Erfgoeddrager: Fedde

‘Ik duwde de boot voort zodat de onderduikers veilig waren’

Sem, Fedde, Emily en Katja lopen door het schilderachtige deel van Broek op Langedijk naar Henk Balder toe. Hij woont op een plekje waar de wegen vroeger allemaal van water waren en de wc’s boven het water hingen. Alles ging in die tijd met bootjes. Henk Balder en zijn vrouw hebben in de tuin al tafels en stoelen neergezet en de leerlingen van het Mozaïek installeren zich tegenover hem.

Wat is een bijzondere herinnering voor u aan de oorlog?
‘Ik herinner me dat de Duitsers de klokken uit de kerktorens in Broek op Langedijk meenamen. Deze klokken gingen met een schip naar Duitsland, waar het koper gebruikt zou worden om munitie van te maken. De schipper wilde dat niet en heeft toen alle klokken naar de bodem laten zinken. Na de oorlog hebben ze ze weer uit het water gehaald en opgehangen in de kerktorens in Langedijk.’

Had u een rol in het verzet?
‘Wanneer er razzia’s waren, voer ik met de onderduikers in een bootje de weilanden in. Ik duwde de boot voort zodat ze veilig waren. De Duitsers waren heel bang voor water. Als de kust veilig was hing mijn moeder aan een lange stok een witte vlag; dan wisten we dat we weer terug konden varen.

Mijn vader had ook een motorbootje; je mocht er alleen mee varen als je spullen vervoerde. Mijn vader deed een juten zak over de motor zodat die geen geluid maakte en het leek dan ook net alsof er iets vervoerd werd. Dan konden we toch varen.’

Hoe was de oorlog voor uw moeder?
‘Zij deed de was en zorgde voor het eten. Op een dag was zij de was op aan het hangen en schampte een verdwaalde granaat langs haar been. Mijn vader was zo boos; hij schold de Duitsers verrot.

Er kwamen ook mensen uit de stad naar ons toe voor eten. Mijn moeder ontving iedereen en soms bleven ze slapen achter bij de koeien. Ik herinner me dat een meneer wakker werd en zijn jas moest afschrapen omdat een koe bovenop hem gepoept had. Bij ons was het toilet boven het water gebouwd; alles viel direct in het water. Dat vonden de gasten uit de stad wel raar en dat maakte ons weer aan het lachen.’

Erfgoeddrager: Fedde

‘Ik ben hier nu al 43 jaar en ik ben hier heel gelukkig’

Fedde, Jane, Bo en Kaatje hebben zelf alle vragen voorbereid en fietsen naar Hoa Nyugen, een hele vriendelijke vrouw uit Vietnam, die de kinderen al kennen van de loempiakraam en achter de kassa bij de Albert Heijn. Mevrouw Nyugen (71) ontvangt de leerlingen van de Bosschool in Bergen hartelijk en op tafel staan sap en chipjes voor ze klaar. In 1978 kwam ze naar Nederland.

Heeft u fijne herinneringen aan Vietnam?
‘Vietnam is een beetje zoals Italië, heel mooi groen met veel bergen. Het is er altijd zomer en heel warm. Ik herinner me dat ik rijst raapte en groente plukte, dat was heel fijn om te doen.’

Hoe was het in Vietnam toen u vertrok?
‘In Vietnam was er oorlog tussen het Noorden en Zuiden. Het Noorden was communistisch en werd geholpen door Rusland en het zuiden was democratisch en werd geholpen door Amerika. Ik woonde in een dorpje en wij kregen heel vaak bommen op ons huis. We groeven een kuil onder de grond en maakten een muur van dikke klei om ons te beschermen tegen de bombardementen. Als er een vliegtuig overkwam, vluchtten we snel naar deze schuilkelder. Maar op een gegeven moment was alles helemaal kapot. Het allerbangste was ik voor de bombardementen. Ik leefde dertien jaar in oorlog.’

