Erfgoeddrager: Femke

‘De meesten waren aardig’

Hidde, Anna, Ella en Femke van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn bezoeken meneer Piet Cupido en zijn vrouw. Hij is de opa van Hidde. Aan de overkant van de straat staat een boerderij. Daar woonde meneer Cupido eerst. Nu woont Hidde daar met zijn ouders, broertje en zusje.

Was u bang van de Duitsers?
‘Ik was eigenlijk nog te jong om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Af en toe gebeurden er wel rare dingen, maar de slechte Duitsers waren niet op het eiland. Sommige waren krengen, maar de meesten waren aardig.’
‘De Duitsers hebben heel veel wegen aangelegd tijdens de oorlog om bij de bunkers te komen. De boeren moesten dan cement rijden en zand rijden voor de Duitsers. Als je goochem was, ging je eerst steenkolen halen van West en de kar bij je huis leegkiepen en dan daarna pas voor de Duitsers gaan rijden.’
‘Mijn moeder had een kruidenierswinkeltje en zij kon heel goed met overweg met de Duitsers. Vader reed voor de Duitsers en kreeg daar zelfs een paar centen voor.’

Deden de Duitsers ook gemene dingen?
‘Ieder jaar moest je een koe van zoveel kilo inleveren, dus er moest wel een beestje zijn om in te leveren. Tegenover waar nu de Jumbo is, kon je de koe laten wegen. Als het te weinig was, moest je er iets bij doen. Wij hadden een grote os. Dat was een rauwe rakker. Die hebben we eerst maar voor de kar gedaan. Aan het einde van de oorlog hebben we die rakker maar meegegeven.’
‘Er waren zo’n dertig paarden gevorderd door de Duitsers. Ik ging kijken met mijn vader, want ik hield enorm van paarden. De dieren gingen daarna op een schuit mee naar Duitsland. Als je een paard niet af wilde staan, zetten de Duisters wel een geweer op je.’
‘Een buurman werd aan het einde van de oorlog door de Duitsers in een klein huisje opgesloten. Het was dichtbij school. Hij wilde iets niet doen wat ze hem hadden opgedragen. Hij kreeg wel te eten, maar het was gewoon een kleine gevangenis.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Ik vond het prachtig dat er zoveel paarden met karren langsreden. Er waren nog weinig auto’s. Alleen de buurman had een auto, want die was veearts en had een auto nodig en mocht deze tijdens de oorlog ook houden.’
‘Die veearts heeft veel gedaan voor de voedselvoorziening van het eiland. Hij was voedselcommissaris en hij had drie dochters. Die stuurde hij op de Duitsers af zodat het allemaal wat makkelijker ging.’

Erfgoeddrager: Femke

‘In de krant zagen we een advertentie uit Nederland, die cultuur trok ons’

Het is even zoeken in Best om het huis van May Garcia huis te vinden. Het is een heel mooi modern huis en mevrouw Garcia wacht al op Tessa, Geza, Job en Femke van basisschool Strijp Dorp. Ze heeft speciaal voor deze gelegenheid cake in huis gehaald, gemaakt door een sociale keuken waar ze vrijwilliger is. Ze is wel kinderen over de vloer gewend want ze heeft vier kleinzonen en die zitten ook zo samen op de bank. Mevrouw Garcia kwam in 1970 op 21-jarige leeftijd vanuit de Filipijnen naar Nederland.

Wat zijn uw leukste herinneringen aan uw geboorteland?
‘Op zondag gingen we met de hele familie en het personeel naar het zwembad, en ook gingen we dan lekker eten. We mochten altijd vriendjes meenemen. Soms waren er wel vijftig man. In de hete zomers gingen we in het weekend naar de bergen.’

Hoe was om naar Nederland te gaan?
‘Ik kwam voor het avontuur. Ik werkte met drie vriendinnen op de Eerste Hulp in een ziekenhuis in Angeles City, het was er niet druk. In de krant zagen we een advertentie uit Nederland waarin ze personeel zochten. Die andere cultuur trok ons, andere mensen leren kennen en reizen… Met 57 meisje kwamen we met het vliegtuig aan. We hadden nog nooit gevlogen, dat was best spannend.’

