Erfgoeddrager: Ensar

‘Ik heb het stokje van mijn vader overgenomen’

Zelf heeft Saskia van Kreveld de oorlog niet meegemaakt. Ze is in 1952, dus zeven jaar na de oorlog, geboren. Maar ze kent het verhaal van haar Amsterdamse Joodse ouders, met name dat van haar vader, goed. Op de Osdorpse basisschool Het Talent vertelt ze het aan de hand van de vragen van leerlingen Ensar, Adam, Jaleesha en Karam.

Hoe heeft uw vader de oorlog overleefd?
‘Mijn vader is van 1907 en was dus drieëndertig toen de oorlog begon. Hij was toen getrouwd met Jettie en ze woonden in Amsterdam. Mijn moeder woonde toen de oorlog uitbrak in Enschede met haar familie en vierde die allereerste oorlogsdag haar zestiende verjaardag. Mijn ouders kenden elkaar toen, natuurlijk, nog niet.
In het begin merkte je nog niet veel van de Duitse bezetting, maar er kwamen steeds strengere maatregelen. Na aanraden van vrienden is mijn vader toen ondergedoken. Alleen, want hij dacht dat de nazi’s alleen mannen wilden om te werken in Duitsland. Dat bleek later dus niet zo te zijn.’

Waar zat hij ondergedoken?
‘Hij verbleef op verschillende onderduikadressen, voornamelijk op boerderijen, waar hij ook werkte. Steeds als hij was verraden, ging hij naar een ander adres. In totaal heeft hij op zes verschillende adressen gewoond. Na de oorlog ging hij zo snel mogelijk terug naar huis. Hij wilde snel door met zijn leven. Hij belde aan bij zijn huis en er deden onbekende mensen open. De gemeente Amsterdam had zijn huis aan een ander gezin gegeven. Hij heeft toen een tijdje bij zijn tante ingewoond. Hij hoorde dat zijn vrouw Jettie in een concentratiekamp is vergast. Veel later ontmoette mijn vader mijn moeder. Ze trouwden en kregen twee kinderen, waaronder ik.’

Was uw vader bang in de oorlog?
‘Mijn vader was heel erg bang in de oorlog, ja. Hij heeft mij heel veel verhalen verteld, waarvan twee mij ontzettend geraakt hebben en die wil ik graag met jullie delen. Het eerste verhaal gaat over zijn eerste onderduikadres in Wilp, waar hij verraden werd. Hij moest zich toen heel snel verstoppen in een ruimte achter de kapstok in de hal. Die hal was bedekt houten schrootjes waar een kapstok aanhing. De jassen bedekten de toegang tot de verstopplek. Mijn vader kon er maar net in staan. Toen een keer Duitse soldaten binnen op zoek waren naar onderduikers, was hij heel erg bang. Gelukkig hebben ze hem niet gevonden. Wel moest hij daarna weer naar een ander onderduikadres. Een keer is hij ook verraden toen hij met zijn broer ergens ondergedoken zat. Samen verstopten ze zich in de hooiberg. De soldaten doorzochten die door erin te prikken. Ook toen zijn ze niet gevonden. Maar het waren momenten dat mijn vader zijn hart in zijn keel hoorde bonzen van angst.’

Werd er bij u thuis over de oorlog gepraat?
‘Mijn vader vertelde heel vaak over zijn ervaringen. Hij vond het belangrijk dat wij wisten wat een oorlog inhoudt en hoe verschrikkelijk dat is. Dat hoorde volgens hem bij onze opvoeding. Mijn moeder sprak er in tegenstelling tot mijn vader niet over, al is ook zij ontzettend beschadigd door de oorlog. Ik vond het raar dat ik geen oma’s en opa’s had, dus ik ging heel veel vragen stellen. Mijn vader ging ook langs scholen om over de oorlog te praten met leerlingen. Toen hij is overleden heb ik het stokje overgenomen.’