Hoe bent u gevlucht uit Vietnam?
‘Mijn man en ik zijn met een vissersboot gevlucht. Mijn moeder had dat stiekem geregeld. Dat was gevaarlijk want als ze erachter kwamen dat je wilde vluchten werd je in de gevangenis gegooid. Die reis op de vissersboot met dertig mensen was heel eng en duurde drie dagen. Omdat er veel piraten waren hadden we gouden sieraden in onze kleding genaaid en diamanten in onze tanden gestopt. Maar de piraten waren dat wel gewend. Toen ze onze boot overvielen wisten ze dat we kostbaarheden bij ons hadden en waar ze moesten zoeken. Ze vonden alles.

Heel veel mensen vluchtten in die tijd en heel veel kwamen niet aan maar verdronken. De vissersboot bracht ons van Vietnam naar Maleisië en we werden opgevangen op de Puloabidom eilanden. Daar kwamen heel veel boten aan. Op deze eilanden waren mannen van de Verenigde Naties om vluchtelingen op te vangen en die hebben ervoor gezorgd dat we naar Nederland konden. Ik wist niets van Nederland, had geen idee, maar wilde zo snel mogelijk veilig zijn.’

Hoe vond u het om aan te komen in Nederland?
‘We kwamen met het vliegtuig aan op Schiphol en werden naar een asielzoekerscentrum gebracht in Noordwijk waar veel bootvluchtelingen verbleven. Daar hebben ze voor ons een huis in Bergen geregeld. Het was best moeilijk in het begin omdat alles anders was: de taal, het klimaat, de cultuur, het eten. Maar de mensen waren heel aardig en vriendelijk. Toen ik de taal nog niet sprak was het moeilijk om een baan te vinden en werd ik door de Ruïnekerk opgevangen. Zij zorgden ervoor dat ik bij iemand in huis mocht helpen om iets te verdienen.’

Wat zijn de grootste verschillen tussen Vietnam en Nederland?
‘In Vietnam zorgen wij meer voor elkaar. Dat is hier heel anders. Ik denk dat dat komt omdat iedereen het heel goed heeft hier en je niet hoeft te zorgen. Maar bij ons in Vietnam heeft iedereen elkaar nodig. Dat vind ik iets goeds. Ook hebben wij andere tradities. Wij vieren bijvoorbeeld drie dagen Oud en Nieuw: dat heet bij ons ‘Tet’. Iedereen draagt dan mooie kleren en dat is echt prachtig. Maar ik ben hier nu al 43 jaar en ik ben hier heel gelukkig, heb vrienden, werk, kinderen en kleinkinderen. Ik ben inmiddels langer in Nederland dan dat ik in Vietnam woonde, ik voel me Nederlandse.’

Erfgoeddrager: Fedde

‘Mijn hartsvriendin Greetje werd opgepakt, daar raak ik nog altijd ontroerd van’

Demi, Fedde, Lucas, Daan en Elliot komen bijeen in een lokaal op de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Als Tonny Biesterveld het lokaal binnenstapt, maakt ze meteen indruk op het groepje leerlingen. Ze ziet er veel jonger uit dan dat ze dachten! De leerlingen pakken de vragen die ze aan haar willen stellen en ze begint met vertellen.

Hoe jong bent u?
‘Oh, wat een leuke vraag! Ik ben 86 jaar jong, dus eigenlijk ben ik jong oud. Maar zelf voel ik het nooit zo, laat ik dat erbij zeggen. Voor jullie ben ik natuurlijk verschrikkelijk oud.’

