Erfgoeddrager: Fee

‘Dat zijn de napijnen van het slavernijverleden’

Helen Wijngaarde sprak met Maisam, Fée, Tahis en Giulia uit de tweede klas van het MLA aan de Van Ostadestraat in Amsterdam-Zuid over haar koloniale achtergrond. Ze groeide op in Curaçao en Suriname en kwam op 19-jarige leeftijd naar Nederland.

Hoe was het op school in Curaçao?
‘Wat altijd erg opviel was de taal. Mijn vader was Surinaams, mijn moeder Curaçaose en thuis spraken wij dus Nederlands en Papiaments. Het kwam veel voor dat men thuis Papiaments of Engels sprak, maar op school mocht je absoluut niet je eigen taal spreken. In je eigen land niet! Iedereen die er lesgaf, was ook Hollands. Als je toch Papiaments sprak, moest je naar het schoolhoofd en die dame was heel streng. Soms gaf ze je een ‘cocktail’. Dan pakte ze je bij de schouders en schudde ze je tot je hoofd bijna van je lijf viel. Wij wisten op school ook heel weinig over ons eigen eiland en veel van Nederland. We vierden de Nederlandse feestdagen en kenden alle provincies en hoofdsteden. Ik herinner me nog een blinde kaart waar de juf een plek aanwees en dan moest jij de stad noemen. Amsterdam, Dordrecht, Haarlem… Maar over Curaçao werd ons niets geleerd.’

Later verhuisde u naar Suriname. Bent u nog eens teruggegaan naar Curaçao?
‘Toen ik op mijn achttiende de kweekschool, wat nu de Pabo is, in Suriname had afgerond, ben ik een jaar teruggegaan als onderwijzeres. De scheiding tussen rijk en arm op Curaçao is heel groot, en het is vaak: hoe zwarter, hoe armer. Dat zijn de napijnen van het slavernijverleden. Je hebt aan de ene kant hele mooie landhuizen, aan de andere kant heel erg verwaarloosde huizen, omdat mensen geen geld hebben om ze op te knappen. Ik woonde er in een achterstandsbuurt, daar zaten vooral zwarte kinderen op school. Het onderwijssysteem was Nederlands, dus ik zou altijd de les in het Nederlands beginnen, dan zou ik het in het Papiaments herhalen, en dan nog voor de zekerheid in het Engels voor de kinderen van bijvoorbeeld Sint Eustatius en Saint Kitts. De families van die immigranten hadden vaak slechte banen, zoals tuinman. We gaven ze altijd een glaasje poedermelk voor de lunch; niemand lustte dat. Ze waren dat niet gewend en werden er ziek van. Maar het hoofd van de school, een Hollander, wist zeker dat het goed voor ze was. Hoe zou jij het vinden als ineens iemand tegen jou zegt: “Vanaf vandaag moet je drie keer per dag een glas melk drinken, want dat is goed voor je!” Er wordt niet gevraagd of je het lekker vindt, maar je moet! En dat is eigenlijk het koloniale systeem. Iemand komt je huis binnen en zegt: “Ik vind dat dit goed is voor jou”. Ze vragen je niks, je moet het accepteren. En daarom is Suriname ook onafhankelijk geworden. Ze werden baas in eigen huis.’

Heeft u te maken gehad met racisme?
‘Toen ik elf was moest ik een keer een opstel maken. Mijn moeder was onderwijzeres en ik las altijd veel. Ik heb toen enorm mijn best gedaan, maar mijn juf beweerde dat mijn moeder het opstel had geschreven. Als bruin meisje was het onmogelijk dat ik dat had geschreven. Dat zal ik nooit vergeten. En later, toen ik onderwijzeres was in Amstelveen, nam het hoofd van de school zijn dochtertje een keer mee tijdens het Sinterklaasfeest. Hij zei tegen haar: “Kijk, dat is het zusje van Zwarte Piet”. Hij vroeg me ook vaak: “Wat doe je hier? Waarom ga je niet terug naar je land?” Nou, ik studeerde gewoon Engels, en was hier hartstikke thuis. Wat is het toch een raar ding dat kleur zo belangrijk is. Dat als je donkerder bent, dat ze dan denken dat je minder bent.
In Suriname droegen wij op school uniformen. Ik vond dat mooi, want dan was iedereen gelijk. Op Curaçao droegen we geen uniform. Dan kon je meteen zien wie er rijker en armer was. De armere kinderen werden achterin de klas gezet. En nog een voorbeeld. Mijn moeder, die dus een stuk lichter is dan ik, had zich ingeschreven voor een woning in Amstelveen. Nou, ze kreeg een keurige brief: ze kwam er niet voor in aanmerking, want ze kon het huis “niet naar Nederlandse maatstaven onderhouden”. Dat heeft haar heel veel verdriet gedaan. Toch ben ik altijd hier gebleven. Ik heb er wel over nagedacht om terug te gaan, maar om heel eerlijk te zijn vind ik het hier fijner. Ik mis het zwemmen in de zee enorm, maar ik heb het hier naar mijn zin omdat je hier veel vrijheid hebt. Hier kan je van stad naar stad, naar het museum, wat je maar wil. Op Curaçao is dat er gewoon niet bij.’