Erfgoeddrager: Ensar

‘Wij waren niet heel welkom in Nederland’

Wij, Lieke, Ensar, Jevanethy en Hiba van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord, hebben voor het vak aardrijkskunde iemand geïnterviewd die het koloniale verleden had meegemaakt. Dat was Nanny Vogler (93), die geboren is op Java en op haar 21ste naar Nederland kwam. Met de bus reden we naar woonzorgcentrum ‘t Schouw bij het Dollardplein waar we haar ontmoetten. Mevrouw Vogler was heel open; ze had er geen problemen mee om over haar verleden te praten.

Hoe was uw reis naar Nederland?
Het was vreselijk. We reisden met een vrachtschip en het duurde bijna drie weken. Aan boord waren ontzettend veel mensen, vrouwen en mannen apart, en het was chaos. Veel mensen waren natuurlijk zeeziek, dat hoort erbij. Er zijn ook een paar kinderen en volwassenen overleden tijdens de reis, heel erg vond ik dat. Ze kwamen allemaal toch uit een oorlog na de Japanse bezetting en Indonesische onafhankelijkheid. Een aantal had natuurlijk ook wat ontberingen meegemaakt. Uiteindelijk kwamen we aan in Rotterdam.’

Wat was voor u de grootste verandering van uw emigratie naar Nederland?
Wij waren niet heel welkom, terwijl we gewoon Nederlanders waren en ook Nederlands spraken. We werden ook een beetje gediscrimineerd. Wij hadden allemaal een Nederlandse opvoeding genoten en goede scholen gehad, dus dat was wel even slikken om deze verandering mee te maken in zo’n korte tijd.’

Wat is u het meest bijgebleven van uw verleden?
‘Dat ik een hele fijne jeugd heb gehad. Het duurde wel maar kort. Toen ik een jaar of 13 was, viel Japan Indonesië binnen. Mijn vader en opa werden geïnterneerd (gevangen genomen) en wij werden op straat gezet. Mijn opa en vader werden in burger- en militaire kampen geplaatst. We wisten niet waar ze zaten want ze werden steeds verhuisd naar andere plaatsen en soms zelfs in andere landen. Later kregen we een bericht dat mijn vader in Japan zat en daar ook werkte. Mijn opa was overleden in het kamp.’

Waren er ook nadelen aan ‘gemixed’ (Indisch-Nederlands) zijn?
Ja, al waren we Nederlander, toch hebben we ook wel wat discriminatie meegemaakt.Indisch-Nederlands was toch anders. Ik zelf heb er niet zoveel last van gehad, maar andere volwassenen wel. Voordeel was wel dat we niet het kamp in hoefden omdat mijn oma, moeder en ik Indonesisch bloed hadden. Maar we hebben het ook vreselijk gehad, hoor. We zijn wel vier keer uithuisgezet, want telkens hadden ze ons huis nodig voor wachtposten voor de Japanners. Dan moesten we weer verhuizen en alles achterlaten.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

 

 

Erfgoeddrager: Ensar

‘Uit al die kleine verhaaltjes bestaat de oorlog’

Gerard Stigter, pseudoniem K. Schippers, is dichter en woonde tijdens de oorlog in de Van Speijkstraat. Hij komt daarom graag naar zijn oude buurt om Ensar, Alina en Aurora van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over wat hij nog weet van de oorlog. Hij heeft een aantal van zijn boeken meegenomen. De leerlingen vonden één van zijn boeken ook in de schoolbibliotheek.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was nog geen vier, dus ik was nog te klein. Het was voor mij gewoon, er veranderde niks. Ik ging naar school op de van Wassenaarschool. Mijn vader was effectenmakelaar op de beurs en mijn moeder was thuis. Toen mochten getrouwde vrouwen niet werken, gelukkig is dat nu anders. Ik weet wel dat als ik in bed lag met het raam open, ik Duitse soldaten hoorde zingen die naar het zwembad gingen. En dat mijn moeder wist dat haar vriendin bij de NSB zat, omdat het portret van de koningin opeens weg was.’

