Erfgoeddrager: Florien

‘In het donker moest ik al mijn bezittingen bij elkaar zoeken’

Sonja, Jack en Florien van het Novalis College in Eindhoven interviewen Dee van Eldik-Lippelt (1935) over haar jeugd op Java. Ze was enig kind. Haar vader had Duitse voorvaderen, haar moeder Zwitserse. Ze waren ‘Indo’s’ met een Nederlands paspoort. Mevrouw Van Eldik-Lippelt ging naar een Nederlandse school en thuis werd er Nederlands gesproken. In 1960 verhuisde ze met haar moeder naar Nederland. De scholieren zijn onder de indruk van haar verhaal. ‘Het lijkt mij heel lastig als je je fijne leven en alles wat je hebt achter moet laten zonder te weten wat je wachten staat’, zegt Florien.

Hoe was het leven voor de Japanse overheersing?
‘Het leven was heerlijk. Ik werd geboren op Java, dat was in die tijd het belangrijkste van de vele duizenden eilanden die Indië kende. Er waren goede scholen, mensen hadden goede banen en alles wat je nodig had was er in overvloed. Het leven was geweldig. Dit veranderde echter enorm toen de Japanners de baas werden.’

Hoe was het leven tijdens de Japanse bezetting?
‘Toen de Japanners kwamen werd alles anders. De scholen gingen dicht en de Nederlanders werden in kampen gestopt. We kwamen niet in de Jappenkampen terecht; we waren buitenkampers en hadden het zwaar: er was gebrek aan alles. Mannen werden weggevoerd om aan spoorlijnen te werken, onder andere op Sumatra en Birma. Veel mensen stierven aan uitdroging, honger of gebrek aan verzorging. Buitenkampers werden als het ware gepest door de Indonesiërs. We werden bijvoorbeeld uitgejouwd op straat, en we waren bang want we wisten niet wat er ging gebeuren. Je moest ook diep buigen voor de Japanners. Ook de Japanse tijd en jaartelling werden ingevoerd. Het doel van Japan was om te heersen over een groot deel van Azië.’

Hoe was het toen de Japanners weg waren?
‘Toen de Japanners weg waren leek het alsof er vrede zou komen. De witte Nederlanders gingen zo gauw als ze konden terug naar Nederland. Dit noemden ze repatriëren. Maar voor de Indo’s die achterbleven brak een vreselijke tijd aan. De Indonesiërs behandelden ons vreselijk; ze hebben ons afgeslacht, beroofd, verkracht, uit onze huizen gehaald, ons gevangengezet in de kampen. Zij wilden hun land terug. Deze periode noemen we de Bersiap. De betekenis van Bersiap is ‘wees bereid’. Dat zeiden de jonge Indonesiërs, ze waren bereid te vechten om hun land terug te krijgen. De mannen werden uit hun huizen gehaald. Je wist niet waarheen en voor hoelang. De vrouwen moesten zich alleen zien te redden met hun kinderen. Soms moesten ze daarvoor dingen verkopen om te kunnen overleven. Indonesiërs stopten ons in kampen. Ik had een kussensloop, waarin ik alle spullen had die ik had kunnen meenemen. Ik weet nog dat mijn moeder een Droste theeservies had. Ik dacht, ik ben zo gek op dat spul, ik wil dat hebben als ik later groot ben. Maar toen de Indonesiërs bij ons thuis kwamen was dat het eerste dat ze meenamen. Ik zag vroeger als kind al slecht en ik had zo’n jampotjesbril. Door de oorlog was er geen oogarts die kon kijken hoe het met mijn ogen was. Ik was dus bijna blind, wat een extra handicap was. Toen we in de nacht naar een kamp werden weggevoerd, liet ik mijn tasje vallen. Toen moest ik in het donker al mijn bezittingen weer bij elkaar zoeken. Ik heb ongeveer een jaar in de kampen gewoond.’

De leerlingen van het Novalis College in Eindhoven hebben de teksten geschreven.

Erfgoeddrager: Florien

‘De kippen waren al bedorven, maar dan hadden we iets in ons maag.’

Louise Hanrath woont met haar ouders, broer en zus aan de Sportlaan als de oorlog begint. Ze zit dan op de O.G. Heldringschool, waar ook de kinderen op zitten die haar interviewen. In het begin van de oorlog verandert er maar weinig. Maar in 1942 wordt het gezin geëvacueerd voor de aanleg van de Atlantikwall. Ze krijgen een huis toegewezen aan de Koningin Emmakade.

Wat vond u ervan dat u verplicht moest verhuizen door de aanleg van de Atlantikwal? 
Ik vond het verschrikkelijk dat we hier weg moesten. Met vriendjes en vriendinnetjes speelde ik in de zomer overdag verstoppertje. We hadden het dan over waar iedereen heen ging. Ik zei tegen ze: ‘Jongens, het lijkt zo leuk dat je gaat verhuizen, maar misschien zien we elkaar nooit meer.’ En zo is het eigenlijk ook gegaan voor een hele hoop mensen. Want veel van hen zijn na de oorlog niet meer in deze wijk terug gekomen. Ik vond het een hele ingreep, die evacuatie. Wij moesten naar een ander deel van Den Haag. Het huis dat wij kregen was van gepensioneerde mensen. Zij moesten zelf zorgen dat ze ergens anders onderdak kregen. We mochten bijna niks meenemen. Veel van mijn speelgoed is op straat gezet. Daar was namelijk geen plek voor in het huis waar we heen gingen. Het was eigenlijk te klein voor ons. Ik was hierdoor heel boos op de Duitsers.

Heeft u honger geleden?
In het begin van de oorlog hadden we nog genoeg te eten, want we kregen bonnen en in het begin was dat ruim voldoende. Maar het werd steeds minder. Op een gegeven moment kregen we maar één brood per week en wij waren met zijn vijven thuis. Toen heb ik wel echt honger gehad. Ook heb ik gebakken tulpenbollen gegeten. Maar daar werd ik heel ziek van. Wel hebben we nog mazzel gehad. We hadden namelijk een zomerhuis buiten Den Haag. Richting het einde van de oorlog kwamen daar mensen uit Gouda wonen, want hun eigen huis was gebombardeerd. Die man was kippenboer en hij betaalde de huur met kippen. De kippen werden met een trekschuit naar Den Haag gebracht. Die trekschuit deed er heel lang over om hier aan te komen, dus die kippen waren al bedorven. Maar we hebben ze toch opgegeten. Dat heeft ons wel goed gedaan, want dan hadden we in ieder geval iets in onze maag.

Wat is het engst dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
We waren in het zomerhuis met de hele familie, de poes en de hond. We dachten dat we daar nog rustig vakantie konden vieren. Het was een huis aan het water. Maar op een dag is daar toch een inval geweest van de Duitsers. Mijn broer heeft zich moeten verstoppen, omdat hij oud genoeg was om tewerkgesteld te worden in Duitsland. Boven waren twee kamertjes met daarboven nog een heel klein zoldertje. Daar stonden allemaal weckflessen. Daar is mijn broer achter gekropen. De Duitsers vroegen aan mij wat er was op dat zoldertje. Wat moest ik zeggen? Ik heb uiteindelijk niks gezegd en die man heeft niet de moeite genomen om te gaan kijken. Dat was wel heel erg eng. Gelukkig is het goed afgelopen.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892