Bent u Joods?
‘Nee ik ben niet Joods, maar ik ben in de Tweede Wereldoorlog wel opgegroeid in een Joodse buurt. Waar ik woonde, waren veel meer Joodse dan niet-Joodse gezinnen. Dus toen in 1942-1943 alle Joodse gezinnen werden weggehaald, stond de hele buurt leeg. Wij woonden op twee hoog, maar op drie hoog en vier hoog waren er mensen opgepakt. Mijn Joodse vriendinnetjes zijn dus ook weggehaald, zij zijn niet meer teruggekomen. Die vriendinnetjes en families zijn op de trein gezet naar een concentratiekamp en vermoord. Ik ben zelf in de Hongerwinter op een grote boot gezet omdat er in Amsterdam niet genoeg te eten was. Vanaf de Geldersekade hebben we drie dagen gevaren, dat was echt heel lang. Alle kindjes waren zo uitgehongerd dat er enkelen ook stierven op de boot. Uiteindelijk ben ik in Drenthe beland, op het platteland, daar was wel eten.’

Hoe keken uw vader en moeder naar de oorlog?
‘Ik denk zoals de meeste gezinnen, ze probeerde te zorgen dat het gezin bleef draaien. Mijn vader was diamantslijper, dat is een mooi oud ambachtelijk beroep, maar zijn bedrijf kwam onder bewind van de Duitsers te staan. Mijn vader wilde niet werken voor een Duitse bezetter, dus hij was een tijdje werkloos. Ook moest hij verplicht meewerken aan de aanleg van het Amsterdamse bos. Een broer van mij die een stukje ouder was, is opgepakt tijdens een razzia en tewerkgesteld in Duitsland. Wij wisten thuis niet waar hij gebleven was. Na de oorlog is hij lopend en liftend weer terug naar huis gekomen.’

Wat deed uw familie in de oorlog?
‘Mijn moeder hielp Joodse mensen in de oorlog met bijvoorbeeld de boodschappen doen, ze mochten namelijk zelf niet naar de supermarkt. Het was dus bekend dat mijn moeder mensen hielp. Op een dag kwam Tilly bij mijn moeder aan de deur, zij woonde op de hoek van de straat met haar moeder. Toen zij bericht kregen dat ze moesten vertrekken, vroeg Tilly of ze een koffer met kleren bij ons mocht neerzetten. Mijn moeder vond dat goed, maar vroeg wel of er geen Davidsster op de kleding zat want dat was gevaarlijk. Als ze die tijdens een huiszoeking vonden, wisten ze dat je Joden had geholpen. Tilly zei van niet en de koffer kwam bij ons onder een bed te liggen. Mijn moeder bleef echter ongerust. Uiteindelijk openden mijn ouders de koffer en wat bleek? Op alle kledingstukken zaten gele sterren. Dan kun je zeggen: wat erg dat Tilly dat doet. Maar zij wilde graag wat hebben voor als ze terugkwam. En als je eerlijk bent, dan neemt niemand het aan. Dus ik begrijp dat het voor zowel mijn ouders als Tilly erg lastig was. De koffer is nooit opgehaald, want Tilly kwam niet terug.’

Wat vond u het spannendste moment in de oorlog?
‘Het spannendste moment is dat mijn Joodse vriendinnetjes zijn opgepakt. Vooral mijn hartsvriendin Greetje Zwart, daar raak ik nog altijd ontroerd van. Er zijn ook andere spannende momenten die mij zijn bijgebleven, zoals het spelen in onze wijk, die lag helemaal plat. Er waren veel plekken waar je niet mocht komen als kind, toch gingen ik en mijn broertjes daar spelen. Ook vond ik het moment net na de bevrijding indrukwekkend. Mijn moeder heeft niet gewacht totdat ik en mijn broertjes vanuit Drenthe en Groningen weer naar Amsterdam werden gebracht, ze is op de fiets naar ons toe gekomen! Opeens zat ze in de kamer waar ik verbleef, en daarna haalde ze mijn broertjes met de fiets op in Groningen. We zijn lopend naar Lemmer gegaan, waar we de boot naar Amsterdam namen. Toen we in Amsterdam aankwamen kocht mijn moeder voor alle kinderen een perzik, dat was het eerste fruit dat ik na de oorlog at.’