Kende u joodse mensen?
‘De zuster van mijn vader was met een joodse man getrouwd. Hij was op de vlucht dus logeerde soms bij ons, maar ik was pas een jaar of 7/8 toen ik door had wat er aan de hand was. Het hielp dat hij met een niet-joodse getrouwd was, dan werd je minder snel opgepakt. Zijn vrouw moest wel extra bewijzen dat ze niet joods was door afstammingsonderzoek via kerken. Zijn ouders zijn wel vermoord in Polen.’

En mensen van het verzet?
‘Ja en nee. Ik kende ze wel, maar ik wist niet dat ze van het verzet waren. Alles was bedekt, het was niet zo dat ze een speldje droegen. Het is stom als je dat aan kinderen gaat vertellen, want ik vertelde ook wel dat wij thuis nog een radio hadden. Zo bleek een vriend van mijn vader, een vrolijke man, ook van het verzet. Maar hij praatte teveel erover, dat is bloedgevaarlijk, hij is ook gearresteerd. De vader van mijn vrouw is in Dachau geweest. Hij kwam eens thuis met vrienden van wie één in het verzet zat. Ze zijn toen allemaal opgepakt, ook de ouders van mijn vrouw. Zij is toen bij de buren gebracht.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Ik stond eens met mijn broer op de Admiralengracht, we hadden eten gehaald en daar zaten maden in. We hebben het toen in het water gegooid, maar mijn vader geloofde ons niet. Er zaten veel winkels in onze straat. Daar viel vanuit het scherm een nest musseneieren, die hebben we toen gebakken. En ik herinner mij dat aan het eind van de oorlog witbrood smaakte naar cake. Uit dat soort kleine verhaaltjes bestaat de oorlog.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Dat herinner ik me nog heel goed. Mijn moeder maakte me wakker, maar ik ben er niet voor op gestaan. De bevrijding was buitengewoon spannend, het was iets tussen vieren en helemaal niet vieren. Er waren wedstrijden in hardlopen en zaklopen, dan kon je een lap stof winnen. Maar heel Amsterdam was uitgewoond als een leeggehaalde kast. Er werden meisjes op karren gesleurd, die werden kaalgeknipt en kregen een hakenkruis op hun hoofd. Dat is mij altijd bijgebleven. Je mag nooit eigen rechter spelen, iedereen maakt wel eens fouten. Dat waren vaak mensen die helemaal niet in het verzet zaten, maar nu liepen ze voorop. Tegenover de school wilden ze ook een meisje uit huis halen, maar haar vriend (een Duitse soldaat) was nog binnen en begon te schieten. Een man op straat viel neer, volgens mij was hij dood. Ook zijn wij na de bevrijding naar de Dam gegaan. In de Paleisstraat werd geschoten. We zijn toen naar de Jan van Galenstraat gerend, want er kon overal wel geschoten worden.

Hoe heeft u uw leven opgepakt na de oorlog?
‘Het is wel lang geleden, zeker voor jullie, maar er zijn nog steeds overal sporen te vinden. Ik raak daardoor in vervoering, want alles is vlak om de hoek gebeurd. Je moet er alleen oog voor hebben, er op een andere manier van kijken. Zo liep ik net langs nummer 36 en daar is het huisnummer geschilderd met kalk. We kunnen zo wel even kijken of we het nog kunnen vinden. Dat schilderde ze, omdat alles verduisterd was en je dan de huisnummers niet kon zien. Dat is voor mij een openbaar monument van onvrijheid, dat de Duitsers zelfs het licht hebben verduisterd. Daarom geef ik dat ook graag door aan jullie. Wij zijn van de laatste generatie die het nog weten en moeten ervoor zorgen dat het niet vervaagt. Jullie moeten nu het stokje overnemen en dat breed gaan toepassen in wat jullie ook gaan doen later.’