Heeft u iets meegenomen uit de Filipijnen?
‘We mochten niet veel meenemen in het vliegtuig, 20 kilo maar, dus alleen wat foto’s van mijn jeugd, mijn diploma en wat make-up, en ook kleren die te dun waren voor Nederland. In Manilla was het 36 graden toen we in maart vertrokken, in Nederland was het koud en donker.’

Werd u buitengesloten?
‘Nee, we waren geliefd en iedereen was dol op ons. We hadden veel vrienden en bij hun ouders waren we ook welkom. Ik heb me dus nooit buitengesloten gevoeld, ik voelde me welkom. Dat is anders dan nu. Hier kon ik de ic-opleiding doen in het ziekenhuis. Dat was pittig, maar het is gelukt. Elke dag liep ik vanuit de verpleegsterflat naar de Technische Universiteit Eindhoven om Nederlands te leren. Dat was best moeilijk, maar omdat we al Engels spraken, ging het wel.’

Wat vindt u fijn aan Nederland?
‘De vrijheid is hier fijn en de wisseling van de seizoenen. Na drie jaar ben ik nog teruggegaan naar Angeles City, maar inmiddels had ik hier een man ontmoet en daarom verlengde ik mijn contract met nog eens twee jaar. Mijn ouders in de Filipijnen waren best welvarend, maar ze hadden niet genoeg geld om mijn opleiding te betalen. Dat is fijn aan Nederland, dat dat hier wel kan. Toen mijn broer kinderen kreeg, heb ik een deel van mijn salaris aan mijn neef afgestaan zodat hij kon studeren, dat is onze cultuur.’

Erfgoeddrager: Femke

‘Toen ik voor het eerst sneeuw zag, rende ik op blote voeten naar buiten’

Thijs, Femke en Maria van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan op bezoek bij meneer Ed Klein die in School woont. Meneer Klein heeft een licht huis met veel mooi vormgegeven stoelen en prachtige schilderijen aan de muur. De kinderen zijn gefascineerd! Kaarten en boeken over Suriname liggen al klaar op de tafel en we beginnen meteen met het interview!

Waar groeide u op?
Ik groeide op op plantage Waterland aan de Surinamerivier in Suriname. Plantage Waterland was een van de laatste actieve plantages. We hadden een groot huis met een veranda en op de plantage woonden wel tachtig families met kinderen. Ook was er een Chinees winkeltje waar we boodschappen konden doen. Ik speelde altijd met de kinderen en ik mocht bijna alles. Ik was heel vrij op de plantage. Op ons dak was een grote regenton, waar water werd opgevangen. Op zolder kwam het water in een hele grote tank en dat water gebruikten we om te drinken en te douchen.
Op de plantage was ook een ziekenoppasser. Die verzorgde je als je uit een boom was gevallen of een splinter had. Want een echte dokter was best ver bij ons vandaan. Ook was er een buurthuis waar we films keken en we zwommen in de suikerpers!
De families die er woonden waren voornamelijk Javaanse mensen. Zij waren de nakomelingen van de contractarbeiders die na de afschaffing van de slavernij naar de plantages waren gehaald om daar te werken. De tot slaaf gemaakten die eerder de plantages bewerkten, waren zo slecht behandeld dat zij, toen de slavernij werd afgeschaft, daar niet meer wilden werkten. De contractarbeiders, die daarna kwamen, tekenden een contract voor tien jaar en daarna kregen zij een stukje eigen grond op de plantage. Zij waren de voorouders van de families die er woonden toen ik daar opgroeide.’

Hoe zag de omgeving eruit?
Het land was heel groen. Een deel van de plantage was wild met tropisch bos en op het andere deel werden koffiebonen verbouwd en sinaasappelbomen. Het was ook wel gevaarlijk. Je moest oppassen als je ging zwemmen voor de krokodillen en voor de giftige slangen.’

Hoe kregen de koffieplanten en sinaasappelbomen op de plantage genoeg water?
Er was een uitgebreid Irrigatiesysteem. In Suriname is veel water en aan het einde van de watergangen naar de plantage toe stonden allemaal sluizen. De sluisdeuren waren dicht zodat het water binnenbleef. Maar als het regentijd was, gingen de sluisdeuren weer open om het waterpeil op de plantage in balans te houden.  Soms stroomden dan alle vissen naar een punt. dat was een spektakel om te zien.’

