Erfgoeddrager: Eppo

‘Bij de meeste onderduikadressen was het niet fijn’

Aan Laurien, Joey, Natsumi en Eppo in de Amsterdamse Rivierenbuurt vertelt Salo Muller zijn aangrijpende oorlogsverhaal. Over onderduiken zonder ouders en ook over de Dongeschool. Als kind zat hij, net als de kinderen, op deze school in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Het gesprek gaat via Skype; elkaar ontmoeten kan jammer genoeg niet in deze coronatijd.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Als mijn vader thuis kwam van zijn werk, zag ik hem altijd door het raam aankomen. Dan zwaaiden we naar elkaar en rende ik naar de deur. Op een gegeven moment gingen de gordijnen dicht, ook overdag, en kon ik mijn vader niet meer door het raam zien aankomen. Ik mocht niet meer buitenspelen of trommelen op mijn drumstel, mijn opa en oma kwamen niet meer op bezoek en de radio mocht niet meer aan. Ik vroeg aan mijn moeder waarom dat allemaal niet meer mocht. Zij heeft mij toen uitgelegd dat het oorlog was en dat de Duitsers allerlei regels hadden ingevoerd. Maar de Tweede Wereldoorlog startte voor mij pas echt in november 1942. Ik was toen bijna 7 jaar. Mijn moeder bracht mij op een dag naar school en zei bij het weggaan: “Tot vanavond en lief zijn hoor!” Een hele gewone opmerking, nietwaar? Mijn moeder ging toen naar haar werk. Zij en mijn vader werkten bij een textielfirma. Toen zij daar aankwam, zag zij een Duitse overvalwagen voor de deur staan en daar zaten Joodse medewerkers van de firma in. Mijn ouders moesten ook mee en zij werden naar de Hollandsche Schouwburg gebracht.’

U bent via een omweg op verschillende onderduikadressen terecht gekomen. Hoe was dat?
‘Ik heb op acht verschillende onderduikadressen gelogeerd. Het was voor gastouders heel gevaarlijk om Joodse mensen in huis te nemen. Als de Duitsers dat merkten, werden de gastouders ook opgepakt. De Duitsers beloonden de mensen die onderduikadressen aan hen doorgaven met 7,50 gulden. Dat was veel geld in die tijd. Ik was nog jong, bang en huilde veel. Dat hoorden de buren en die vonden het veel te gevaarlijk dat ik daar zat dus ik moest door naar een volgend onderduikadres. Eerst nog in Amsterdam en later naar Amersfoort, Koog aan de Zaan en een paar boerderijen in Friesland. Daar sliep ik in een bedstee die ’s nachts en als er bezoek kwam op slot ging. Bij een ander onderduikadres heb ik me vaak ‘s nachts in de kruipkelder moeten verstoppen, met muizen en ratten die mij beten. Dat vond ik wel het allerergste van alles. Ik heb het bij de meeste onderduikadressen dus niet fijn gehad. Bij sommige mensen werd ik geslagen en mocht ik niet met andere kinderen spelen, terwijl een jongetje van zeven dat wel graag wil. Ik deed niet aan sport want ik mocht niet naar buiten. De mensen mochten mij niet zien. Dat vond ik allemaal heel erg. Alleen bij mijn laatste onderduikadres was het wel fijn.’

Hoe ging het na de oorlog met u?
‘Na de oorlog was ik tien jaar. We kwamen erachter dat mijn ouders in 1943 in Auschwitz zijn vermoord. Ik ging bij mijn tante, oom en nichtje in Amsterdam wonen en mocht voor het eerst naar school. Ik belandde op de Dongeschool, waar jullie nu ook zitten. Elke dag kreeg ik bijles om in één jaar twee tot drie lesjaren in te halen. Ik vond het super fijn om weer naar school te gaan natuurlijk. Daarna ben ik naar het Amsterdams Lyceum gegaan, waar ik nieuwe vrienden kreeg. Ik ging schaken, basketballen en roeien en vond het er erg leuk.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892