 

 

Erfgoeddrager: Fee

‘Maar mijn moeder stimuleerde mij om verder te studeren’

De leerlingen Fee, Pim, Charlotte en Tessa worden met de auto gebracht naar het huis van Joyce Dompi. Mevrouw Dompi (1945) zat al helemaal klaar voor het interview en ze begint te vertellen dat zij een lange tijd in Limburg heeft gewoond. De leerlingen vinden dat heel bijzonder, want zij heeft geen enkel Limburgs accent.

U heeft tot uw twintigste in Suriname gewoond, zou u iets over uw jeugd kunnen vertellen?

‘Ik ben geboren in Paramaribo en kom uit een arm gezin van acht kinderen (vier jongens en vier meisjes). Mijn ouders werkten allebei keihard om ervoor te zorgen dat wij niks te kort kwamen. Omdat ik het oudste meisje was, zorgde ik voor het gezin als zij gingen werken. We gingen ’s morgens om zes uur met oma naar de kerk voor de dienst van zeven uur. Oma heeft ons goed opgevoed met het katholieke geloof. Ons is altijd geleerd om zelfstandig te zijn en niet de slaaf van een ander te worden. Ook moesten wij Nederlands praten, en was het verboden Surinaams te spreken. Ik heb niet veel van de slavernij in Suriname meegekregen, omdat daar nooit over gesproken werd. In mijn jeugd werd er niet naar het verleden gekeken, alleen naar de toekomst.’

Wat was de reden dat u naar Nederland ging? En zijn er meer familieleden meegekomen?

‘Ik ben naar Nederland gekomen voor studie. In Suriname haalde ik mijn diploma toen ik achttien was en kreeg ik een baan als onderwijzeres. Mijn plan was eigenlijk om een mooi huis te laten bouwen voor mijn ouders en mij. Ik wilde ze weg uit die ellende. Maar mijn moeder stimuleerde mij om verder te studeren. Dit kon niet in Suriname. In Nederland ben ik toen naar de Pabo gegaan. Na vier jaar heb ik ook mijn ouders en twee zusjes naar Nederland gehaald. Uiteindelijk heeft een groot deel van mijn familie in Nederland gewoond, maar zijn er ook weer een aantal teruggegaan naar Suriname.’

U bent toen bij uw oom gaan wonen in Limburg. Had u nog meer familie in Nederland?

‘Ik had nog wel meer familie in Nederland, maar daar had ik geen contact mee. Toen ik naar Nederland kwam, zou ik eerst op kamers in Utrecht gaan wonen. Mijn oom en tante uit Limburg kwamen mij van Schiphol ophalen en zouden mij naar Utrecht brengen. Maar omdat het nog twee weken duurde voordat mijn opleiding begon, ging ik met ze mee naar hun huis. Drie maanden later had ik mijn eigen huis in Brunssum.’

Vindt u het belangrijk dat de geschiedenis gedeeld wordt, en zo ja, waarom?

‘Ja, In Suriname leer je alles over Nederland, maar hier in Nederland leren de kinderen veel te weinig over Suriname. Niemand leert hier iets over de provincies of de verschillende seizoenen. En er wordt veel te weinig aandacht besteed aan de historie, bijvoorbeeld over de slavernij en de rol van Nederland hierin. Ook weten maar weinig mensen dat er veel Surinamers hebben meegevochten in de TweedeWereldoorlog. Zij waren in dienst van Nederland en werden uitgezonden naar Nederland. Sommigen keerden na afloop weer terug naar Suriname, anderen bleven in Nederland. Mijn neef heeft hier ook meegevochten en hij was laatst op de televisie in een programma over de herdenking. Ik ben hier heel trots op!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892