Erfgoeddrager: Fedde

‘Toen ik de naam van mijn vader zag staan, moest ik huilen’

Yvonne van der Zwaard is kind van een Duitse moeder en Joodse vader. Dat maakte het voor haar, simpel gezegd, niet makkelijk in de oorlog. Ze was twee jaar toen die uitbrak en heeft herinneringen aan het eind van deze periode en kent het verhaal van haar gezin goed. Tara, Anne, Leo en Fedde van de Boomgaard in Amsterdam-West interviewen haar.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog uitbrak, was ik twee, dus dat herinner ik me niet. Toevallig was dat op 10 mei, dezelfde dag als vandaag. In het begin merkte je de oorlog niet zo. Er kwamen bordjes bij de ingangen van parken: “Voor Joden verboden”. Daarna mochten Joden ook niet meer naar de bioscoop en zo werd het steeds erger. Ook het eten werd steeds minder. De winkels werden steeds leger, want de distributie van het eten werd stopgezet. Op een gegeven moment had niemand meer wat te eten. Gelukkig had mijn vader, voordat hij was ontslagen van zijn werk in een kledingwinkel, scheermesjes en stoffen verzameld. Die konden we dan ruilen bij de boeren voor eten. Vanaf 1943 werden er ook mensen opgepakt op straat, toen moesten mensen gaan onderduiken.’

Heeft u familieleden door de oorlog verloren?
‘Mijn moeder, zus en ik hebben het overleefd, maar mijn vader niet. Hij was Joods, maar omdat hij met een Duitse vrouw was getrouwd, werd hij vrijgesteld. Hij hoefde niet naar Duitsland. Toch werd hij op een gegeven moment opgepakt. Iemand had ons verraden omdat wij onderduikers hadden. Op een avond stond er politie aan de deur. De onderduiker bij de buren schrok zich rot en sprong aan de tuinkant vanaf het balkon naar beneden. Door een deurtje in de schutting ging hij naar ons toe. Toen moesten mijn zusje en ik uit bed en kwam die man in ons bed liggen. Maar een andere buurman was NSB’er. Heel slecht volk was dat. Het kan zijn dat hij gezien heeft dat die onderduiker van het balkon sprong en ons daarna heeft verraden. Een paar maanden later werd mijn vader opgepakt. We hebben hem nooit meer gezien. De hele familie van mijn vader is opgepakt, dus m’n grootouders en m’n tante en haar hele familie, neven en nichten. Ik had na de oorlog haast geen familie meer over. Ongeveer tien jaar geleden ben ik in Westerbork geweest. Dat is nu een museum en er ligt een boek met daarin de namen van de mensen die zijn weggevoerd. Toen ik de naam van mijn vader zag staan, begon ik prompt te huilen.’

Wat is het ergste dat u zich kan herinneren?
‘De honger. Toen ik een jaar of vijf was, moest ik een pannetje meenemen naar school. Met de hele klas gingen we dan naar de gaarkeuken en kregen we schillensoep. Ik lustte dat niet. Ga zelf maar eens proeven: je koopt aardappelen, je schilt ze en die schillen kook je in water, tot ze zacht zijn en dan eet je dat. Het zag eruit als een bruine drab en daar zwommen wat aardappelschillen in. Ik gaf het weg aan andere kinderen die nog meer honger hadden dan ik. De Hongerwinter was ook nog eens een hele koude winter. Van een ijzeren emmer had mijn moeder een kacheltje laten maken, met een deksel erop. We zaten allemaal in de keuken om dat kacheltje heen, want de rest van het huis was te koud.’

