was als je alles vergat, dan kon je je ook niet verspreken. Toen Zeeland was bevrijd ging ik terug naar mijn tante in Amsterdam. Dat vonden mijn Zeeuwse pleegouders heel erg. Die wilden niet dat ik weg ging. Ze waren zich aan mij gaan hechten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892