Wat was de reden dat u naar Nederland ging?
Mijn vader was de directeur van de plantage en de eigenaar was Belgisch en bezat ook nog veehouderijen in Argentinië en Mexico. Toen het ernaar uitzag dat Suriname onafhankelijk zou worden van Nederland, hebben zij het land in Mexico en onze plantage verkocht en zijn naar Argentinië verhuisd. Dat betekende dat mijn vader ander werk moest zoeken en toen zijn we naar Nederland gegaan.’

Hoe was het voor u om in Nederland te komen?
Ik herinner me dat het in Nederland heel koud was. Toen ik voor het eerst sneeuw zag, rende ik op blote voeten naar buiten, maar dat duurde niet lang. Wat was dat koud! Ik rende snel weer naar binnen. Ik had wel veel heimwee. Het eerste jaar vond ik heel moeilijk. Mijn broers, zusje en ik bleven achter bij familie in Soest en mijn ouders gingen naar de plantage in Suriname om alles te regelen en af te ronden voor de verkoop.’

Erfgoeddrager: Femke

‘De baaien waar je kon zwemmen waren gescheiden voor witte en zwarte mensen’

Tim, Femke, Senn en Noa van basisschool Het Mozaïek uit Broek op Langedijk hebben heel veel vragen voorbereid en zijn enthousiast om mevrouw Selma Sindram te interviewen. Ze installeren zich aan tafel met uitzicht op de tuin met koekjes en sapjes. Mevrouw Sindram kan prachtig vertellen en de kinderen luisteren ademloos.

Hoe was het om op Curaçao te wonen?
Ik ben op Curaçao geboren in Willemstad aan de Otra Bandakant en vond het daar heerlijk! Curaçao was de plek waar ik mij thuis voelde. s Morgens stond ik altijd heel vroeg op om naar school te gaan en om twaalf uur waren we al klaar, omdat het ‘s middags veel te heet was. De mensen waren heel vriendelijk en je was altijd overal welkom en kreeg meteen eten en drinken. Toen ik 7 jaar was, herinner ik me, begon het ineens heel hard te regenen. Ik had nog nooit regen gezien en riep naar mijn moeder: “De douche is buiten!”

In wat voor huis woonde u?
We woonden in een oud militair ziekenhuis met barakken eromheen waar mensen konden wonen. In het midden waren tuinen waar we speelden met heel veel kinderen. Eromheen was een weg die omhoog en omlaag liep. Niemand had de deuren ooit dicht, alles was altijd open. Rondom de weg lag de Moonday, allemaal struiken en bomen met stekels, picas. De grond was hard droog en rotsig en we liepen of op blote voeten of op slippers en je had voortdurend picas in je voeten; die staken gewoon door je slippers heen. We wedijverden vaak hoever we in de moonday konden komen en wanneer je voeten zo vol met pica s zaten dat je niet meer kon lopen. Het geheel van de tuinen, de weg en de moonday was ommuurd. Helemaal daarachter woonden zwarte mensen in kleine huisjes, die moesten helemaal eromheen lopen om naar school te gaan. Ze braken uiteindelijk de muur af om via ons te kunnen lopen.’

Hoe rook het daar?
Shell had op Curaçao een olieraffinaderij voor ruwe olie uit Venezuela dat met grote schepen naar Curaçao kwam, waar er benzine van gemaakt werd. Dat stonk verschrikkelijk. Wanneer de wind de verkeerd kant op stond was de lucht niet te harden!’

Hoe ging u naar school?
We werden met de auto naar school gebracht omdat het te gevaarlijk was om te fietsen of te lopen. Auto’s hielden geen rekening met fietsers en wandelaars en het verkeer was ontzettend chaotisch. Dus mijn moeder bracht ons naar school. Vaak had ze een auto vol.’