 

Erfgoeddrager: Ensar

‘Maak geen ruzie, want dat is een oorlog in het klein’

Bram Claassen zat op de Van Rijnschool en was zeven jaar toen de oorlog uitbrak. Aan Ensar, Joaquin, Luna en Bieke van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt hij over de onderduiker in huis, over wat je kunt doen als je honger hebt en aan de prettige tijd in Friesland.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
Het luchtalarm ging af. Mijn moeder en ik hingen uit het raam en opeens zei ze: Bram, het is zover, het is oorlog. Ik was zeven, ik wist niet wat dat was. Wel dat mijn vader soldaat was, maar oorlog? Wat gebeurt er dan? Nou, dat merkte je snel. Als er bommen vielen, moest je schuilen. We hadden goed contact met de benedenburen die alle buren van 1, 2 en 3 hoog vertelden dat ze – als het luchtalarm klonk – bij hen konden komen. Dat gebeurde vaak. Ik zag ook vliegtuigen en dat er geschoten werd. Zo’n luchtgevecht vond ik toch wel eng.  En eng was ook die keer dat er olietanks in de brand stonden in Noord. De lucht kleurde de hele nacht oranje! Nederlandse soldaten hadden dat gedaan, zodat de Duitsers die olie niet konden gebruiken.

Wat vond u het spannendste?
We hadden stiekem een radio. Daarop luisterde m’n vader naar berichten uit Engeland, om te horen wat er allemaal gebeurde in oorlogstijd. Spannend was ook het suikerbieten stelen op het platteland bij Sloterdijk, samen met mijn vriendjes. Kwajongensstreken waren dat, zoals ook de konijnenkeutels die ik als dropjes uitdeelde. Nee, m’n ouders aten ze niet op. En spannend was ook toen m’n vader op een dag een jongeman mee naar huis nam. Zeventien jaar was hij en hij zei dat ie Nico de Jong heette. Een Joodse jongen, maar hij droeg geen ster. Hij moest bij ons onderduiken. Hij speelde  graag toneel, ook met de ramen open, als mijn ouders er niet waren, naar de buurt toe. Toen werd het te gevaarlijk voor ons ook. Hij is ergens anders ondergebracht. Later zag ik ‘m in een film, hij was acteur geworden! Z’n echte naam bleek Dick Scheffer.

Waar bent u het meest trots op?
Op mijn vader. Die kon zo veel. Zo bouwde hij voor de onderduiker een kast om hem als het nodig was in te verbergen. Hij regelde ook voldoende eten en drinken voor ons. Helaas moesten we ons konijn ook afmaken en opeten, omdat er geen eten meer voor ‘m was en we zelf honger hadden. Op het balkon vingen we met een zelfgemaakte val en broodkruimels vogeltjes om te eten. Op een dag kreeg ik te horen dat ik naar Friesland mocht. Samen met nog meer kinderen, zonder ouders, ging ik in een vrachtwagen en deels per boot naar een gezin met drie kinderen. Hier bleef ik een half jaar  wonen en kreeg ik goed te eten. Ze zeiden dat ik nog eens met mijn ouders terug mocht komen. M’n vader had onze fietsen, die de Duitsers wilden, verborgen. Dus konden we op de fiets, met mijn moeder achterop, naar Friesland. Van Amsterdam naar Oosterbierum is meer dan 100 kilometer en dat deden we in 4 dagen tijd. Mijn vader werkte daar, ik ging naar school (waar ze gewoon in het Nederlands les kregen) en pas een half jaar na de oorlog gingen we weer naar huis. Overigens waren we in Friesland eerder bevrijd. Vanuit Harlingen zagen we in april van 1945 de Canadese soldaten voorbij komen. Ik kreeg een chocoladereep van een van hen. Ik wil jullie niet bang maken met dit hele verhaal, maar zorg dat er geen oorlog meer komt. Als jullie ruzie hebben, niet gaan vechten, hoor. Ruzie is een oorlog in het klein!

Fotografie: Shirley Brandeis

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892