Werd het na de oorlog weer snel beter?
‘Na de oorlog kwam er wel weer eten. Maar onder de Nederlanders waren er een heleboel foute mensen. Ik werd uitgescholden voor “brillenjood”, omdat ik een bril had. Dat liet ik niet op me zitten en ik heb dat kind toen een flinke klap gegeven. Haar moeder kwam toen op school verhaal halen en zei: “Jullie Joden hadden allemaal vergast moeten worden!” Ik was toen zeven jaar, en ik wist nog helemaal niet wat dat vergassen was en wat er allemaal was gebeurd. Dus ik ging naar m’n moeder om dat te vertellen en die werd furieus! Dat werd een hele rel. Maar dat soort dingen werden vlak na de oorlog wel vaker gezegd. En de Joodse mensen die terugkwamen hadden verschrikkelijke dingen meegemaakt, meer dan je je kan voorstellen. Ze waren gemarteld en uitgebuit. Maar als ze na de oorlog terug naar hun huis kwamen, dan woonden er andere mensen in. Het was na de oorlog heel moeilijk om weer een normaal leven op te bouwen. Daarom wil ik jullie ook leren dat je altijd respect moet hebben voor mensen die anders zijn dan jijzelf.’

   

Erfgoeddrager: Fedde

‘De tabak van mijn vader heeft ook mensen gered’

An Nibbering woont in een huis uit de jaren ’30 met de originele kleuren van het houtwerk en de oorspronkelijke tegels in de gang. Fedde, Otto, Fenna en Charlie van de Bos en Vaartschool interviewen haar over de oorlog en mevrouw Nibbering verrast ze met een film op haar computer.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik was 8 jaar toe de oorlog uitbrak. We woonden in IJmuiden, mijn ouders hadden een kruidenierszaak met tabak. Ik was de oudste van 6 kinderen. Ik kan mij nog heel goed herinneren dat ik van school kwam met mijn jongere broertje Kees. Opeens gingen de sirenes. We hadden geleerd dat we dan naar binnen moesten, maar we konden nergens schuilen. We stonden met de rug tegen de muur in een portiek in de Kanaalstraat en zagen scherpe dingen voorbijschieten. Bij de tweede sirene was het weer veilig. We zagen een granaatscherf liggen, ik pakte hem op maar hij was gloeiendheet.

Bij ons in de straat woonde een meisje, Mona. We waren even oud en speelde samen. Op een ochtend, ze zaten aan het ontbijt, werd de hele familie opgepakt en meegenomen. Ze waren weg, en wij begrepen het niet. Na dagen keken we bij hun door het raam, was het brood dat nog op tafel lag beschimmeld en er liepen mieren.

Het werd te gevaarlijk in IJmuiden en we moesten verhuizen naar Haarlem. Mijn ouders openden een winkel aan de Timorstraat 81.’

Kan u zich de hongerwinter herinneren?
‘De hongerwinter kan ik mij goed herinneren. Het was moeilijk om aan eten te komen. Ik moest het halen bij de gaarkeuken. Gelukkig had mijn vader in de schuur nog de hele voorraad tabak uit IJmuiden. Samen met dokter Spijer, dokter Bleeker, meneer Mooren, Dominee Loots, de kapelaan en de bakker in Spaarndam, verzamelde hij voedsel. Ze ruilden de tabak voor groenten en aardappelen. Het klinkt raar maar de tabak van mijn vader heeft ook mensen gered.

Zo ontstond de Kinderkeuken. Elke week kwamen 25 kinderen eten bij ons in de winkel. Wij mochten er niet bij zijn en zaten dan in de woonkamer. Er kwamen kinderen uit de buurt, vijf via de kerk, drie via de Lidwinaschool en via via nog meer. In grote wasketels werden aardappelen gekookt. Wie een broertje of zusje had kreeg twee dik belegde boterhammen mee. Tot het einde van de oorlog lukte het om het eten te verzamelen. Vlak na de bevrijding, kwamen de kinderen nog één keer. Dat is gefilmd.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was fantastisch! We hingen de vlaggen uit. Ik kreeg een bevrijdingsrokje van de overbuurvrouw. Ze had het zelfgemaakt van lapjes. Daar was ik zo blij mee! Ik heb het nog. Er staat op: 5 mei 1945

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892