 Wat merkte u van het koloniale systeem?
De baaien waar je kon zwemmen waren gescheiden voor witte en zwarte mensen. Dat vond ik heel vreemd. Voor de witte baaien moest je ook lid zijn. Dus mijn moeder propte vaak haar auto vol met kinderen onder de stoelen zodat ze niet zichtbaar waren en kwam binnen met degenen die wel een lidmaatschap hadden. Ze zagen de kinderen dan niet en zo konden we er toch naar toe met iedereen. We zaten vaak met wel tien kinderen in de auto en hadden ook nog geen gordels toen. Er waren maar een paar scholen waar naar het idee van de witte mensen goed les werd gegeven. Ik zat op zo’n school, maar in de klas zaten we ook gewoon met gekleurde mensen uit Suriname en Curaçao. Iedereen zat bij elkaar en ging met elkaar om. In die tijd waren de bazen altijd witte mensen, dat vond ik een beetje raar, want zwarte mensen zijn net zo intelligent als witte. Zwarte mensen kregen ook geen kans om te studeren omdat dat duur was, dus ze kregen echt minder kansen. Ook hadden alle witte mensen een zwarte werkster en was er duidelijk een witte overheersing. Witte mensen mochten overal komen, zwarte mensen niet. De goede banen waren voor de witte mensen en niet voor de zwarte mensen. Mijn buurman was een Surinaamse huisarts en omdat hij zwart was, had hij alleen zwarte klanten, geen witte, Andersom was dat ook zo. Zo merkten we dat er verschil was tussen zwart en wit zijn. Toen ik in Nederland kwam zag ik witte mensen aan de weg werken, en zwaar werk doen, dat was hier dus heel anders. Ook waren er geen aparte baaien hier voor zwarte en witte mensen. Mijn idee van normaal bleek dus niet zo normaal.’

Erfgoeddrager: Femke

‘In een bubbel zitten is gevaarlijk’

Femke, Juno, Louise en Miró ontvangen Tonny Biesterveld in de binnentuin van hun school, De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. Zij woonde tijdens de oorlog niet ver van deze plek. Zelf is ze niet Joods, maar haar hartsvriendinnen van toen wel. Terwijl zij werden weggevoerd naar kampen om te sterven, werd Tonny naar het platteland gestuurd om te overleven. Die gedachte vindt ze nog altijd moeilijk.

Bent u Joods?
‘Ik ben niet Joods, maar wel opgegroeid in een Joodse buurt. Mijn hartsvriendin Greetje Zwart was Joods. Zij is niet teruggekomen na de oorlog. Ze hebben haar hele familie weggehaald en vermoord. Mijn andere hartsvriendin, Rebecca Rootveld, was dat wel, dacht ik. Ik weet inmiddels zeker dat dat niet zo is. Ik was onlangs bij het Namenmonument en toen zag ik haar naam met haar geboortedatum staan. Ik heb nog steeds veel verdriet als ik aan mijn hartsvriendinnetjes denk. Het is zo erg, al die mensen zijn vermoord en dan ook nog eens zoveel kinderen. Zij werden weggehaald en vermoord. Wij niet-Joodse kinderen werden weggehaald om op het platteland aan te sterken. Die tegenstelling is zo raar; dat kun je toch bijna niet geloven. De een werd vermoord en de ander juist gespaard en verzorgd.’

Kreeg u als kind veel mee van de oorlog?
‘Ik was bijna vijf toen de oorlog begon. Je ging gewoon naar school. Pas later in de oorlog werd het dramatischer. Toen het eten opraakte en toen er zoveel Joodse mensen werden afgevoerd. Ik weet nog dat bij ons in de straat een NSB-gezin woonde dat wel te eten had, terwijl alles schaars was. En dat mensen een keer in ons trappenhuis de houten tredes weghaalden om te kunnen stoken in de kachel. Mijn vader jaagde ze snel weg. De volgende dag heeft hij bij de woningbouw gevraagd of we ergens anders konden wonen. We zijn toen naar nummer 4 verhuisd. Dat huis bleek – heb ik later opgezocht – van een Joodse vrouw te zijn geweest die is weggehaald.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘We hebben echt heel veel honger gehad. Op een gegeven moment was er echt niets meer te krijgen. Toen hebben mijn ouders een dapper besluit genomen en ons, jonge kinderen, naar het platteland gestuurd. We werden op een boot met zo’n 300 kinderen gezet. De tocht was heftig; een paar kinderen zijn doodgegaan van de honger. Ook is de boot een keer beschoten, dat herinner ik me nog. Voor mijn ouders moet het moeilijk zijn geweest om hun kinderen naar wildvreemde mensen te sturen, maar ook om niet zeker te weten of we elkaar ooit weer zouden zien. Na drie dagen op de boot kwamen we in Assen, waar met z’n allen in een grote zaal sliepen. De volgende dag werd je naam omgeroepen en dan moest je met een wildvreemd iemand mee. Mijn broertjes en ik werden van elkaar gescheiden; ieder van ons ging naar een ander gezin. Ik kwam bij een jong stel zonder kinderen te wonen.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘Mijn moeder is meteen vanuit Amsterdam op de fiets gestapt om ons op te halen. We gingen lopend terug naar Amsterdam; dat was een enorme reis. Eerst naar Joure en toen naar Lemmer. Onderweg sliepen we in een grote loods. Er waren heel veel mensen onderweg terug naar huis. Het laatste stuk namen we de boot. Iedereen was zeeziek, behalve mijn broertjes en ik. In Amsterdam liepen we door de rosse buurt naar huis. Daar mocht ik eerder nooit komen. Onderweg kocht mijn moeder fruit voor ons. In mijn herinnering was dat een perzik. Het is de lekkerste perzik die ik ooit in mijn leven heb gegeten.’

Wat zult u altijd onthouden?
‘Wat je blijft onthouden is dat mensen dit elkaar niet aan mogen doen. Of je nou Joods of lesbisch of een Roma of moslim bent, je mag elkaar niet zulke erge dingen aandoen. En dat mijn klas vroeger in de oorlog werd gehalveerd, toen alle Joodse kinderen naar een andere school moesten. En dan al die mensen uit de buurt die niet meer zijn teruggekomen.
In mijn familie was een oom die aan de verkeerde kant zat. Zijn zonen waren onder invloed van hun vader. Een van de zonen heeft gevochten aan de verkeerde kant, dus met de Duitsers tegen de Nederlanders. Ze hebben nog een jaar in de gevangenis gezeten na de oorlog. Dat is ook een verhaal dat me zal bijblijven. Ze geloofden hun vader. In een bubbel zitten is gevaarlijk. Daardoor weet je niet goed wat er allemaal speelt.’

Erfgoeddrager: Femke

‘Ze praatte met de beeldjes alsof haar familie nog leefde’

Marja Ruijterman zit al klaar met haar laptop met foto’s als Youssef, Milo, Ouiam en Femke de docentenkamer binnenkomen. Marja vertelt meteen dat ze niet heel oud is en de oorlog zelf niet heeft meegemaakt. Maar ze kan toch veel vertellen, omdat haar moeder altijd veel heeft verteld over de oorlog.

Wie in uw familie waren allemaal Joods?
‘Mijn moeder was half Joods. Ze had een Joodse vader en een christelijke moeder. Mijn moeder hoefde niet onder te duiken, maar het was wel eng. Ze zag er ook wel Joods uit. Ze is ook een keer gepakt, omdat ze houten blokjes uit de tramrails aan het halen was. De Duitser die haar aanhield, zei toen: “Ik heb ook kinderen, Ga! Rennen!” Dus niet alle Duitsers waren slecht. Ze moesten aan de oorlog meedoen, anders werden ze zelf doodgeschoten.’

Wanneer vertelde uw moeder over de oorlog aan u?
‘Toen ik een jaar of acht was vertelde ze wat er allemaal was gebeurd. Dat haar vader en anderen van haar familie waren vermoord. Ik was helemaal overstuur toen ik dat hoorde. Dat mijn moeder zoiets had meegemaakt! Ze deed heel lief en rustig, maar ik was heel erg geschrokken.
Mijn moeder heeft dertig familieleden verloren in de oorlog; haar opa en oma, nichtjes en neefjes, tantes en haar vader. Dat was een enorm trauma. Ze zei altijd: “Ik red me wel, alles gaat goed”, maar af en toe was ze heel verdrietig en moest ze verschrikkelijk huilen. Haar vader en moeder waren aan het begin van de oorlog gescheiden. Haar moeder wilde niet dat ze haar vader nog zag, maar ze was dol op haar vader. Met haar zusje, dus mijn tante, ging ze soms toch stiekem naar hem toe. Hij had een nieuwe vrouw, die al een kindje had, Judith. Samen kregen ze nog een kindje, Sarah. Maar op een gegeven moment waren ze weg. De ramen waren ingeslagen en de buren vertelden dat ze waren opgehaald door de Duitsers.’

Leeft uw moeder nog?
‘Mijn moeder is twaalf jaar geleden overleden; haar zus stierf een dag later. Mijn tante sprak niet veel over de oorlog, maar op haar sterfbed vertelde ze mij dat ze tijdens de oorlog naar haar vader was gelopen en had gezien dat de ramen waren ingegooid. Toen de buren haar hadden gezegd dat ze waren meegenomen, was ze naar de Hollandsche Schouwburg gerend waar de vrachtwagens met Joden aankwamen. Ze hoopte dat ze haar vader nog zou zien. Ze zag wel een vrachtwagen met mensen erin, maar een Duitser schopte haar weg en ze heeft hem nooit meer gezien. Dat vertelde ze toen aan mij. Toen wist ik niet dat ze de volgende dag zou sterven, maar het is bijzonder dat ze dat toch nog heeft verteld. Mijn moeder en tante hebben hun vader dus nooit meer gezien, maar dat hele kleine baby’tje was gered door een rechtenstudent. Mensen van het verzet deden baby’s en kleine kinderen in vuilnisbakken en dan was afgesproken met de tramconducteur dat hij heel langzaam ging rijden. Zo konden ze verscholen achter de tram met die bakken weglopen. Zo is mijn tante Sarah gered. Ze is 77 jaar geworden en is onlangs aan corona overleden.’

Kent u nog meer mensen die zijn ontsnapt of gered?
‘Toen mijn moeder stierf, vond ik een grote doos. Daarin zaten allemaal gedichten van de zus van mijn opa. Eén daarvan ging over mijn opa. Hij had een voddenkar en verkocht oude spullen op het Waterlooplein. Hij was een beetje het zwarte schaap van de familie want de anderen hadden allemaal goeie banen, maar hij verkocht oude troep. Mijn tante vond hem eigenlijk maar niks, maar in dit gedicht schreef ze: “Duizendmaal excuses Sem, ik heb je geminacht om je voddenkar”. Ze had spijt omdat zij met zo’n voddenkar, met allemaal lakens erover, uit Westerbork is ontsnapt. Dus later besefte ze hoe dom het was geweest om haar broer te minachten en dat zo’n kar juist haar redding is geweest. Ik heb die tante nog gekend, we noemden haar tante Engeltje. Ze had allemaal beeldjes en elk beeldje stond voor een familielid dat ze had verloren. Als ze die afstofte, zei ze: “Ach Sem”. Of: “Ach, mama. Ach, papa”. Ze praatte met hen alsof ze nog leefden. Als we op visite waren gaf ze ons thee. We deden net alsof we dronken, want het was heel vies. En langzaam werd ze dan steeds kwaaier en kwaaier. Op een gegeven moment sloeg ze ons weg, gooide ze boeken achter ons aan en begon ze te schelden dat wij nazi’s waren bijvoorbeeld. Dan renden we de trap af. Ze was niet meer goed in haar hoofd. Door de oorlog.’

Erfgoeddrager: Femke

‘Het hele plafond was naar beneden gekomen’

Hans van ‘t Veer is wat te vroeg bij basisschool De Weidevogel in Ransdorp. Kaitlin, Sterre, Gijs en Femke zijn zich nog aan het voorbereiden op het interview in het Dorpshuis. Gelukkig laten ze hem niet heel lang wachten. ‘Kom maar binnen’, roepen ze, en dan kan het gesprek beginnen. Hans was 4 jaar toen de oorlog begon. Hij woonde in de Van der Pekstraat in Amsterdam-Noord. Zijn vader was slager dus echt honger heeft hij nooit gehad.

Vond u het spannend dat het oorlog was?
‘Als kind vind je een hoop spannend. Op de eerste dag dat het oorlog was, waren er boven ons huis in de Van der Pekstraat een Duitse en een Engelse jager op elkaar aan het schieten. Daar stond ik wel als jongetje van 4 jaar met open mond naar te kijken, dat weet ik nog wel. Ik had nog nooit in mijn leven een schot horen vallen. Het waren ook geen vliegtuigen zoals je die nu hebt natuurlijk, het waren vliegtuigen met propellers. Ik vond dat hartstikke spannend, maar ik werd binnengehouden. De Engelse jager werd neergeschoten en die piloot sprong eruit met z’n parachute. Hij kwam op het dak terecht van het huis tegenover ons. De Duitsers kwamen er meteen bij en hebben hem van het dak afgehaald. Hij schijnt ook zijn been gebroken te hebben, maar hij is gelijk in een Duitse auto weggevoerd. Wat er verder met hem is gebeurd weten wij eigenlijk niet, het was wel heel naar.’

Kende u ook goede Duitsers?
‘Wij woonden vrij dicht bij de Tolhuispont. Daar waar nu het Eyemuseum staat, was een basis van de Duitsers met marineschepen. De officier van die basis, met veel strepen op zijn uniform, kwam nogal eens bij ons in de slagerij. Hij moest dan altijd even door mijn haar strijken. Mijn vader vond dat niet per se heel geweldig. Als ie te lang in de winkel bleef, konden de buren denken dat mijn vader heulde met de vijand. Op een bepaald moment vroeg hij aan die officier: ‘Kun je niet zorgen dat mijn zoon een paar schoenen kan krijgen?’ En ja, ik heb diverse keren van hem schoenen gekregen.’

Het rubber werd van fietsbanden afgehaald in de oorlog, toch? Had u ook een fiets eigenlijk?
‘Ja, ik had een fiets. Rubberbanden, die hadden we inderdaad niet. Dus wat deden we, een beetje een dikke tuinslang knipten we in stukken. Die werden dan gelegd in de velg van de wielen. Dat was niet zo comfortabel fietsen als nu, maar het was altijd beter dan fietsen alleen op de velg. Want alleen op dat ijzer… dat sleet en dan ging je snel onderuit. Wij noemden dat anti-plof banden. Die fiets was voor mij eigenlijk een beetje te hoog. Maar we hadden op de trappers houten blokjes gedaan en het zadel stond heel laag. Als ik er nu nog aan denk, het was een belachelijke fiets. Maar ja, als je die blokken eraf haalde, kon er een volwassene op fietsen. Ik heb mijn fiets niet heel lang gehad want hij werd door mijn vader meegegeven aan iemand die langs de boeren ging om eten te halen.’

Waarom ging u na het bombardement in 1943 op de Van der Pekbuurt naar familie in Bussum?
‘Na het eerste bombardement was er veel onrust bij ons in de buurt. Iedereen dacht dat er nog wel een bombardement zou komen want de Fokkerfabriek hadden ze gemist. Maar er was ook nog iets anders aan de hand. Alle ruiten van de huizen en de winkels in onze buurt waren eruit gesprongen. Bij ons huis waren ook de ruiten stuk, het hele plafond was naar beneden gekomen, het was één grote rotzooi. Er werd veel geroofd. Niemand die buiten Noord woonde mocht er komen. Op maandag ben ik naar mijn oom en tante in Bussum gebracht. Daar ben ik wel zes weken geweest, totdat mijn vader en moeder het huis weer een beetje hadden opgeknapt.’

           

Erfgoeddrager: Femke

‘Verdwijnen onder de huizen’

Wij interviewden meneer Brakel en mevrouw de Geus. Zelf hebben ze de oorlog niet meegemaakt, maar hun familie wel. Toen ze een paar jaar geleden in het huis op de Oostelijke Handelskade 16 kwamen wonen, ontdekten ze een schuilkelder.

Wanneer ontdekte u de schuilkelder?
Jeannette: “Tijdens onze eerste bezichtiging van dit huis bleek dat er in de hoek van de woonkamer een ruimte zat naar een schuilkelder toe. Ikzelf ben toen niet naar binnen gegaan, maar andere mensen wel. Ze haalden er allerlei spullen uit, zoals lampen, kleding en blikken met eten. Later ben ik wel in de schuilkelder geweest, maar ik wist niet hoe snel ik er weer uit moest. Ik kreeg het heel benauwd en vond het best eng, zo onder de grond.”
Frank: “Ik heb redelijk veel afstand van de schuilkelder genomen. Ik zei: ‘Gooi die vloer er maar overheen.’ Van mij hoefde het niet zo, maar Jeanette wilde juist onderzoeken wat er gebeurd was. Ik voel nog steeds een zekere weerstand om er heel diep op in te gaan.”

Wat bent u over de schuilkelder te weten gekomen?
Jeannette: “We denken dat er drie manieren zijn geweest om in de schuilkelder te komen. De eerste manier was via buiten en dan onderlangs. De tweede manier was via een luik in de woonkamer en de derde manier was via de kruipruimte onder het huis. Verder weten we dat er een trein – om joden af te voeren – vanaf Amsterdam Centraal vertrok en hierachter stopte bij een station. Dat station heette station Rietlanden. Vlak voordat de trein bij dit station aankwam, maakte het spoor een bocht. Hier moest de trein vaak vaart minderen, een moment waarop veel mensen nog uit de trein probeerden te springen of hun kinderen naar buiten gooiden. Langs het spoor stonden er mensen die hen opvingen. Vervolgens verdwenen ze dan hier onder de huizen. Dat was bijzonder, want dit was spergebied van de Duitsers, dus veel mensen durfden hier helemaal niet te komen. Niemand dacht dat hier een schuilkelder zat.”

Wat hebben uw ouders in de oorlog meegemaakt?
Frank: “Er werd bij ons thuis heel weinig over de oorlog gesproken. Mijn moeder heeft ondergedoken gezeten in Friesland. Daar zat ze in een psychiatrische inrichting. Ze heeft daar kunnen overleven, omdat ze heel goed kon acteren. Dus ze speelde altijd dat ze ook gek was. Mijn moeder heeft zich haar hele leven lang schuldig gevoeld, omdat zij de oorlog had overleefd, maar al haar broertjes en zusjes niet. Mijn vader heeft op een gegeven moment in Kamp Vught gezeten. Na de oorlog kwam er een neefje van mijn moederskant bij ons wonen. Zijn ouders waren beiden omgekomen in een concentratiekamp. Ik dacht altijd dat hij gewoon mijn broer was. Pas toen mijn ouders hem adopteerden en er allerlei brieven binnenkwamen met een gekke andere naam, kwam ik erachter dat hij niet mijn broer was, maar mijn neef.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Femke

‘Tijdens de oorlog kreeg je geen cadeaus, zo was het nou eenmaal. ’

Frits is 1 jaar als de oorlog uitbreekt. Hij woont nog steeds in hetzelfde gebouw; in het appartement waar zijn vader tijdens de oorlog moet onderduiken.

U was nog zo jong toen de oorlog begon, heeft u wel herinneringen?
Jawel, een paar. Ik kan me vooral herinneren dat er niets was. Honger en kou zijn mijn allereerste herinneringen. Er was geen eten, geen speelgoed, buitenspelen kon maar af en toe. Al deze dingen heb ik later erg leren waarderen. De Atlantikwall kan ik me ook goed herinneren, die lag twee straten bij mijn huis vandaan. Het was een brede, diepe gracht met mijnen eromheen. Wij vonden dat reuze interessant, maar ook wel spannend. Mijn moeder heeft daar vlak langs de mijnen nog hout en kolen geraapt, zodat wij het nog een beetje warm konden hebben in huis.

Dit huis is bijzonder voor u, kunt u vertellen waarom?
Tijdens de oorlog woonden wij op de Cypresstraat nummer 92. Dat is op de eerste etage van dit gebouw. Nu woon ik op de begane grond. Ik heb tussendoor op andere plekken gewoond, maar in dit gebouw zijn veel herinneringen. Tijdens de oorlog waren er razzia’s (verzamelen van mannen en joden uit de huizen door de Duitsers), maar mijn vader wilde niet voor de Duitsers werken. Dus zodra wij een waarschuwing kregen van iemand die verderop woonde, dat er een razzia kwam, ging mijn vader naar de begane grond en moest hij in de kruipruimte onderduiken. Ik was nog zo jong, dat ik dat toen helemaal niet doorhad, maar achteraf gezien is dat natuurlijk erg spannend geweest. Diezelfde kruipruimte zit nu onder mijn kast.
We hadden een Duitse buurvrouw die ook voor Hitler was, maar ze heeft ons nooit verraden. Na de oorlog is ze opgepakt en ik heb haar daarna nooit meer gezien.

Wat zijn uw herinneringen van de tijd na de oorlog?
Wij werden bevrijd door de Britten en de Schotten. Zij hadden eten mee en sigaretten. Mijn eerste Engelse woorden waren ‘cigarettes’ en ‘chewing gum’. Kauwgom vonden wij fantastisch, net als chocolade, dat had ik nog nooit gezien. Er was ineens zo veel te eten.
Ik weet nog goed dat ik voor mijn eerste verjaardag na de oorlog een cadeau kreeg. Tijdens de oorlog kreeg je geen cadeaus, zo was het nou eenmaal. Ik kreeg een houten zeilbootje om mee te spelen. Veel kinderen in de buurt hadden zo’n bootje. De Atlantikwall was volgelopen met water (de mijnen waren opgeruimd), dus we gingen daarheen en speelden met onze bootjes in de gracht.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892